ECLI:NL:HR:2005:AS9307

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02612/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het dragen van handboeien door de verdachte in hoger beroep

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1972 en ten tijde van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was in hoger beroep veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor het in bezit hebben van een vervalst reisdocument. De klacht die in cassatie werd ingediend, betrof een beslissing van de voorzitter van het hof over het dragen van handboeien door de verdachte tijdens de zitting. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht niet tot cassatie kon leiden, omdat het een handeling betreft waartegen beroep in cassatie niet openstaat. De Hoge Raad heeft ook kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de advocaat van de verdachte op de conclusie van de Advocaat-Generaal, die had geconcludeerd dat het beroep verworpen moest worden. De Hoge Raad heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak en heeft het beroep verworpen.

Uitspraak

19 april 2005
Strafkamer
nr. 02612/04
IV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 13 februari 2004, nummer 21/002321-02, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1972, ten tijde van de betekening van de aanzegging zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Almelo van 3 september 2002 - de verdachte ter zake van 1. "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" en 2. "in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is" veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf met verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. J.L.A.M. le Cocq d'Armandville en mr. J.Y. Taekema, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van mr J.Y. Taekema op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de ter terechtzitting in hoger beroep door de Voorzitter van het Hof genomen beslissing inzake het dragen van handboeien door de verdachte.
3.2. De klacht kan niet tot cassatie leiden nu de klacht een handeling betreft waartegen beroep in cassatie niet openstaat.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de middelen niet tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 april 2005.