ECLI:NL:HR:2006:AW0476
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de verhouding tussen strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 30 mei 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die werd beschuldigd van het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van verschillende medewerkers van woonstichtingen door hen beledigende en bedreigende telefoontjes te doen. De verdachte was eerder ontslagen van rechtsvervolging door het Hof, maar de Advocaat-Generaal stelde cassatie in en vroeg om vernietiging van deze uitspraak, specifiek met betrekking tot bepaalde feiten en de strafoplegging.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak van het Hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de in zaak A onder 1 primair en in zaak B onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onjuist had geoordeeld over de systematische specialis verhouding tussen de artikelen 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 285b, waarbij het Hof had geconcludeerd dat de eerste twee artikelen bijzondere strafbepalingen waren ten opzichte van de laatste. De Hoge Raad stelde vast dat noch artikel 266, eerste lid, noch artikel 285, eerste lid (oud), alle bestanddelen van het in artikel 285b, eerste lid, strafbaar gestelde feit bevatte.
De Hoge Raad heeft de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling, waarbij het Hof opnieuw moet oordelen over de feiten en de strafoplegging. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de verhouding tussen verschillende strafbepalingen in het Wetboek van Strafrecht, vooral in gevallen van stelselmatige inbreuken op de persoonlijke levenssfeer.