ECLI:NL:HR:2001:AB0829

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 maart 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
36145
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • G.J. Zuurmond
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aanslag vennootschapsbelasting en deelnemingsvrijstelling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 1991/1992, waarbij aan de belanghebbende een aanslag is opgelegd van € 2.150.460. Na bezwaar van de belanghebbende heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de aanslag echter verminderd tot € 150.467, wat leidde tot het cassatieberoep van de Staatssecretaris.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het Hof terecht heeft geconcludeerd dat de belanghebbende in januari 1991 met haar aandelenbezit niet enkel streefde naar rendement en waardestijging, maar dat dit bezit ook een andere betekenis had. Dit leidde tot de conclusie dat voldaan was aan de eisen van artikel 13, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, waardoor het aandelenbezit van minder dan vijf procent gelijkgesteld kon worden met een deelneming.

De Hoge Raad verklaarde het beroep van de Staatssecretaris ongegrond en veroordeelde hem in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is gewezen door de vice-president en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken op 14 maart 2001.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 36145
14 maart 2001
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, nr. 95/3635, van 17 maart 2000 betreffende na te melden aan X BV, te Z, opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het boekjaar 1991/1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ¦ 2.150.460, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van ¦ 150.467. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 7 november 2000 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden - uit de in zijn uitspraak vermelde feiten en omstandigheden de conclusie getrokken dat belanghebbende in januari 1991 - het Hof bedoelt kennelijk: januari 1992 - met haar bezit van aandelen in H B.V. niet enkel streefde naar het rendement en de waardestijging die van het bezit bij normaal vermogensbeheer kunnen worden verwacht en dat die aandelen derhalve niet slechts werden gehouden vanwege hun betekenis als waardepapier. Die conclusie brengt naar het oordeel van het Hof reeds mee dat te dezen in het boekjaar 1991/1992 is voldaan aan de eisen die artikel 13, derde lid, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 stelt om een aandelenbezit van minder dan vijf percent gelijk te stellen met een deelneming.
3.2. Voorzover het middel zich verzet tegen dit oordeel op de grond dat voor de toepassing van de deelnemingsvrijstelling op het aandelenbezit van minder dan vijf percent in H B.V. als zelfstandig vereiste geldt dat belanghebbende een onderneming drijft, faalt het op de gronden vermeld in punt 3.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal. Voor het overige behoeft het middel geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ¦ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2001.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een recht geheven van ¦ 630.