ECLI:NL:GHARL:2025:191

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
200.341.746
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling in het kader van ouderlijk gezag en omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van een zorgregeling voor twee minderjarige kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 26 februari 2024, waarin was bepaald dat de kinderen bij de vader zouden wonen en zelf de regie zouden voeren over wanneer zij bij hun moeder verblijven. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen, of in ieder geval een deskundigenonderzoek te gelasten. De vader voerde verweer en verzocht het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken.

Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende draagvlak is voor een vastomlijnde zorgregeling bij de kinderen, mede door de onvoorspelbaarheid en emotionele instabiliteit van de moeder. De kinderen hebben in het verleden veel meegemaakt en hebben behoefte aan stabiliteit. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de bestreden beschikking te bekrachtigen, omdat een opgelegde contactregeling en deskundigenonderzoek niet helpend zouden zijn. Het hof heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de huidige regeling in het belang van de kinderen is. De moeder moet werken aan haar emotionele stabiliteit om het vertrouwen van de kinderen te herwinnen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.341.746
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 566189)
beschikking van 16 januari 2025
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.M.A.J. Hanssen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. D. den Hartog.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 26 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 24 mei 2024;
- het verweerschrift met producties;
- een journaalbericht van mr. Hanssen van 14 november 2024 met producties.
2.2
De hierna onder 3.2 nader te noemen minderjarigen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken aan het hof. [de minderjarige1] heeft een brief aan het hof geschreven en [de minderjarige2] heeft op 25 november 2024 een gesprek gevoerd met de voorzitter en de griffier van het hof.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 28 november 2024 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder bijgestaan door haar advocaat;
- de vader bijgestaan door zijn advocaat (vergezeld van een kantoorgenoot);
- een vertegenwoordiger namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).

3.De feiten

3.1
Het huwelijk van de man en de vrouw is op 20 september 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
De man en de vrouw zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2007 te [plaats1] (Groot-Brittannië), en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2009 te [woonplaats1] ,
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.3
De ouders hebben ook een meerderjarige gehandicapte zoon [naam1] , hij is 19 jaar en de ouders voeren een co-ouderschapsregeling voor hem uit.
3.4
In het door beide ouders op 10 juni 2021 ondertekende ouderschapsplan zijn zij onder meer overeengekomen dat de kinderen hun hoofdverblijf hebben in de woning van de vader en dat de ouders om beurten elk één week in het hoofdverblijf verblijven (birdnesting). Ook hebben zij afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties. In die situatie is inmiddels wijziging gekomen zoals hierna is weergegeven onder 5.3.
3.5
De vader heeft de rechtbank verzocht de zorg- en vakantieregeling te wijzigen en te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] volledig bij hem zullen wonen en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in onderling overleg met hun moeder afspreken wanneer ze bij haar zullen verblijven. De moeder heeft daartegen verweer gevoerd en de rechtbank (naar het hof begrijpt) primair verzocht de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken althans de verzoeken af te wijzen en subsidiair (als zelfstandig verzoek) een deskundige te benoemen die in de rol van parenting coördinator, bijzondere curator of family mediator met de kinderen en de ouders in gesprek gaat en hen begeleiding biedt/adviseert met als doel de communicatie te verbeteren en ondersteuning te bieden bij de uitvoering van het ouderschapsplan.

4.De omvang van het geschil

4.1
In de beschikking van 26 februari 2024 heeft de rechtbank - uitvoerbaar bij voorraad - bepaald dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vader zullen wonen en zelf de regie zullen voeren over wanneer zij bij hun moeder verblijven. Beide ouders zullen hierbij luisteren naar de behoeften van de [de minderjarige1] en [de minderjarige2] en hier flexibel mee omgaan. Het meer of anders verzochte is door de rechtbank afgewezen.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissingen van de rechtbank en komt in hoger beroep van de beschikking.
De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairde bestreden beschikking te vernietigen en de verzoeken van de vader af te wijzen,
subsidiairalvorens te beslissen een deskundigenonderzoek te gelasten zoals vastgelegd in artikel 194 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), in de vorm van forensische mediation of een ouderschapsonderzoek, teneinde tijdens de onderzoeksfase gesprekken met de ouders en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te voeren en zo mogelijk met toepassing van mediationtechnieken te bewerkstelligen dat de ouders in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in staat zullen zijn tot constructief overleg en, waar mogelijk, hun geschillen kunnen beëindigen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te houden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De advocaat van de moeder heeft op 18 november 2024 een journaalbericht ingediend met productie 17. Deze productie betreft een uitgebreide verklaring van de moeder. In een procedure als de onderhavige geldt dat de moeder haar stellingen in de processtukken moet laten innemen door haar (hiertoe verplicht ingeschakelde) advocaat. Het overleggen van een persoonlijk relaas in een productie zonder aan te geven welke feiten en/of argumenten men daaraan wil ontlenen, is niet voldoende om hetgeen daarin aan stellingen en feiten is te vinden te beschouwen als in het geding aangevoerd en als mede aan stellingen en/of verweer ten grondslag gelegd (zie ECLI:NL:PHR:2015:2349 behorend bij HR 5 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:197). Het hof laat daarom productie 17 op grond van artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering buiten beschouwing.
juridisch kader
5.2
Op grond van artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 1:377c, eerste en tweede lid, BW wordt verschaft.
5.3
De ouders zijn het erover eens dat sinds de afspraken in het ouderschapsplan zich meerdere wijzigingen van omstandigheden hebben voorgedaan. De moeder heeft inmiddels een woning in de buurt van de voormalige echtelijke woning betrokken. De vader is in de voormalige echtelijke woning blijven wonen. Er is al geruime tijd geen sprake meer van birdnesting. De kinderen verbleven daarna de ene week bij van de vader en de andere week bij de moeder. Verder zijn er ernstige spanningen en escalaties geweest tussen de moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] .
ontvankelijkheid
5.4
De moeder stelt dat de rechtbank de vader niet-ontvankelijk had moeten verklaren in zijn wijzigingsverzoek, omdat de ouders in het ouderschapsplan zijn overeengekomen, dat zij bij meningsverschillen over de uitvoering van het ouderschapsplan of de invulling van de zorg en opvoeding zich zullen wenden tot de mediator. Ondanks diverse verzoeken van haar kant heeft de vader geen overleg willen voeren en geen mediator willen raadplegen. De Hoge Raad heeft eerder geconcludeerd dat iemand gehouden kan worden aan een mediationclausule in een overeenkomst (ECLI:NL:PHR:2024:103) aldus de vrouw.
5.5
De vader voert hiertegen verweer. Hij stelt dat in de conclusie van de procureur-generaal juist wordt geconcludeerd dat partijen nimmer gedwongen kunnen worden om zich te wenden tot een mediator omdat dat in strijd is met artikel 6 EVRM. Ook in het Handboek Mediation in arbeidszaken en het Compendium Burgerlijk Procesrecht staat dat een mediationclausule niet afdwingbaar is. Hij verwijst ook naar ECLI:NLHR:2006:AU3724.
Verder stelt de vader dat hij het verzoek van de moeder om mediation heeft afgewezen, omdat de politie en [naam2] hem hadden geadviseerd niet verder op de uitlatingen van de moeder in te gaan en hij verwachtte dat mediation ook niets zou opleveren.
5.6
Het hof is op dezelfde grond als de rechtbank van oordeel dat de vader ontvankelijk is in zijn verzoek. Gelet op de aard van het middel van mediation en gelet op de omstandigheden van de ouders stond het de vader vrij zijn medewerking daaraan (alsnog) te onthouden.
standpunt moeder
5.7
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep benadrukt dat zij de wens van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] respecteert, maar ook ervaart dat zij in de huidige situatie onvoldoende ruimte heeft om invulling aan haar rol als ouder te kunnen geven. Het is in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] dat beide ouders een aandeel in hun opvoeding dragen. Beide kinderen komen nu wel bij haar op bezoek, maar het contact blijft oppervlakkig. Wanneer er bijvoorbeeld een vaste dag om bij haar te blijven eten en slapen wordt afgesproken dan kunnen [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zich - wanneer zij een situatie ingewikkeld vinden – niet direct daaraan onttrekken en naar hun vader gaan. Zij heeft getwijfeld of zij haar verzoek moet doorzetten, maar heeft besloten dat toch te doen omdat de huidige regeling in haar ogen te vrijblijvend is.
standpunt vader
5.8
De vader stelt dat hij ziet dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] blij zijn met de beslissing van de rechtbank en sindsdien beter functioneren. [de minderjarige1] gaat heel regelmatig naar de moeder en blijft ook bij haar slapen. [de minderjarige2] gaat ook wel naar de moeder, maar minder vaak. De kinderen zijn volgens hem goed in staat om zelf te beslissen wanneer ze bij hun moeder willen verblijven. De vader zegt dat hij openstaat voor het contact van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met de moeder en dat hij dat ook probeert te stimuleren.
advies van de raad
5.9
De vertegenwoordiger namens de raad heeft opgemerkt dat zij niet de indruk heeft dat een loyaliteitsconflict voorliggend is bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Beide kinderen hebben in het verleden veel meegemaakt vanwege de echtscheidingsperikelen tussen de ouders en de emotie-regulatieproblemen van de moeder. Hierdoor hebben de kinderen zich op meerdere momenten bij de moeder onveilig gevoeld en dit kan tot gevolg hebben dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] snel in een overlevingsmodus schieten en alert zijn. Vanuit de optiek van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] komt de boosheid van de moeder onverwachts en dat brengt met zich mee dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] eerst weer het gevoel moeten krijgen dat zij grip hebben op hun leven en zelfcontrole hebben. De moeder zegt dat zij het gevoel heeft in het contact met de kinderen dat zij op eieren loopt, maar ook [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zullen in het contact met de moeder telkens haar gemoedstoestand aftasten. Het zal veel tijd kosten om het vertrouwen bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de moeder weer te laten groeien. Mogelijk is het verstandig dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] professionele hulp krijgen bij de verwerking van hun traumatische ervaringen.
Een onderzoek zoals moeder wenst zal lang gaan duren en brengt onzekerheid en onduidelijkheid mee. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn op een leeftijd dat zij steeds meer zelf zullen gaan bepalen. De moeder heeft de regie over wat zij laat zien in het contact met de kinderen. Als [de minderjarige1] en [de minderjarige2] kunnen gaan ervaren dat het bij de moeder veilig en voorspelbaar voor ze is, zal het contact vanzelf makkelijker worden.
De raad adviseert het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
oordeel hof
5.1
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank op goede gronden is gebaseerd en in stand moet blijven. Het hof neemt de motivering van de rechtbank – na eigen onderzoek – over en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan het volgende toe.
5.11
Bij [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is op dit moment onvoldoende draagvlak om een vastomlijnde zorgregeling met de moeder te kunnen vaststellen en bovendien is dat naar het oordeel van het hof ook niet meer passend bij hun leeftijd. Het hof heeft net als de raad de indruk dat het vertrouwen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de moeder behoorlijk is geschaad door meerdere nare ervaringen waarbij de moeder haar emoties niet onder controle had en sprake was van verbaal en soms ook fysiek geweld gedurende de afgelopen jaren. De verstandhouding tussen de moeder en [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is uiteindelijk dusdanig verstoord geraakt dat de co-ouderschapsregeling voor hen niet meer uitvoerbaar was.
[de minderjarige2] heeft kenbaar gemaakt dat hij veel van zijn moeder houdt en zich zorgen maakt om haar. Hij wil graag dat de beslissing van de rechtbank over het contact met zijn moeder blijft gelden. Hij wijst zijn moeder zeker niet af, maar vindt het wel moeilijk dat er ook in de afgelopen maanden nog sprake is geweest van incidenten. Wanneer de moeder een discussie aangaat over een onderwerp dan houdt zij niet meer op en gaat het van kwaad tot erger. Hij wil graag dat dit stopt en dat het weer beter gaat met zijn moeder. [de minderjarige1] geeft in haar brief aan het hof eveneens aan dat zij het liefst zelf wil bepalen wanneer zij bij haar moeder verblijft, omdat haar moeder onvoorspelbaar kan zijn. Zij wil de mogelijkheid hebben om naar haar vader te kunnen gaan wanneer haar moeder erg boos wordt.
De door de moeder overgelegde verklaringen van derden om haar stelling te onderbouwen dat zij op dit moment goed functioneert, brengen geen wijziging in het oordeel van het hof. Het gaat niet om de wijze waarop de moeder functioneert op haar werk en in het bijzijn van familie en vrienden, maar om hoe [de minderjarige1] en [de minderjarige2] haar (hebben) ervaren.
De raad heeft naar het oordeel van het hof duidelijk uitgelegd op welke manier het vertrouwen van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in de moeder weer kan groeien en dat een opgelegde contactregeling en een deskundigenonderzoek daarbij niet helpend zijn, nog los van het feit dat daarmee veel tijd is gemoeid en [de minderjarige1] over een aantal maanden al meerderjarig is. Het hof twijfelt niet aan de deskundigheid van het advies van de raad. Het is vooral aan de moeder om de komende tijd zelf aan de kinderen te laten zien dat zij stabiel is in het contact met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Als dat lukt dan is te verwachten dat de situatie geleidelijk gaat normaliseren, hetgeen in het belang zal zijn van alle gezinsleden.
De kinderen hebben op dit moment geen ruimte voor een hulpverleningstraject met mediation, zij willen zich vooral richten op hun eigen ontwikkeling en toekomst. Het verbeteren van de relatie op ouderniveau en de communicatie tussen de ouders, zoals de moeder heeft genoemd, is in deze procedure naar het oordeel van het hof niet de kern van het probleem. De kern is het bij tijden (al dan niet onder invloed van alcohol) onvoorspelbare en ongeremd emotionele gedrag van de moeder, waar de kinderen de afgelopen jaren veel last van hebben gehad en ook nu nog hebben. Het is in de eerste plaats aan de moeder om haar eigen gedrag onder de loep te nemen en -eventueel met hulp- toe te werken naar meer emotionele stabiliteit. Daarna kan mogelijk de ouderrelatie en communicatie worden verbeterd en het contact met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] geïntensiveerd.
De moeder heeft verder nog gesteld dat de vader [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onvoldoende begrenst en hen te veel alleen laat, maar zij heeft niet betwist dat de kinderen zich het afgelopen jaar goed hebben ontwikkeld. De stellingen van de vader en de moeder duiden op een verschil van inzicht over de opvoeding van de kinderen, maar vormen geen redenen om anders te beslissen over het contact tussen de moeder en de kinderen.
5.12
Het hof zal de bestreden beschikking op grond van het hiervoor overwogene bekrachtigen en beslissen als volgt.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
26 februari 2024;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, M.P. den Hollander en P.B. Kamminga, bijgestaan door de griffier, en is op 16 januari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.