ECLI:NL:HR:2002:ZC8146
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- J.W. van den Berge
- A.R. Leemreis
- Rechtspraak.nl
Cassatie over aanslag inkomstenbelasting en rechtsongelijkheid bij predikanten
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende, een predikant, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 30 mei 2000, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 63.561, maar na bezwaar was deze verminderd tot f 63.345. Het Hof heeft de aanslag verder verminderd tot f 63.199, maar belanghebbende ging in cassatie tegen deze uitspraak. De Hoge Raad overweegt dat de Inspecteur belanghebbende niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn bezwaar, maar dat het Hof deze uitspraak heeft vernietigd. De Advocaat-Generaal concludeerde tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en vernietiging van de uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad behandelt de middelen van cassatie en concludeert dat het oordeel van het Hof, dat het inkomen van belanghebbende niet significant afwijkt van het gemiddelde inkomen van predikanten in zijn groep, niet in cassatie kan worden getoetst. Ook de stelling van belanghebbende over zijn lage pensioenaanspraken kan niet leiden tot cassatie, omdat dit een feitelijke kwestie betreft. De Hoge Raad oordeelt verder dat de rechtsongelijkheid die in eerdere arresten is geconstateerd, niet met terugwerkende kracht hoeft te worden opgeheven. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.W. van den Berge en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2002.