1 Het middel doet in dit verband een beroep op HR 19 januari 1996, NJ 1996, 604.
2 Zoals bijvoorbeeld het geval is bij de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf: indien een tot drie weken gevangenisstraf veroordeelde op dinsdag 12 december 2006 wordt ingesloten, is die dag de eerste en is maandag 1 januari 2007 de laatste dag van de tenuitvoerlegging.
3 Dit komt doordat een voorlopige machtiging kan worden verleend zowel ten aanzien van een patiënt die reeds (vrijwillig) in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft als ten aanzien van een nog niet opgenomen patiënt. Onduidelijk was bovendien of de periode van een voorafgaande inbewaringstelling meetelt. Zie: HR 24 juli 1995, NJ 1996, 606; HR 19 januari 1996, NJ 1996, 604 en HR 19 januari 1996, NJ 1996, 605, telkens m.nt. JdB.
4 Ook de geldigheidsduur van een machtiging op eigen verzoek wordt gerekend "na haar dagtekening" (art. 34 Wet Bopz).
5 HR 24 juli 1995, NJ 1996, 606.
6 Zie art. 23 en 24 Kw; HR 14 oktober 1983, NJ 1985, 66 m.nt. FJHM.
7 Te rekenen vanaf de dag na die waarop de president de vordering van de officier van justitie heeft ontvangen: HR 31 augustus 1984, NJ 1985, 52. De Algemene termijnenwet is hier van toepassing.
8 Aanvankelijk was voorgesteld: "de inbewaringstelling duurt ten hoogste drie weken" (Kamerstukken II 1962/63, 7194, nr. 2), hetgeen een koppeling aan de tenuitvoerlegging veronderstelt. Bij Nota van wijziging (Kamerstukken II 1967/68, 7194, nr. 6); zie voor de toelichting: de MvA, Kamerstukken II, 7194, nr. 5, blz. 4) is een koppeling aan de uitspraak voorgesteld met de volgende formulering: "De inbewaringstelling duurt ten hoogste drie weken na de beslissing van de president (...)".
9 Kamerstukken II 1970/71, 11 270, nr. 2.
10 Kamerstukken II 1979/80, 11 270, nr. 17, blz. 61. De regering baseerde haar standpunt op het toen voorgestelde art. 15 lid 7 ("de voorlopige machtiging heeft een geldigheidsduur van vier weken na haar dagtekening") voor patiënten die reeds in het ziekenhuis waren opgenomen, dat van overeenkomstige toepassing werd verklaard in het toen voorgestelde art. 31 lid 5.
11 Zie de MvT op de novelle: Kamerstukken II 1988/89, 21 239, nr. 3, blz. 14 - 17.
12 In deze situatie is de beslistermijn drie weken na indiening van het verzoekschrift: zie art. 9 lid 1 Wet Bopz.
13 MvT, Kamerstukken II 1988/89, nr. 3, blz. 16-17. De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., aant. 2 op art. 30 (W. Dijkers).
14 De geldigheidsduur van een op dinsdag 12 december 2006 te 10.00 uur uitgesproken machtiging zou dan verstrijken op dinsdag 2 januari 2007 te 10.00 uur precies. De uitspraak van een beschikking op grond van de Wet Bopz wordt bepaald op de wijze als voorgeschreven voor beschikkingen in burgerlijke zaken: art. 286 Rv.
15 Vgl. Snijders/Wendels, Civiel appel, 2003, nr. 46. Zie ook: Burgerlijke Rechtsvordering, losbl., aant. 4 op art. 339 (K.E. Mollema), aant. 1 op art. 402 Rv (E. Korthals Altes); Asser procesrecht, Veegens-Korthals Altes-Groen, 2005, nr. 65; HR 12 maart 2004, NJ 2004, 424 (voor de laatste dag van de maand februari).
16 Eén van de gevallen waarin dat wetboek anders bepaalt betreft de geldigheidsduur van een bevel tot bewaring of een bevel tot gevangenhouding: deze gaat in op het ogenblik van de tenuitvoerlegging (art. 64 lid 1 resp. art. 66 lid 1 Sv) en kan bovendien worden onderbroken (art. 68 lid 1 Sv).
17 J. de Boer, noot onder HR 18 november 1994, NJ 1995, 212, onder 5 (ook aangehaald in het verweerschrift namens de officier van justitie).
18 Een soortgelijke regel wordt ook wel gevolgd in het materiële burgerlijk recht, zoals bijv. bij de uitleg van een tijdsbepaling in een overeenkomst (Asser-Hartkamp 4-I, 2004, nr. 234 ("Meestal wordt de dag van het aangaan van de verbintenis niet in de termijn begrepen").
19 In gelijke zin: W. Dijkers, De Wet Bopz, artikelsgewijs commentaar, losbl., Algemene Inleiding bij Hoofdstuk II, aant. 19; zie ook aant. 2 bij art. 30.
20 Tegen een beschikking houdende een voorlopige machtiging, een voorwaardelijke machtiging of een machtiging tot voortgezet verblijf kan cassatieberoep worden ingesteld, maar deze beschikkingen zijn van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad: zie achtereenvolgens art. 10 lid 1; art. 14a lid 4; art. 17 lid 5 Wet Bopz.
21 Zie bijv. R.B.M. Keurentjes, Tekst en toelichting Wet Bopz, editie 2005, aant. 194, ad art. 30: "Deze termijn begint te lopen op de dag van de dagtekening".
22 De overweging in HR 7 april 2000, NJ 2000, 393, dat de geldigheidsduur van de voorlopige machtiging aanvangt op de dag van de dagtekening van de beschikking waarbij de voorlopige machtiging wordt verleend, kan m.i. zowel voor uitleg (i) als voor uitleg (iii) als argument worden gebruikt.
23 Zie HR 14 oktober 1983, NJ 1985, 66 m.nt. FJHM m.b.t. de verlenging van een gewone machtiging; HR 24 april 1987, NJ 1987, 629 en HR 3 maart 1989, NJ 1989, 453, m.b.t. een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling.
24 Zie noot 5.
25 MvT novelle, Kamerstukken II 1988/89, 21 239, nr. 3, blz. 18 - 19.
26 Deze beslissing is herhaald in HR 13 januari 1995, NJ 1995, 325 m.nt. JdB.
27 Zie over die problematiek ook de conclusie van de A-G Asser voor HR 1 juli 1994, NJ 1994, 715 m.nt. JdB onder nr. 723 (h). Art. 17 lid 1 Wet Bopz bepaalt dat het verzoekschrift van de officier van justitie tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf behoort te worden ingediend tijdens de zesde of vijfde week voor het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging. Wordt deze regel nageleefd, dan heeft deze, samen met een beslistermijn voor de rechter van maximaal vier weken, tot gevolg dat kort vóór het einde van de geldigheidsduur van de lopende machtiging bekend is of een opvolgende machtiging wordt verleend.
28 HR 28 oktober 1994, NJ 1995, 125 m.nt. JdB en HR 16 december 1994, NJ 1995, 302 m.nt. JdB (machtiging tot voortgezet verblijf); HR 4 november 1994, NJ 1995, 126 (voorlopige machtiging na machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling).
29 De vordering tot het verlenen van de machtiging tot voortgezet verblijf was in die zaak ingesteld op 7 september 1995, na het verstrijken van de geldigheidsduur van de lopende voorlopige machtiging.
30 De datum waarop de geldigheidsduur van de voorafgaande voorlopige machtiging was verstreken.
31 De dagtekening van de toen in cassatie bestreden machtiging tot voortgezet verblijf.