ECLI:NL:HR:2004:AO1315

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C03/115HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in huurzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 maart 2004 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep van eiseres, die in een huurgeschil verwikkeld was. Eiseres had een huurovereenkomst met verweerder, die op 28 september 2000 een kort geding had aangespannen om de huurovereenkomst te ontbinden wegens wanprestatie. De kantonrechter te Groningen had de vordering van verweerder in eerste instantie afgewezen, maar in hoger beroep had de rechtbank de vordering alsnog toegewezen. Eiseres heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen de eindvonnissen van de rechtbank.

De Hoge Raad oordeelde dat het cassatieberoep van eiseres niet-ontvankelijk was, omdat het beroep te laat was ingesteld. Volgens artikel 402 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet een cassatieberoep binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld. Aangezien het eindvonnis van de rechtbank op 29 november 2002 was gewezen, eindigde de termijn voor het instellen van cassatie op 28 februari 2003. Eiseres had echter pas op 3 maart 2003 cassatie ingesteld, waardoor de termijn was overschreden.

De Hoge Raad verklaarde eiseres niet-ontvankelijk in haar beroep en veroordeelde haar in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder op nihil werden begroot. Dit arrest benadrukt het belang van het tijdig instellen van cassatieberoepen en de strikte naleving van de termijnen zoals voorgeschreven in de wet.

Uitspraak

12 maart 2004
Eerste Kamer
Nr. C03/115HR
JMH/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P. Garretsen,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Verweerder in cassatie - verder te noemen: [verweerder] - heeft bij exploot van 28 september 2000 eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - op verkorte termijn gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. te ontbinden de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woonruimte aan de [a-straat 1] te [plaats] op grond van de zijdens [eiseres] gepleegde wanprestatie, en
2. [eiseres] te gelasten om binnen 4 weken na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans binnen een door de kantonrechter te bepalen termijn, over te gaan tot ontruiming van voormelde woning, bij gebreke waarvan [verweerder] wordt gemachtigd om deze ontruiming te laten plaatsvinden op kosten van [eiseres] met tussenkomst van een deurwaarder en met assistentie van politie en justitie.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 2 november 2000 een comparitie van partijen gelast en bij eindvonnis van 27 september 2001 de vordering van [verweerder] afgewezen.
Tegen beide vonnissen heeft [verweerder] hoger beroep ingesteld bij de rechtbank te Groningen.
Bij tussenvonnis van 13 september 2002 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast; bij eindvonnis van 29 november 2002 heeft de rechtbank [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het tussenvonnis van de kantonrechter van 2 november 2000, het eindvonnis van 27 september 2001 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [verweerder] alsnog toegewezen.
Beide vonnissen van de rechtbank zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen beide vonnissen van de rechtbank heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen [verweerder] is verstek verleend.
[Eiseres] heeft de zaak doen toelichten door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal C.L. de Vries Lentsch-Kostense strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] in haar cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
Ingevolge art. 402 lid 1 Rv. moet het beroep in cassatie - behoudens hier niet van belang zijnde uitzonderingen - worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Nu het eindvonnis van de rechtbank is gewezen op 29 november 2002, eindigde de termijn voor beroep in cassatie op 28 februari 2003 (een vrijdag). Het beroep is echter pas ingesteld op 3 maart 2003 en mitsdien te laat. [Eiseres] dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beroep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren J.B. Fleers, als voorzitter, A. Hammerstein en E.J. Numann, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 12 maart 2004.