ECLI:NL:HR:2006:AU7135
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Stelplicht bij overmachtverweer in drugstransportzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 januari 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in Suriname, was gedetineerd en had een beroep gedaan op psychische overmacht in verband met een drugstransport. Hij stelde dat hij gedwongen was om cocaïne naar Nederland te transporteren en dat hij niet in staat was om in Nederland aannemelijk te maken wat hem in Suriname was overkomen. Het Hof had echter geoordeeld dat de verdachte zijn stelling niet met concrete feiten en omstandigheden had onderbouwd. De Hoge Raad benadrukte dat wanneer een beroep op overmacht wordt gedaan, de rechter de feitelijke grondslag van dat verweer moet onderzoeken en dat de last tot het aannemelijk maken van die grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag worden gelegd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de feiten niet onbegrijpelijk had geacht en dat het verweer van de verdachte niet kon slagen. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de uitspraak van het Hof, waarbij de verdachte was veroordeeld tot 36 maanden gevangenisstraf voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en valsheid in geschrift. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de toepassing van de stelplicht bij overmachtverweren in strafzaken.