ECLI:NL:HR:2011:BQ4315

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02821
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van bijzondere voorwaarden bij verpleging in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2011 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de veroordeling van een verdachte tot een gevangenisstraf van tien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland zou stellen. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam. De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem.

De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat ingevolge artikel 14c lid 2 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht de voorwaarde tot opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging slechts kan worden opgelegd voor een door de rechter te bepalen termijn. Dit betekent dat de beslissing over de noodzaak van opname en de duur daarvan voorbehouden is aan de rechter, en niet aan de Stichting Reclassering Nederland. De Hoge Raad oordeelt dat de door het hof opgelegde voorwaarde, die deze beslissing in handen legt van de reclassering, onverenigbaar is met de wet.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling. De overige onderdelen van het beroep worden verworpen. Dit arrest onderstreept het belang van de rechterlijke macht in het stellen van voorwaarden bij verpleging en de noodzaak van procedurele waarborgen voor de veroordeelde.

Uitspraak

12 juli 2011
Strafkamer
nr. 09/02821
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, van 7 juli 2009, nummer 24/002326-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof in strijd met art. 14c Sr de beslissing tot opname in een inrichting ter verpleging en de duur van een dergelijke eventuele opname heeft overgelaten aan de Stichting Reclassering Nederland.
3.2. Het bestreden arrest houdt in dit verband het volgende in:
"Het Hof,
(...)
veroordeelt verdachte (...) tot gevangenisstraf voor de duur van tien maanden;
beveelt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van vijf maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
stelt als bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich zal stellen onder toezicht van de Stichting Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van die instelling, ook indien die aanwijzingen opname in de Piet Roorda Kliniek of een F.P.K. inhouden;
bepaalt dat deze eventuele opname niet langer dan een jaar zal duren;
draagt genoemde instelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
bepaalt dat dit toezicht door genoemde instelling reeds tijdens de proeftijd kan worden beëindigd;
(...)"
3.3. Ingevolge art. 14c, tweede lid onder 2º, Sr kan de voorwaarde tot opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging slechts worden opgelegd voor een door de rechter te bepalen termijn. Ingevolge art. 14f, tweede lid, Sr kan de rechter ook gedurende de proeftijd een zodanige voorwaarde opleggen. De art. 14h, 14i en 14j Sr voorzien dan in procedurele waarborgen voor de veroordeelde ten aanzien van wie het stellen van een zodanige bijzondere voorwaarde wordt overwogen. Dit wettelijk systeem brengt mee dat de beslissing of zich de noodzaak voordoet van opneming van de veroordeelde in een inrichting ter verpleging en voor welke duur, is voorbehouden aan de rechter (vgl. HR 30 januari 2007, LJN AZ0262, NJ 2007/97).
3.4. Met het voorgaande is onverenigbaar de door het Hof opgelegde voorwaarde, hiervoor onder 3.2 weergegeven, voor zover deze de evenbedoelde beslissing in handen legt van de Stichting Reclassering Nederland.
3.5. Het middel is terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat het derde middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 12 juli 2011.