ECLI:NL:HR:2005:AT5894
Hoge Raad
- Cassatie
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en procesrechtelijke aspecten van hoorplicht
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure die is ingesteld door de erfgenamen van X tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994, die oorspronkelijk was vastgesteld op een belastbaar inkomen van ƒ 418.359. Na bezwaar van de erfgenamen is deze aanslag door de Inspecteur verminderd tot ƒ 416.995. De erfgenamen hebben vervolgens beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraak van de Inspecteur heeft vernietigd en de aanslag verder heeft verminderd tot ƒ 409.581. Tegen deze uitspraak hebben de erfgenamen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad overweegt dat de inbreng in de B.V. ter uitvoering van een voorovereenkomst is geschied, waarbij de onderneming met terugwerkende kracht tot 1 januari 1994 aan de B.V. moet worden toegerekend. De Hoge Raad oordeelt dat het middel dat stelt dat het Hof ten onrechte niet is ingegaan op de grief van de erfgenamen over het niet horen volgens de regels van de Algemene wet bestuursrecht, terecht is voorgesteld. Echter, het middel kan niet tot cassatie leiden, omdat de stukken van het geding aantonen dat de erfgenamen niet zijn benadeeld door het gebrek in de hoorplicht.
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken op 20 mei 2005.