ECLI:NL:HR:2003:AJ1457
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- Rechtspraak.nl
Medeplegen van moord door ouders op dochter in het kader van buitenechtelijke gemeenschap
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, een moeder, was veroordeeld voor medeplegen van de moord op haar dochter, die op 15 februari 2001 in Dordrecht werd omgebracht. De moeder had samen met haar echtgenoot en anderen de moord op haar dochter beraamd, die in verband stond met een buitenechtelijke gemeenschap. De verdachte had niet alleen kennis van de voorgenomen moord, maar had ook actief deelgenomen aan de gebeurtenissen die leidden tot de dood van haar dochter.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had vastgesteld dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en haar mededaders. De verdachte had zich niet gedistantieerd van de voorgenomen doding van haar dochter en had zelfs de sleutel van de woning waar de moord plaatsvond. De verdediging voerde aan dat de verdachte door de overheersende positie van haar echtgenoot en haar ondergeschikte rol in de cultuur niet in staat was om zich te distantiëren van de moord. De Hoge Raad verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte, door haar aanwezigheid en haar handelen, impliciet had ingestemd met de moord.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden, en bevestigde de veroordeling van het Hof. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verdachte in het kader van de samenwerking met haar mededaders, ondanks haar culturele achtergrond en de druk die zij mogelijk heeft ervaren.