ECLI:NL:GHARL:2017:10906

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
16/00325, 16/00326, 16/00333 t/m 16/00336
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen met betrekking tot vliegkosten en scholingsuitgaven

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland met betrekking tot naheffingsaanslagen omzetbelasting en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. Belanghebbende, een luchtvaartinstructeur, heeft over de jaren 2008 tot en met 2011 naheffingsaanslagen omzetbelasting en navorderingsaanslagen ib/pvv ontvangen. De Inspecteur heeft de aftrek van voorbelasting op vliegkosten geweigerd, omdat deze kosten niet in het kader van economische activiteiten zouden zijn gemaakt. De rechtbank heeft de bezwaren van belanghebbende deels gegrond verklaard, maar de Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vliegkosten zijn gemaakt in het kader van een economische activiteit. De kosten zijn niet in verband te brengen met enige opbrengst en de status van belanghebbende als ondernemer voor zijn freelance onderwijsactiviteiten leidt niet automatisch tot de conclusie dat al zijn andere activiteiten ook economische activiteiten zijn. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht heeft opgelegd.

Daarnaast is in geschil of de Inspecteur over een nieuw feit beschikt voor de navorderingsaanslagen ib/pvv. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet gehouden was tot nader onderzoek en dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De kosten voor de CPL-opleiding zijn wel aftrekbaar als scholingsuitgaven voor de jaren 2010 en 2011, maar niet voor de jaren 2008 en 2009. De vergrijpboetes zijn ten onrechte opgelegd, omdat belanghebbende mocht vertrouwen op het advies van zijn administratiekantoor. Het Hof verklaart het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 16/00325, 16/00326 en 16/00333 tot en met 16/00336
uitspraakdatum: 12 december 2017
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
en het incidentele hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 25 februari 2016, nummers AWB 14/4614 en 14/4615, en nummers AWB 14/2937 tot en met 14/2939 en 14/2941, in het geding tussen belanghebbende en de Inspecteur

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 10.167 opgelegd. Bij beschikkingen is € 941 heffingsrente berekend en is een boete van € 1.016 opgelegd.
1.2.
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 512 opgelegd. Bij beschikkingen is € 15 belastingrente berekend en is een boete van € 51 opgelegd.
1.3.
Aan belanghebbende is over het jaar 2008 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 70.175. Bij beschikkingen is € 1.652 heffingsrente berekend en is een boete van € 2.498 opgelegd.
1.4.
Aan belanghebbende is over het jaar 2009 een navorderingsaanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 80.481. Bij beschikkingen is € 1.592 heffingsrente berekend en is een boete van € 3.344 opgelegd.
1.5.
Aan belanghebbende is over het jaar 2010 een aanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 65.627. Bij beschikking is € 1.034 heffingsrente berekend.
1.6.
Aan belanghebbende is over het jaar 2011 een aanslag ib/pvv opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.565. Bij beschikking is € 509 heffingsrente berekend.
1.7.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de bezwaren ongegrond verklaard en de belastingaanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.8.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de belastingaanslagen en de beschikkingen heffingsrente en belastingrente ongegrond verklaard, het beroep tegen de boetes gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur inzake de boetes vernietigd en de boetes horende bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting verminderd en de boetes horende bij de navorderingsaanslagen ib/pvv vernietigd. Voorts heeft de Rechtbank een vergoeding wegens immateriële schade toegekend van € 500, proceskostenvergoedingen toegekend en de Inspecteur gelast de betaalde griffierechten te vergoeden.
1.9.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld in de zaken met de nummers 16/00333 en 16/00334.
1.10.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren [in] 1958.
2.2.
Belanghebbende is in loondienst werkzaam als inspecteur/groepschef bij de [A] en is tevens hulpofficier van justitie. Daarnaast is belanghebbende werkzaam als docent bij de [B] (met ingang van 1 januari 2009 freelance; daarvoor vormde het werk als docent overwerk bij de politie) en verricht hij met ingang van het vierde kwartaal van 2011 als freelance docent werkzaamheden voor [C] , [D] en [E] , bestaande uit het geven van instructie, het ontwikkelen van toetsvragen en het afnemen van examens.
2.3.
Belanghebbende is in 2007 begonnen met de opleiding Private Pilot Licence (PPL), die hij in 2008 heeft afgerond. Met een PPL-brevet mag een piloot op zicht eenmotorige propellervliegtuigen tot 2.000 kg besturen. Belanghebbende is in 2010 begonnen met de opleiding Commercial Pilot Licence (CPL). De CPL-opleiding leidt op tot commercieel piloot. Alleen met een CPL-brevet mag tegen vergoeding op zicht een (kleiner) vliegtuig worden bestuurd. Om de CPL-opleiding te kunnen volgen, dient men over een PPL-brevet te beschikken.
2.4.
Belanghebbende heeft per 1 januari 2009 een eenmanszaak in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven met de handelsnaam “ [F] ”.
2.5.
In zijn aangiften ib/pvv heeft belanghebbende de hieruit voortvloeiende resultaten als winst uit onderneming aangemerkt en daarbij onder andere de volgende kosten in aftrek gebracht (hierna: de vliegkosten):
Jaar
Vliegkosten
Cursuskosten
Contributies / abonnementen
Overig
2008
PPL/vlieguren
18.514
1.043
353
2009
Vlieguren
14.404
1.375
508
2010
CPL
15.289
4.341
701
2011
CPL
11.123
80
733
In de bijlage bij de aangifte ib/pvv 2008 is in de rubriek “spec andere kosten” het volgende opgenomen:
“vliegkosten 18.514
kantoorkosten 114
abonnementen 1.043
kleine aanschaffingen 239”
In de bijlage bij de aangifte ib/pvv 2009 is in de rubriek “spec andere kosten” het volgende opgenomen:
“vliegkosten
kantoorkosten 145
abonnementen
kleine aanschaffingen
overige kosten 2.589”
In de rubriek “kosten grond- en hulpstoffen” in dezelfde bijlage is een bedrag van € 14.404 opgenomen.
In het Rapport jaarrekening 2009 dat is opgesteld door Administratiekantoor [G] vof (hierna: [G] ) is onder andere het volgende opgenomen:

Kosten van grond- en hulpstoffen, inkoopprijs van de verkopen
Kosten vliegen € 14.404
Andere kosten
vliegkosten € 0
kantoorkosten € 145
abonnementen € 0
kleine aanschaffingen € 0
Overige kosten € 2.589
(Onbenoemde kosten) € 2.394”
2.6.
Belanghebbende heeft in zijn aangiften omzetbelasting alle aan hem in rekening gebrachte voorbelasting in aftrek gebracht, met uitzondering van de voorbelasting op de PPL-opleiding.
2.7.
De Inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften ib/pvv over de jaren 2008 tot en met 2011 en de aangiften omzetbelasting voor de tijdvakken tussen 1 januari 2008 en 1 januari 2012. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur de aftrek van voorbelasting integraal geweigerd, hetzij omdat de voorbelasting drukt op kosten die aan de vrijgestelde prestaties van belanghebbende zijn toe te rekenen, dan wel omdat de vliegkosten niet in het kader van de economische activiteiten van belanghebbende zijn gemaakt. De Inspecteur heeft alle door belanghebbende in aftrek gebrachte voorbelasting nageheven. Voor de ib/pvv heeft de Inspecteur onder andere de aftrek van de vliegkosten gecorrigeerd.
2.8.
Tot de gedingstukken behoren kopieën van de volgende correspondentie:
  • Brief van 17 april 2013 van [H] B.V. aan belanghebbende over de mogelijke plaatsing van belanghebbende op de lijst met freelance vliegers na het behalen van zijn CPL-brevet;
  • Brief van 19 april 2013 van [I] , waarin belanghebbende wordt genoemd als een potentiële piloot na het behalen van zijn CPL-brevet;
  • Brief van 21 september 2014 van [J] B.V. aan belanghebbende met het voornemen belanghebbende na het behalen van zijn CPL-brevet in te zetten als Commercial Pilot;
  • Brief van 28 november 2014 van [K] aan belanghebbende met het verzoek om informatie over vliegreizen naar bepaalde buitenlandse bestemmingen vanaf april 2015;
  • E-mail van 18 februari 2015 van [L] namens twee tour operators aan belanghebbende met het verzoek informatie te verstrekken over mogelijke vliegdiensten;
  • Diverse e-mails aan belanghebbende uit 2015 en 2016 met korte vragen over mogelijke vluchten die door belanghebbende kunnen worden uitgevoerd.
2.9.
Belanghebbende heeft in 2013 een website ( [M] .nl) laten bouwen en flyers laten maken. Belanghebbende heeft in 2015 zelf een bedrijfsplan opgesteld.
2.10.
Bij de Rechtbank hebben partijen overeenstemming bereikt over een aantal kleine correcties voor de omzetbelasting. De naheffingsaanslagen zijn in totaal tot een bedrag van € 1.156 terecht opgelegd. De rest is in geschil. De verzuimboete voor de omzetbelasting dient te worden verminderd tot een totaalbedrag van € 115. De Rechtbank heeft de verzuimboete voor de omzetbelasting dienovereenkomstig verminderd.

3.Geschil

3.1.
Voor de omzetbelasting is primair in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting. Indien het gelijk ten aanzien van het primaire geschilpunt (deels) aan belanghebbende is, is subsidiair in geschil of de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, Wet op de omzetbelasting 1968 met ingang van 1 juli 2010 van toepassing is op de onderwijsdiensten die belanghebbende heeft verleend aan [D] en [E] . De door de Rechtbank verminderde boetes zijn niet in geschil.
3.2.
Voor de ib/pvv is in geschil:
  • Of een nieuw feit aanwezig is (navorderingsaanslagen 2008 en 2009);
  • Of de vliegkosten kwalificeren als ondernemingskosten;
  • Of de vliegkosten kwalificeren als scholingsuitgaven;
  • Of de Rechtbank de boetes voor de jaren 2008 en 2009 terecht heeft vernietigd.
3.3.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de proceskosten dienen te worden vastgesteld conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voorts zijn de door de Rechtbank toegekende vergoeding wegens immateriële schade en de proceskostenvergoedingen niet in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

Omzetbelasting
4.1.
Voor de omzetbelasting is primair in geschil of belanghebbende vliegkosten heeft gemaakt als investering in een economische activiteit. Anders dan belanghebbende bepleit, leidt zijn status als ondernemer voor de freelance onderwijsactiviteiten niet automatisch tot de conclusie dat al zijn andere activiteiten economische activiteiten zijn. Per soort activiteit dient te worden beoordeeld of sprake is van een economische activiteit. De activiteiten als freelance docent laat het Hof in dit verband dan ook buiten beschouwing, ook omdat er geen enkel verband bestaat tussen laatstgenoemde activiteiten en de vliegkosten van belanghebbende.
4.2.
De bewijslast dat de voorbelasting op de vliegkosten aftrekbaar is, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vliegkosten op enig moment deel zullen uitmaken van de kostprijs van door hem in de toekomst uit te voeren vluchten. Gelet op de hoogte van de vliegkosten, de duur van de opleiding en de overige omstandigheden is niet aannemelijk dat de kosten zijn gemaakt in het kader van enige economische activiteit, te weten een duurzaam streven naar opbrengst waarbij wordt opgetreden op een markt. Dit geldt des te meer voor de kosten die belanghebbende in 2008 en 2009 heeft gemaakt om aan de startkwalificatie voor de CPL-opleiding te voldoen (120 vlieguren). Deze kosten staan in een nog verder verband van de in de toekomst mogelijk uit te voeren vluchten.
4.3.
Tot op heden heeft belanghebbende geen economische activiteiten als piloot verricht. De facturen die belanghebbende heeft overgelegd, hebben hetzij betrekking op kostendoorbelastingen dan wel op vluchten die door derden zijn uitgevoerd. Met betrekking tot de kostendoorbelastingen heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat hij tegen vergoeding diensten heeft verleend aan derden, ter bevrediging van een behoefte van die derden. Belanghebbende heeft voorts informatie overgelegd over mogelijke opdrachten, maar belanghebbende wist dat hij dergelijke opdrachten nog niet mag uitvoeren. Belanghebbende is nog steeds niet in het bezit van een CPL-brevet. De contacten die belanghebbende heeft gelegd, konden niet tot enige economische activiteit leiden.
4.4.
Belanghebbende heeft de vliegkosten niet in het kader van een economische activiteit gemaakt. De voorbelasting op deze kosten komt niet voor aftrek in aanmerking. De Inspecteur heeft de naheffingsaanslagen terecht opgelegd. Belanghebbende, op wie de bewijslast rust, heeft niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslagen tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Het gelijk wat betreft het primaire geschilpunt is aan de Inspecteur. Gelet op het oordeel over het ondernemerschap van belanghebbende behoeft het subsidiaire standpunt van de Inspecteur geen bespreking.
Ib/pvv
4.5.
Primair is in geschil of de Inspecteur voor de jaren 2008 en 2009 over een nieuw feit beschikt, dat navordering mogelijk maakt. Volgens vaste jurisprudentie mag de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de Inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot een nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven of het ontbreken daarvan, in redelijkheid behoort te twijfelen (zie HR 6 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2890). Voor twijfel is geen aanleiding indien de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn (vgl. HR 12 maart 2010, nr. 08/04868, ECLI:NL:HR:2010:BL7165; HR 16 april 2010, nr. 08/05088, ECLI:NL:HR:2010:BJ9082, en HR 31 mei 2013, nrs. 11/03452 en 11/03456, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).
4.6.
Het Hof volgt de Inspecteur in zijn standpunt dat de niet onwaarschijnlijke mogelijkheid bestond dat de aangiften ib/pvv 2008 en 2009 van belanghebbende juist waren. Het is immers niet ongebruikelijk dat ondernemers vliegreizen maken om (potentiële) zakenrelaties te bezoeken. Dit betekent dat de Inspecteur niet was gehouden nader onderzoek te verrichten naar de aangiften ib/pvv 2008 en 2009 van belanghebbende. Het later ingestelde boekenonderzoek heeft een nieuw feit opgeleverd, zodat navordering mogelijk was. Anders dan belanghebbende bepleit, was de Inspecteur niet gehouden nader onderzoek in te stellen vanwege de verschillen met eerder ingediende aangiften. Het primaire standpunt van belanghebbende faalt.
4.7.
Vervolgens is de vraag of de vliegactiviteiten een bron van inkomen vormen. Daarvoor is onder meer van belang of de objectieve verwachting is gerechtvaardigd dat met deze activiteiten redelijkerwijs voordeel kan worden behaald. De Inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat daarvan sprake is. Alsdan rust op belanghebbende de last feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die kunnen leiden tot een tegengesteld oordeel. Hoewel daarbij in beginsel slechts van belang zijn de feiten en omstandigheden die zich in de onderhavige jaren daadwerkelijk hebben voorgedaan, kunnen feiten en omstandigheden uit latere jaren wel enig licht werpen op de objectieve voordeelsverwachting in die jaren.
4.8.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een objectieve voordeelsverwachting. Gelet op de hoogte van de vliegkosten over de jaren, belanghebbendes leeftijd bij aanvang van de opleiding, het tijdsbeslag van belanghebbendes dienstverband bij de politie en van zijn werkzaamheden als freelance docent, de voorzienbaar lange duur van de vliegopleiding en de onvoorspelbare (want sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de economie) vooruitzichten op opdrachten, is niet waarschijnlijk dat belanghebbende de vliegkosten zal goedmaken en uiteindelijk voordeel mag verwachten van de vliegactiviteiten. Belanghebbende heeft de CPL-opleiding nog niet afgerond en mag nog niet zelfstandig commerciële vluchten uitvoeren. De vliegkosten hebben tot dusver nog niet geresulteerd in enige omzet van betekenis, laat staan in een voordeel. Een voordeel is de komende jaren objectief niet te verwachten.
4.9.
Hetgeen partijen overigens hebben opgemerkt over de vraag of een bron van inkomen aanwezig is, behoeft geen bespreking.
4.10.
Gelet op het antwoord op de bronvraag komt het Hof niet toe aan de vraag of de vliegkosten als ondernemingskosten kunnen worden aangemerkt. Het subsidiaire standpunt van belanghebbende faalt.
4.11.
Meer subsidiair is in geschil of de vliegkosten kwalificeren als scholingsuitgaven. Ingevolge artikel 6:27 Wet IB 2001 zijn scholingsuitgaven uitgaven voor het door de belastingplichtige volgen van een opleiding of studie met het oog op het verwerven van inkomen uit werk en woning. Het Hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van scholingsuitgaven, een ander criterium wordt gehanteerd dan bij de vraag of een bron van inkomen aanwezig is. Uit de parlementaire geschiedenis kan worden afgeleid dat het geobjectiveerde doel van het volgen van de opleiding of studie moet zijn hetzij het verbeteren van de financieel-economische positie van de belastingplichtige, hetzij het op peil houden of verbeteren van kennis en vaardigheden die de belastingplichtige nodig heeft voor het verwerven of behouden van inkomen uit tegenwoordige arbeid. Uitgaven voor een opleiding of studie die wordt gevolgd als hobby of uit persoonlijke interesse, kunnen dus niet als scholingsuitgaven in aanmerking komen, evenmin als dergelijke uitgaven in een te ver verwijderd verband staan met het verwerven van inkomen uit werk en woning (MvT, Kamerstukken II 1998/99, 26727, nr. 3, p. 260 en 261).
4.12.
Het Hof leidt uit de verklaring van belanghebbende ter zitting bij het Hof af dat in 2008 en 2009 geen sprake was van een opleiding of studie. Belanghebbende heeft in die jaren vlieguren gemaakt om te voldoen aan de startkwalificatie voor het volgen van de CPL-opleiding, namelijk 120 vlieguren. Belanghebbende heeft dit aantal uren pas in 2010 bereikt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat in de jaren 2008 en 2009 sprake was van een opleiding of studie zoals bedoeld in artikel 6:27 Wet IB 2001. In de jaren 2010 en 2011 heeft belanghebbende de CPL-opleiding gevolgd. Deze opleiding leidt op tot het beroep van (commercieel) piloot (zie 2.3). Gelet op de verklaring van belanghebbende is aannemelijk dat belanghebbende deze opleiding volgt om later dit beroep uit te oefenen met het oogmerk om (een deel van) zijn inkomen te verwerven. De in 2010 en 2011 voor de CPL-opleiding gemaakte kosten zijn aftrekbaar als scholingsuitgaven. Voor 2010 betekent dit dat het maximale bedrag (€ 15.000) aftrekbaar is (artikel 6:30, eerste lid, Wet IB 2001). Voor 2011 zijn de kosten van de CPL-opleiding (€ 11.123) en de cursuskosten (€ 80) aftrekbaar als scholingsuitgaven. Voor de overige opgevoerde kosten heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat dit scholingsuitgaven in de hiervoor bedoelde zin betreffen. De belastbare inkomens uit werk en woning dienen als volgt te worden verminderd:
2010: € 65.627 - € 15.000 = € 50.627
2011: € 61.565 - (€ 11.203 - € 500 =) € 10.703 = € 50.862
4.13.
Het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende faalt voor de jaren 2008 en 2009 en slaagt voor de jaren 2010 en 2011.
4.14.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de conclusie dat de navorderingsaanslagen terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd en dat de aanslagen dienen te worden verminderd tot aanslagen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.627 (2010) respectievelijk € 50.862 (2011).
4.15.
Tot slot zijn de vergrijpboetes voor de jaren 2008 en 2009 in geschil. De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat sprake is van grove schuld aan de zijde van belanghebbende, aangezien belanghebbende bewust ten onrechte aftrekposten (onder een onjuiste omschrijving) heeft opgevoerd en de door [G] opgestelde aangiften niet heeft gecontroleerd voordat deze werden ingediend. Belanghebbende had kunnen zien dat de aangiften niet klopten. Dit doen en nalaten levert grofschuldig handelen op, aldus de Inspecteur.
4.16.
Belanghebbende heeft ter zitting van het Hof verklaard dat hij [G] heeft gevraagd of hij de vliegkosten kon aftrekken. Belanghebbende heeft de stukken voor het doen van de aangifte ib/pvv ieder jaar aan [G] overhandigd, waarna [G] de aangifte namens hem opstelde en indiende. Belanghebbende heeft de aangifte niet gecontroleerd.
4.17.
Het Hof acht de verklaring van belanghebbende aannemelijk dat hij aan [G] heeft gevraagd of de kosten aftrekbaar waren. Dat van dit advies geen schriftelijk bewijs bestaat, doet hieraan niet af. Advies kan immers ook mondeling worden gegeven. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de aangiften heeft ingevuld of de omschrijving van de kosten in de aangiften heeft gekozen of goedgekeurd. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende onvoldoende onzorgvuldig is geweest bij de keuze van [G] . Belanghebbende is een leek op fiscaal gebied en mocht vertrouwen op het advies en de handelwijze van [G] . Van belanghebbende mocht dan ook niet worden verlangd dat hij de aangiften vooraf zou controleren. De Inspecteur heeft de vergrijpboetes ten onrechte opgelegd. De Rechtbank heeft deze boetes terecht vernietigd.
4.18.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op het verzamelinkomen en de heffingsrente c.q. belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is in zoverre slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslagen betreft.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond en het incidentele hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, bepaalt het Hof dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt.
De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep vastgesteld op € 2.821. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.485 (3 punten (hogerberoepschrift, schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 495 (bedrag 2017)).
De overige proceskosten van belanghebbende zijn in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op zijn verletkosten, conform zijn verzoek begroot op € 90.
Het Hof stelt de te vergoeden proceskosten voor de hogerberoepsfase vast op € 1.575.

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraken van de Rechtbank voor zover het betreft de beslissingen omtrent de naheffingsaanslagen omzetbelasting, de navorderingsaanslagen ib/pvv 2008 en 2009, de boetes, de vergoeding wegens immateriële schade, de proceskostenvergoedingen en de griffierechten,
– vernietigt de uitspraken van de Rechtbank voor zover het betreft de beslissingen omtrent de aanslagen ib/pvv 2010 en 2011 en de daarbij horende beschikkingen heffingsrente,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur betreffende de aanslagen ib/pvv 2010 en 2011 en de daarbij horende beschikkingen heffingsrente,
– vermindert de aanslag ib/pvv 2010 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.627,
– vermindert de aanslag ib/pvv 2011 tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.862,
– vermindert de bedragen aan heffingsrente bij de aanslagen dienovereenkomstig,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.575,
– gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 124 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.J.H. van Suilen en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 12 december 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.W.J. de Kort) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op: 12 december 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.