ECLI:NL:PHR:2007:AZ6694
Parket bij de Hoge Raad
- P. van der Meer
- M.J. Wortel
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van hoger beroep bij gebruik van valse personalia door verdachte
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de ontvankelijkheid van een hoger beroep dat door een verdachte is ingesteld zonder de juiste personalia bekend te maken. De verdachte, die zich aanvankelijk presenteerde onder een valse naam, werd door het hof niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de wet vereist dat een verdachte zijn ware persoonsgegevens bekendmaakt bij het instellen van rechtsmiddelen. Dit is in lijn met eerdere uitspraken, waaronder HR NJ 2001, 499 en HR NJ 2003, 543, die stellen dat een rechtsmiddel alleen openstaat voor degene die zijn identiteit bekendmaakt. De verdachte had in deze zaak zijn identiteit niet volledig onthuld, wat leidde tot de beslissing van het hof. De Hoge Raad benadrukte dat de verplichting om personalia bekend te maken niet in strijd is met het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM. De Hoge Raad concludeerde dat de beslissing van het hof om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren terecht was, aangezien de verdachte zijn identiteit had verborgen gehouden. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het cassatieberoep moest worden verworpen, omdat de argumenten van de verdachte niet opgingen.