ECLI:NL:HR:2001:AB0286
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor ingezetene die in het buitenland werkt
In deze zaak gaat het om een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die aan de belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1995. De belanghebbende, die in Nederland woonde, was in dat jaar in dienst van een in Nederland gevestigde besloten vennootschap, maar werkte in het Verenigd Koninkrijk. De Nederlandse werkgeefster had Nederlandse premies volksverzekeringen ingehouden en afgedragen. Na bezwaar tegen de aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 86.723, met een verschuldigde inkomstenbelasting van ƒ 20.877 en ƒ 13.969 aan premie volksverzekeringen, verminderd met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van ƒ 20.399.
De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde en de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. Hierop heeft de belanghebbende cassatie ingesteld. De Staatssecretaris van Financiën diende een vertoogschrift in, en de Advocaat-Generaal Wattel concludeerde tot verwerping van het beroep. De kern van de zaak is of de belanghebbende in 1995 premies volksverzekeringen verschuldigd was.
Het Hof oordeelde dat het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid voor de belanghebbende geen premieplicht meebracht. De Hoge Raad oordeelt echter dat, anders dan het Hof heeft geoordeeld, de belanghebbende in 1995 aan premieplicht voor de volksverzekeringen was onderworpen. Dit oordeel is gebaseerd op de toepassing van de Europese Verordening 1408/71, die de Nederlandse socialezekerheidswetgeving op de belanghebbende van toepassing verklaarde. De middelen van de belanghebbende, die zich richtten op de implicaties van de Wet verduidelijking verzekerings- en premieplicht, kunnen bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden.
De Hoge Raad verwerpt het beroep en acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen en de raadsheren G.J. Zuurmond, F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet en P. Lourens, en op 28 februari 2001 uitgesproken.