ECLI:NL:HR:2006:AX9709
Hoge Raad
- Cassatie
- H.A.M. Aaftink
- W.A.M. van Schendel
- F.B. Bakels
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding in ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarig kind
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de moeder tegen een beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden, die de eerdere beslissing van de kinderrechter bekrachtigde om haar dochter onder toezicht te stellen en uithuis te plaatsen. De Raad voor de Kinderbescherming had op 2 december 2004 verzocht om de minderjarige dochter van de moeder onder toezicht te stellen en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter in Assen heeft op 2 december 2004 de dochter voor een periode van drie maanden onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. Na een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming en een beschikking van 2 maart 2005, werd de dochter onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Drenthe gesteld voor een periode van zes maanden.
De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter, maar het gerechtshof heeft op 19 augustus 2005 de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. Hierop heeft de moeder cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de termijn van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing inmiddels was verstreken, waardoor de moeder geen belang meer had bij haar beroep. De Hoge Raad verklaarde de moeder niet-ontvankelijk in haar cassatieberoep, omdat de beslissing van de kinderrechter niet meer relevant was.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 1 september 2006 en is openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot niet-ontvankelijkheid van de moeder in haar cassatieberoep, wat uiteindelijk door de Hoge Raad werd bevestigd.