Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/375675 / KG ZA 21-620)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de door SRZ genomen memorie van grieven met producties 1 tot en met 19;
- het ambtshalve royement van de zaak, omdat SRZ heeft verzocht de procedure 3 maanden aan te houden in afwachting van de uitspraak in een lopende bestuursrechtelijke beroepsprocedure, en de gemeente daarmee heeft ingestemd;
- de hervatting van de zaak op 26 juli 2022;
- de door de gemeente genomen memorie van antwoord met producties 42 en 43;
- de door SRZ genomen akte met producties 20 tot en met 26;
- de door de gemeente genomen antwoordakte.
3.De beoordeling
:
- De gemeente heeft een spoedeisend belang bij beoordeling van haar vordering in kort geding (rov. 4.1).
- De overeenkomst moet worden getoetst aan de hand van de zogenaamde cao-norm, omdat de overeenkomst het resultaat is van een daaraan voorafgaande aanbesteding (rov. 4.5).
- De gemeente heeft tot taak om toezicht te houden op de door haar gecontracteerde zorgaanbieders en om toe te zien op de continuïteit van de door hen geleverde zorg. Door de overeenkomst met de gemeente aan te gaan heeft SRZ ingestemd met de financiële controle opdat de gemeente haar wettelijke taak kan uitvoeren (rov. 4.10).
- Het in artikel 3.7 van de overeenkomst overeengekomen (privaatrechtelijke) toezicht is niet in strijd met de WMO en doorkruist het publiekrechtelijk toezicht niet op onaanvaardbare wijze. De gemeente handelt met de wijze waarop zij nu invulling wil geven aan het privaatrechtelijk toezicht niet in strijd met een beginsel van behoorlijk bestuur (rov. 4.11).
- De gemeente heeft haar beweegredenen om het gevorderde onderzoek te verlangen, voldoende onderbouwd (rov. 4.12).
- SRZ heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de gemeente met het onderzoeksplan buiten haar wettelijke taak handelt of in strijd handelt met een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur (rov. 4.13).
- Een onderzoek door een externe accountant biedt de meeste waarborgen dat op objectieve wijze rekening wordt gehouden met de belangen van beide partijen (rov. 4.14).
- SRZ geboden om binnen achtentwintig (28) dagen na dagtekening van het vonnis gedurende de kantooruren van één werkdag op locatie van SRZ medewerking te verlenen aan een verscherpte interne controle op haar administratie als bedoeld in artikel 3.7 lid 2 van de overeenkomst overeenkomstig het als productie 33 door de gemeente overgelegde onderzoeksplan, uit te voeren door één of twee personen werkzaam bij een accountantskantoor;
- SRZ veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 5.000,-- voor iedere dag dat zij niet aan het gebod voldoet, tot een maximum van € 30.000,-- is bereikt.
- De gemeente heeft SRZ bij e-mails van 22 december 2021 en 7 januari 2021 verzocht om aan het vonnis mee te werken en twee data voorgesteld waarop het verzochte onderzoek zou kunnen plaatsvinden. SRZ heeft volhard in haar weigering om aan het onderzoek mee te werken.
- De gemeente heeft daarop bij brief van 2 februari 2022 aan SRZ meegedeeld dat zij de WMO-overeenkomst (partieel) ontbindt vanaf 1 mei 2022. SRZ heeft een bezwaarschrift ingediend tegen deze brief en aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, afdeling Bestuursrecht, verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het bezwaarschrift is met instemming van SRZ en de gemeente aangemerkt als rechtstreeks beroep bij de afdeling Bestuursrecht van de rechtbank. Bij (mondelinge) uitspraak van 24 maart 2022 heeft de voorzieningenrechter van de afdeling Bestuursrecht zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen en van het beroep. De voorzieningenrechter heeft daartoe geoordeeld, samengevat, dat de brief van 2 februari 2022 geen publiekrechtelijke rechtshandeling is, maar een privaatrechtelijke rechtshandeling tot ontbinding van de (WMO-)overeenkomst, zodat in het geschil over de (inhoud van de) brief van 2 februari 2022 slechts de burgerlijke rechter bevoegd is.
- Bij uitspraak van 19 april 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’sHertogenbosch, afdeling Bestuursrecht, beslist op het beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van SRZ in haar bezwaar tegen het hiervoor in rov. 3.2.13 genoemde besluit van maart 2020 om de plaatsing van nieuwe cliënten bij SRZ op te schorten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het opschorten van nadere plaatsing van cliënten bij SRZ is gebaseerd op artikel 1.7, tweede lid, van de (WMO-)overeenkomst, en dat de brief van 5 maart 2020, waarin de opschorting is meegedeeld, een privaatrechtelijke rechtshandeling inhoudt zodat de gemeente het bezwaar tegen de brief terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
- het bieden van maatschappelijke ondersteuning geheel of ten dele zelf ter hand kan nemen, of:
- het bieden van maatschappelijke ondersteuning kan uitbesteden aan derden door met die derden (privaatrechtelijke) overeenkomsten te sluiten.
- de omstandigheid dat in oktober 2019 sprake was van een dreigende ontruiming van het pand waar WMO-cliënten van SRZ gehuisvest waren, wegens een aanzienlijke huurachterstand;
- de omstandigheid dat de jaarrekening van SRZ over het boekjaar 2019 onjuistheden en onvolledigheden bevatte, waarover SRZ desgevraagd geen bevredigende antwoorden heeft gegeven aan de gemeente;
- de omstandigheid dat niet alleen de gemeente maar ook de Inspectie Gezondheidzorg het standpunt innam dat de financiële verantwoordingen van SRZ veel vragen oproepen, terwijl de scores voor continuïteit en rechtmatigheid risico’s aangaven;
- de omstandigheid dat de door SRZ verstrekte jaarrekening 2020 niet te verenigen was met de gegevens uit de jaarrekening 2019;
- de omstandigheid dat SRZ geen bevredigende verklaringen gaf voor de door de gemeente geconstateerd ongerijmdheden, en weigerde om door de gemeente gestelde vragen volledig te beantwoorden;
- de omstandigheid dat SRZ weigerde een onderzoek in haar administratie toe te staan.