ECLI:NL:GHSGR:2011:BT8895

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
BK-10/00590
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake inkomstenbelasting en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juli 2010, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2005. De Inspecteur had een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.750 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.956, met een verzuimboete van € 794. De rechtbank heeft de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.624, maar de verzuimboete gehandhaafd. Belanghebbende is in hoger beroep gegaan, waarbij hij aanvoert dat de Inspecteur ten onrechte de aftrek van buitengewone uitgaven heeft geweigerd en dat het inkomen uit sparen en beleggen te hoog is vastgesteld. De Inspecteur heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat het consumptief krediet bij de [A-bank] in aanmerking moet worden genomen, maar dat de verzuimboete terecht is opgelegd. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 augustus 2011 zijn beide partijen verschenen en is het verhandelde vastgelegd in een proces-verbaal.

Het Hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist dat de bewijslast dient te worden omgekeerd, omdat belanghebbende niet de gevraagde informatie heeft verstrekt. Het Hof heeft de aanslag verminderd, maar de verzuimboete gehandhaafd, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tijdig aangifte heeft gedaan. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, maar de beslissing omtrent de verzuimboete is bevestigd. Het Hof heeft de Inspecteur gelast om het griffierecht van € 111 aan belanghebbende te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 september 2011.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector belasting
Nummer BK-10/00590
Uitspraak van de tweede enkelvoudige belastingkamer d.d. 27 september 2011
in het geding tussen:
[X] te [Z], hierna: belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst Rijnmond, hierna: de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 juli 2010, nummer AWB 09/7906, betreffende de hierna vermelde aanslag en beschikkingen.
Aanslag, beschikkingen, bezwaar en geding in eerste aanleg
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.750 en belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.956. Bij beschikking is € 1.205 heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht en is op de voet van artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) een boete opgelegd van € 794 (hierna: de verzuimboete).
1.2. Bij uitspraak op bezwaar van 17 september 2009 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de rechtbank ingesteld. De rechtbank heeft de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 42.624 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.956, de Inspecteur opgedragen de beschikking heffingsrente in overeenstemming te brengen met de verminderde aanslag en teruggaaf van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 gelast.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is door de griffier een griffierecht geheven van € 111. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 augustus 2011, gehouden te ’s-Gravenhage. Aldaar zijn beide partijen verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde zijn in hoger beroep de volgende feiten als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, komen vast te staan:
3.1. Belanghebbende was in 2005 gehuwd met [Y]. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.089 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.040.
3.2. Bij brief van 29 januari 2008 heeft de Inspecteur belanghebbende verzocht om de in de brief genoemde gegevens en bewijsstukken ten aanzien van een aantal in de aangifte opgenomen inkomensbestanddelen en aftrekposten te verstrekken. Bij brief van 10 maart 2008 heeft de Inspecteur dit verzoek herhaald.
3.3. Bij brief van 13 augustus 2008 heeft de Inspecteur zijn voornemen tot afwijking van de ingediende aangifte aangekondigd. In de brief zijn de voorgenomen correcties toegelicht.
3.4. De correcties bestaan uit de volgende posten:
box 1 en persoonsgebonden aftrek:
meer inkomsten uit overige werkzaamheden € 697
minder kosten uit overige werkzaamheden € 13.433
minder aftrekbare kosten eigen woning € 6.244
minder uitgaven inkomensvoorzieningen € 50
minder persoonsgebonden aftrek € 5.237
€ 25.681
Het belastbaar inkomen uit werk en woning bedraagt na deze correcties € 48.750.
box 3:
meer bank- en spaarsaldi € 16.809
minder aftrekbare schulden € 81.100
€ 97.909
De gemiddelde rendementsgrondslag is op basis van voormelde correcties vastgesteld op € 323.922. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is vervolgens vastgesteld op (4 percent van € 323.922 =) € 12.956.
3.5. De aanslag is met dagtekening 29 augustus 2008 overeenkomstig de brief van 13 augustus 2008 vastgesteld.
3.6. Belanghebbende heeft hiertegen bij brief van 6 oktober 2008, bij de belastingdienst ontvangen op 9 oktober 2008, bezwaar gemaakt.
3.7. De Inspecteur heeft op 10 december 2008 uitspraak gedaan op het bezwaar en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 8 september 2009, AWB 09/452 IB/PVV, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, het bezwaar alsnog ontvankelijk verklaard en de Inspecteur opgedragen om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaarschrift van belanghebbende.
3.8. Met inachtneming van de onder 3.7 vermelde uitspraak heeft de Inspecteur de onder 1.2 vermelde uitspraak gedaan.
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1. In hoger beroep is, naar aanleiding van aangebrachte correcties in aangifte van belanghebbende, de hoogte van de aanslag in geschil, alsmede de opgelegde verzuimboete.
4.2. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Inspecteur ten onrechte aftrek van buitengewone uitgaven tot een bedrag van € 5.155 heeft geweigerd. Verder is het inkomen uit sparen en beleggen te hoog vastgesteld. Er is geen rekening gehouden met vrijgestelde bezittingen vanwege de spaarloonregeling, de correctie meer bank- en spaarsaldi van € 16.809 is uit de lucht gegrepen en een schuld van € 22.704 aan de [A-bank] is ten onrechte niet in aanmerking genomen. De dividendbelasting is verrekend tot een te laag bedrag. De verzuimboete is niet terecht. De Inspecteur heeft geen rekening gehouden dat bij late uitreiking van het aangiftebiljet, in dit geval op 28 april 2007, in de regel twee maanden uitstel wordt gegeven.
4.3. De Inspecteur sluit zich in hoger beroep in zoverre aan bij het standpunt van belanghebbende dat het consumptief krediet bij de [A-bank] in aanmerking dient te worden genomen en wel in die mate dat de gemiddelde rendementsgrondslag moet worden verminderd met een bedrag van € 22.702 en daarmee het inkomen uit sparen en beleggen met € 909, alsmede dat belanghebbende recht heeft op verrekking van betaalde dividendbelasting tot een bedrag van € 112. Voor het overige is het inkomen uit sparen en beleggen niet te hoog vastgesteld. Belanghebbende heeft geen recht op aftrek van buitengewone uitgaven. De verzuimboete is terecht opgelegd.
4.4. Voor de overige gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen, verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Conclusies van partijen
5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt uiteindelijk naar het Hof begrijpt tot vernietiging van de rechtbankuitspraak, de uitspraak op bezwaar en tot vermindering van de aanslag en diensovereenkomstige vermindering van de in rekening gebrachte heffingsrente.
5.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd vernietiging van de rechtbankuitspraak, de uitspraak op bezwaar, en tot vermindering van de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 42.624 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.047 en tot dienovereenkomstige vermindering van de beschikking heffingsrente.
Oordeel van de rechtbank
6.1. De rechtbank heeft - voor zover hier van belang - het navolgende overwogen:
"2.14 Ter zitting heeft [de Inspecteur] verklaard dat als hypotheekkosten alsnog een bedrag van € 6.126 in aftrek kan worden toegelaten.
2.15 Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de Awr) is een ieder verplicht desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verschaffen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn alsmede de gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
2.16 Vaststaat dat [de Inspecteur] [belanghebbende] bij herhaling om informatie gevraagd over de in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 vermelde positieve en negatieve inkomensbestanddelen. Nu [belanghebbende] deze informatie niet heeft verstrekt, is de rechtbank van oordeel dat ingevolge het bepaalde in artikel 27e, aanhef, onderdeel b, en slot, van de Awr, de bewijslast dient te worden omgekeerd. Deze omkering van de bewijslast geldt overigens niet met betrekking tot de door [belanghebbende] geclaimde en door [de Inspecteur] betwiste aftrekposten, omdat voor die posten de bewijslast ook zonder omkering daarvan al bij [belanghebbende] ligt. Hieruit volgt dat het beroep van [belanghebbende], behoudens voor zover het de in geschil zijnde aftrekposten betreft, ongegrond moet worden verklaard, tenzij zou blijken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
2.17 Naar het oordeel van de rechtbank is [belanghebbende] niet in zijn bewijslast geslaagd. Met hetgeen [belanghebbende] heeft aangevoerd en overgelegd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt, laat staan doen blijken, dat [de Inspecteur] het resultaat uit overige werkzaamheden en het voordeel uit sparen en beleggen tot te hoge bedragen in aanmerking heeft genomen. Bij dit oordeel neemt de rechtbank in aanmerking dat [belanghebbende] de in het beroepschrift en de onder 1.5 genoemde stukken de vermelde bedragen niet of nauwelijks heeft toegelicht en evenmin met (een begin van) bewijs heeft onderbouwd.
2.18 Nu niet gezegd kan worden dat de [de Inspecteur] bij de berekening van het resultaat uit overige werkzaamheden en het voordeel uit sparen en beleggen van onredelijke schattingen is uitgegaan, is het beroep in zoverre ongegrond.
2.19 [Belanghebbende] dient de door hem geclaimde aftrekposten aannemelijk te maken. Hierin is [belanghebbende] niet geslaagd. Op de herhaalde verzoeken van [de Inspecteur] bij de behandeling van de aangifte en in de bezwaarfase om deze posten met bewijs te onderbouwen, heeft [belanghebbende] niet gereageerd. Ook in beroep heeft [belanghebbende], behalve met betrekking tot de onder 2.14 genoemde aftrekpost (hypotheekrente eigen woning), de door hem gestelde bedragen niet met betaalbewijzen of anderszins onderbouwd. Derhalve faalt het beroep ook voor zover het de aftrekposten (met uitzondering van de hypotheekrente eigen woning) betreft.
2.20 [Belanghebbende] heeft gesteld dat hij niet (op de juiste) wijze is gehoord op zijn bezwaar. Aan het niet (op de juiste wijze) horen van de belanghebbende kan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden voorbijgegaan indien de belanghebbende door het niet (op de juiste wijze) horen niet is benadeeld (vgl. o.a. Hoge Raad, 20 mei 2005 nr. 39 816, LJN: AT5894). De rechtbank van is oordeel dat in dit geval het niet (op de juiste wijze) horen niet tot benadeling van de belanghebbende heeft geleid. Bij dit oordeel overweegt de rechtbank het volgende. Ter zitting hebben [belanghebbende] en [de Inspecteur] verklaard dat naar hun stellige verwachting een hoorgesprek, zou dit alsnog plaatsvinden, tot niets zal leiden. Voorts heeft [belanghebbende] aangegeven dat hij, zou er alsnog een hoorgesprek plaatsvinden, niet van plan is daarin zijn standpunten toe te lichten of met bewijs te onderbouwen. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat een opdracht aan [de Inspecteur] om [belanghebbende] alsnog op zijn bezwaar te horen, slechts kan leiden tot een zinloze vertraging van de procedure. Mitsdien gaat de rechtbank aan het niet-horen van [belanghebbende] met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij.
2.21 Met hetgeen hij daarover heeft aangevoerd, heeft [de Inspecteur] naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat het aangiftebiljet, dat op 1 mei 2007 moest zijn ingediend, op die datum nog niet door de Belastingdienst was ontvangen, dat hij [belanghebbende] op 31 mei 2007 heeft aangemaand om alsnog voor 25 juni 2007 aangifte te doen en dat [belanghebbende] niet binnen deze termijn aangifte heeft gedaan. De rechtbank hecht geen geloof aan [belanghebbende]s stelling dat hij pas in juni 2007 zou zijn uitgenodigd om aangifte te doen. Derhalve heeft [belanghebbende] de aangifte niet binnen de ingevolge artikel 9, derde lid, van de Awr gestelde termijn gedaan. Hiervoor kan [de Inspecteur] hem op grond van artikel 67a Awr een verzuimboete opleggen. [De Inspecteur] heeft met hetgeen hij overgelegd, aannemelijk gemaakt dat, gerekend vanaf 2000, sprake is van een vierde verzuim als bedoeld in paragraaf 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998. Bij een vierde verzuim hoort ingevolge het derde lid van die paragraaf een boete van € 794. Dit is het bedrag van de door [de Inspecteur] opgelegde verzuimboete. De rechtbank acht, de omstandigheden in aanmerking genomen, deze boete in het onderhavige geval passend en geboden."
Beoordeling van het hoger beroep
7.1. De rechtbank heeft op goede gronden beslist dat de bewijslast dient te worden omgekeerd. Dit brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak van de rechtbank onjuist is.
7.2. De Inspecteur heeft zich in zoverre verenigd met het standpunt van belanghebbende dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet worden verminderd met € 909 en dat de aanslag nader moet worden vastgesteld met verrekening van € 112 aan dividendbelasting. Belanghebbende heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, op grond waarvan het inkomen uit sparen en beleggen verder moet worden verlaagd.
7.3. Belanghebbende heeft gesteld dat hij in 2005 een bedrag van € 11.175 aan buitengewone uitgaven wegens ziekte, bevalling, overlijden en invaliditeit heeft gedaan. Nu de Inspecteur dat bestrijdt dient belanghebbende aan te tonen dat hij terecht aftrek claimt. Hierin is hij niet geslaagd. Belanghebbende heeft slechts een opsomming gegeven van uitgaven die hij stelt te hebben gedaan, doch heeft nagelaten bewijsmiddelen in het geding te brengen waaruit blijkt dat de gestelde uitgaven zijn gedaan. Derhalve heeft de Inspecteur terecht de aftrek van buitengewone uitgaven geweigerd.
7.4. Tegen de opgelegde verzuimboete heeft belanghebbende in hoger beroep aangevoerd dat de Belastingdienst in de regel twee maanden uitstel geeft en dat hij daarom zijn aangifte niet te laat heeft ingediend. Belanghebbende heeft brief van de Belastingdienst/Oost/Centrale verwerking Uitstelregeling, gericht aan Administratie Accountantsburo […], overlegd, waarin - voor zover van belang - het volgende is vermeld:
"Naar aanleiding van uw vraag over de uitsteltermijnen bericht ik u het volgende. Wanneer de belastingdienst u verzoekt om aangifte te doen of u een aangifte biljet toestuurt dan hanteert de CVU de volgende werkwijze:
Betreft het een eerste uitstelverzoek, dan wordt vijf maanden uitstel verleend. Vraagt u vervolgens verlengd uistel (bij bijzonder- of incidenteel uitstel), dan verlenen wij vervolgens nog twee maanden extra uitstel".
Blijkens deze brief wordt op verzoek uitstel verleend. Wat verder zij van deze brief, gesteld noch gebleken is dat belanghebbende ten aanzien van de aangifte voor 2005 een uitstelverzoek heeft gedaan of dat hem uitstel is verleend. De rechtbank heeft op goede gronden beslist dat de aangifte niet binnen de gestelde termijn is gedaan. De verzuimboete is terecht opgelegd. Daarbij heeft het Hof in de overweging betrokken dat het een vierde verzuim betreft en dat van afwezigheid van alle schuld niet is gebleken.
7.5. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hoger beroep gedeeltelijk gegrond en dient te worden beslist als hierna vermeld.
Proceskosten en griffierecht
8.1. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. In de gelijktijdig met deze zaak ter zitting behandelde zaak nr. BK-10/00589 is reeds een vergoeding toegekend wegens reis- en verblijfkosten en verletkosten.
8.2. Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 111 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, voor zover deze de aanslag en de beschikking heffingsrente betreft,
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning € 42.624 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 12.047, met verrekening van € 112 aan dividendbelasting,
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig,
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 111 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. P.J.J. Vonk, in tegenwoordigheid van de griffier drs. F. van Veen. De beslissing is op 27 september 2011 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.