AI samenvatting door Lexboost • Automatisch gegenereerd
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot de uitvoer van MDMA
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verkorte beslissing van de rechtbank Haarlem van 2 februari 2007. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij de uitvoer van MDMA (XTC-pillen) naar de Verenigde Staten. De rechtbank had eerder de veroordeelde verplicht tot betaling van € 20.000,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 163.566,00. De veroordeelde heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
Het hof heeft de zaak onderzocht op meerdere zittingen en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die primair een bedrag van € 163.566,50 heeft gevorderd. Subsidiair werd een bedrag van € 24.500,00 voorgesteld. De verdediging heeft verweren gevoerd tegen hoofdelijke aansprakelijkheid en de pondspondsgewijze verdeling van het voordeel. Het hof heeft geoordeeld dat er geen ruimte is voor hoofdelijke aansprakelijkheid en dat de rol van de veroordeelde binnen de criminele organisatie niet voldoende rechtvaardigt dat hij voor het volledige bedrag aansprakelijk kan worden gesteld.
Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten door zijn betrokkenheid bij de criminele organisatie en de uitvoer van MDMA. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 24.500,00. Het hof heeft ook geconstateerd dat er sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot een vermindering van het te ontnemen bedrag. De beslissing van het hof is dat de veroordeelde de verplichting krijgt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 24.500,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Voetnoten
1.Schriftelijk standpunt Openbaar Ministerie Ressortsparket Amsterdam 8 juli 2013.
2.Conclusie verdediging 1 juli 2013.
3.LJN BX4604.
4.Rapport betreffende de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] met dossiernummers PL1257/05-542016 (oud) en PL12FZ/04-506126 (nieuw) van 19 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1].
5.Vonnis rechtbank Haarlem van 4 mei 2006 in de strafzaak tegen [veroordeelde] met parketnummer 15/630017-06.
6.Een proces-verbaal van verhoor van[getuige 1] van 4 februari 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren[verbalisant 1] en [verbalisant 3] (RHV Miami map 1 doorgenummerde pagina 52), een proces-verbaal van verhoor van[getuige 2] van 2 februari 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren[verbalisant 1] en [verbalisant 3] (RHV Miami map 1 doorgenummerde pagina 214), een proces-verbaal van verhoor van [getuige 3]van 1 oktober 2003, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren[verbalisant 4] en [verbalisant 5] (verdachtenmap 4, doorgenummerde pagina 1427).
7.Rapport betreffende de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel van [veroordeelde] met dossiernummers PL1257/05-542016 (oud) en PL12FZ/04-506126 (nieuw) van 19 mei 2006, in de wettelijke vorm opgemaakt door buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1], met bijlagen 1 tot en met 10.
8.Een proces-verbaal van verhoor van [getuige 1], op 4 februari 2004 in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (RHV Miami map 1 doorgenummerde pagina 52), alsmede een geschrift, zijnde een proces-verbaal van bevindingen prijzen MDMA, op 29 december 2005 in de wettelijke vorm opgemaakt door de buitengewoon opsporingsamtenaar [verbalisant 1], met als bijlage een overzicht van de Amerikaanse Drug Enforcement Administration, Miami Field Division.
9.Bijlage 7 bij het onder voetnoot 6 genoemde rapport.
10.Ter adstructie waarvan ook gewezen wordt op de tenuitvoerlegging van de betalingsverplichting die door de dood van de veroordeelde niet vervalt (art. 75 Sr) alsmede op de omstandigheid dat bij het vaststellen van die verplichting de draagkracht in beginsel buiten beschouwing blijft (tenzij
11.Daarnaast wordt aan het karakter van de ontnemingsmaatregel ook nog wel een preventief element toegeschreven in die zin dat naast het ontnemen van het wederrechtelijk voordeel de maatregel ook beoogt het voorkomen van het gebruik van deze inkomsten (zaak Welsch, EHRM 9 februari 1995 NJ 1995/606).