gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 31 augustus 1995 betreffende de hem voor het jaar 1987 opgelegde aanslag in de premieheffing volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1987 een aanslag in de premieheffing volksverzekeringen opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 70.099,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Plaatsvervangend Procureur-Generaal Van Soest heeft op 21 augustus 1996 geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen.
3. Beoordeling van het middel van cassatie 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan:
3.1.1. Belanghebbende, die de Nederlandse nationaliteit heeft, was gedurende het gehele onderhavige jaar (1987) in Q (België) woonachtig. Hij dreef in dat jaar tezamen met zijn echtgenote in de vorm van een vennootschap onder firma een reisbureau te Z. Belanghebbende oefende zijn werkzaamheden uitsluitend op het grondgebied van Nederland uit.
3.1.2. Beoordeeld naar uitsluitend de regels van Nederlands nationaal recht, was belanghebbende - als niet-ingezetene en als niet ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan loonbelasting onderworpen - voor het jaar 1987 niet verplicht verzekerd en mitsdien ook niet premieplichtig ingevolge de Algemene Ouderdomswet en de overige volksverzekeringswetten (in de voor het jaar 1987 geldende teksten).
3.2. Voor het Hof was tussen partijen in geschil of belanghebbende op grond van enkel het Europese gemeenschapsrecht in 1987 hier te lande onderworpen was aan de premieheffing volksverzekeringen, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend heeft beantwoord. De Inspecteur heeft zich daarbij - voorzover te dezen van belang - op het standpunt gesteld dat, indien, zoals zich in het onderhavige geval voordoet, ingevolge de toewijzingsregels van artikel 13, lid 1 jo. lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1971, zoals gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1390/81 van de Raad van 12 mei 1981, (hierna: de Verordening) een Lidstaat wordt aangewezen als de Lidstaat wiens wetgeving met de uitsluiting van die van andere Lidstaten van toepassing is, eventuele in de wetgeving van die Lidstaat opgenomen woonplaatsvoorwaarden buiten toepassing dienen te blijven. Belanghebbende heeft bestreden dat de aan de toewijzingsregels van Titel II van de Verordening toegekende zogenoemde sterke werking zo ver gaat dat, in weerwil van het bepaalde in de volksverzekeringwetten en op de enkele grond dat ingevolge de toewijzingsregels op hem uitsluitend de Nederlandse wetgeving van toepassing is, hij hier te lande premieplichtig zou zijn.
3.3. Het Hof heeft - naar redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar is - met juistheid vooropgesteld dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 1987 onder de persoonlijke werkingssfeer van de Verordening viel, de Nederlandse volksverzekeringen onder de materiële werkingssfeer van de Verordening vallen en belanghebbende ingevolge het bepaalde in artikel 13, lid 1 jo. lid 2, aanhef en onder b, van de Verordening gedurende het gehele jaar 1987 uitsluitend aan de socialezekerheidswetgeving van Nederland was onderworpen.
3.4.1. Met betrekking tot belanghebbendes premieplicht hier te lande heeft het Hof in de eerste plaats geoordeeld dat belanghebbende, gezien het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1990, in zaak C-2/89 (Kits van Heijningen), Jur. 1990 I-1755, FED 1991/62, gedurende het onderhavige jaar moet worden aangemerkt als verzekerde voor de volksverzekeringen. Hiervan uitgaande heeft het Hof vervolgens geoordeeld: dat, nu de term 'verzekerde' in de Nederlandse volksverzekeringswetten zowel betrekking heeft op de uitkeringskant als op de premiekant van de in deze wetten geregelde verzekeringen, moet worden aangenomen dat hij gedurende dit jaar ook premieplichtig is voor deze verzekeringen; dat het redelijkerwijs ook niet voor twijfel vatbaar is dat de verplichte aansluiting bij een nationaal stelsel van sociale verzekering op basis van vorenvermeld arrest niet alleen betrekking heeft op de uitkeringskant maar ook op de (eventuele) premiekant van dat stelsel; dat belanghebbende, gelet op het vorenstaande, op grond van de Verordening in de premieheffing volksverzekeringen over het jaar 1987 dient te worden betrokken, evenals zelfstandigen die ingezetene van Nederland zijn.
3.4.2. Tegen beide laatstvermelde oordelen komt onderdeel b van het middel op. Het onderdeel strekt ten betoge dat, naar redelijkerwijs niet kan worden betwijfeld, de in Titel II van de Verordening opgenomen toewijzingsregels slechts tot premieplichtigheid leiden, indien de bevoegdheid tot premieheffing haar grondslag vindt in de socialezekerheidswetgeving van de Lidstaat waarvan de wetgeving ingevolge de toewijzingsregels van toepassing is verklaard. Dit betoog is juist. Daaraan doet niet af dat, zoals het Hof heeft overwogen, deze opvatting op gespannen voet zou staan met de gebruikelijke situatie in de Lidstaten, waar sociale verzekeringen in de regel gefinancierd worden door het heffen van premies van de verzekerden, en tot gevolg zou kunnen hebben dat een onevenwichtige en ongerechtvaardigde verdeling van de financieringslasten voor die verzekeringen optreedt. Immers, gelijk het Hof van Justitie in eerdervermeld arrest heeft overwogen, staat het aan de wettelijke regelingen van elke Lidstaat vast te stellen onder welke voorwaarden het recht op of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid ontstaat.
3.5. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. Het hiervóór 3.4.2 overwogene brengt, gelet op het hiervóór in 3.1.2 vermelde, mee dat belanghebbende in 1987 niet premieplichtig was ingevolge de volksverzekeringswetten. De uitspraak van de Inspecteur alsmede de aanslag moeten derhalve worden vernietigd. De overige onderdelen van het middel behoeven geen behandeling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht termen aanwezig om ten aanzien van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het geding in cassatie en de behandeling van het geding voor het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken, te beslissen als hierna zal worden vermeld.
5. Beslissing De Hoge Raad: vernietigt de uitspraak van het Hof, die van de Inspecteur, alsmede de aanslag; gelast dat door de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 300,-- alsmede het bij het Hof gestorte griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 75,--, derhalve in totaal ƒ 375,--; veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand; veroordeelt voorts de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2.130,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst aan de Staat als de rechtspersoon die de bij het Hof gemaakte kosten moet vergoeden.
Dit arrest is op 8 juli 1997 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Bellaart, Van der Putt-Lauwers, Van Brunschot en Meij, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.Nr. 31.540 Mr Van Soest
Derde Kamer A Conclusie inzake:
Premie volksverz. 1987 X
Parket, augustus 1996 tegen
de staatssecretaris van Financiën