In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen zijn opgelegd door de Inspecteur. De Inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2009, 2010, 2011 en 2012, waarbij ook heffingsrente in rekening was gebracht. Belanghebbende, die als gemeenteraadslid en ondernemer actief was, betwistte de navorderingsaanslagen en de correcties die de Inspecteur had aangebracht op zijn aangiften. De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat de navorderingsaanslagen voor 2009 en 2010 terecht waren opgelegd, maar dat de vervoerskosten voor 2011 en 2012 wel aftrekbaar waren. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen het oordeel van de rechtbank over de aftrekbaarheid van de vervoerskosten. Tijdens de zitting bij het Hof werd de Inspecteur gehoord, maar trok hij zijn hoger beroep in. Het Hof oordeelde dat de inkomsten van belanghebbende, anders dan de WAZ-uitkering, niet als winst uit onderneming konden worden aangemerkt. Ook de kosten van de werkruimte werden niet als aftrekbaar beschouwd, omdat deze niet voldeden aan de eisen voor aftrekbaarheid. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen sprake was van een bron van inkomen uit de Thaise activiteiten van belanghebbende, en dat de kosten van de werkruimte niet aftrekbaar waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard.