Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
12 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 1 juni 2021. De verdachte, een gemeenteraadslid, was beschuldigd van het opzettelijk schenden van een geheim dat haar was opgelegd door het college van burgemeester en wethouders. Dit geheim betrof stukken die haar onder geheimhouding waren verstrekt, welke zij op een door haar georganiseerde bijeenkomst openbaar maakte en vervolgens op de website van haar politieke partij plaatste. De Hoge Raad diende te beoordelen of het besluit van het college tot oplegging van de geheimhoudingsplicht rechtsgeldig was. De Hoge Raad oordeelde dat het niet aan de strafrechter is om te beoordelen of de geheimhoudingsplicht terecht was opgelegd, maar enkel of deze formeel in overeenstemming was met de wettelijke regeling. De Hoge Raad verwierp het cassatiemiddel van de verdachte, waarbij ook andere klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad bevestigde de rechtsgeldigheid van de geheimhoudingsplicht en de verwerping van het beroep.