ECLI:NL:HR:2001:AD5034

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 november 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36403
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.H. Beukenhorst
  • L. Monné
  • P.J. van Amersfoort
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft belanghebbende, aangeduid als X, beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 juni 2000, met nummer 99/01514, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De aanslag was opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 48.094. Na bezwaar tegen deze aanslag, handhaafde de Inspecteur de aanslag, wat leidde tot een procedure bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Dit Hof vernietigde de uitspraak van de Inspecteur en verlaagde de aanslag tot f 47.201. De Hoge Raad had eerder, op 23 juni 1999, een arrest gewezen dat de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch vernietigde en het geding terugverwees naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere behandeling.

In het tweede geding in cassatie heeft de Hoge Raad de klacht van belanghebbende beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht niet tot cassatie kon leiden, omdat deze geen nadere motivering vereiste volgens artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De klacht bracht geen rechtsvragen naar voren die van belang waren voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft ook de proceskosten beoordeeld en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep ongegrond. Dit arrest is uitgesproken op 2 november 2001 door de raadsheer D.H. Beukenhorst als voorzitter, samen met de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in aanwezigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma.

Uitspraak

Nr. 36.403
2 november 2001
FA
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 juni 2000, nr. 99/01514, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1994 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 48.094, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak door de Inspecteur is gehandhaafd.
2. Loop van het geding tot dusverre
Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak van dit Hof van 29 juni 1998 is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 23 juni 1999, nr. 34668, BNB 1999/297, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van f 47.201. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
3. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van de klacht
De klacht kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.H. Beukenhorst als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en P.J. van Amersfoort, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2001.