ECLI:NL:HR:1996:ZD0604

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 december 1996
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
104.291
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Haak
  • A. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J. Schipper
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Noodweer en poging tot doodslag in context van wederrechtelijke aanranding

In deze zaak gaat het om een beroep op noodweer in het kader van een poging tot doodslag. De verdachte heeft het slachtoffer met een mes in de buik gestoken, nadat het slachtoffer haar bij de arm vastpakte en haar wilde meesleuren richting school. De verdachte verzocht het slachtoffer meerdere keren om haar los te laten, maar dit werd genegeerd. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, maar de Hoge Raad oordeelt anders. De Hoge Raad stelt dat de omstandigheden, waaronder de aanwezigheid van een groep van zes tot zeven personen die een dreiging vormden, en het feit dat het slachtoffer de verdachte zonder recht in haar bewegingsvrijheid beperkte, wel degelijk een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding vormden. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de context van wederrechtelijke aanranding in overweging te nemen bij het beoordelen van noodweer.

Uitspraak

17 december 1996
Strafkamer
nr. 104.291
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 23 januari 1996 alsmede tegen alle op de terechtzitting van dit Hof gegeven beslissingen in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats] .
1. De bestreden einduitspraak
1.1. Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 29 juni 1994 - de verdachte ter zake van "poging tot doodslag" veroordeeld tot één maand tuchtschool, voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar.
1.2. De bestreden einduitspraak is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2. Het cassatieberoep
Het beroep is ingesteld door de verdachte.
Namens deze heeft mr J.C. Spigt, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van het Openbaar Ministerie
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak met verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde deze op het bestaande hoger beroep opnieuw te berechten en af te doen.
4. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 101a R0, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of van de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het tweede middel
5.1. Een ter terechtzitting namens de verdachte gevoerd verweer heeft het Hof als volgt samengevat en verworpen:
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte een beroep gedaan op noodweer. Daartoe heeft hij -kort weergegeven- aangevoerd:
- dat het slachtoffer de verdachte bij de arm vastpakte en haar mee wilde sleuren de kant van de school "De Beukelburg” op, hetgeen de verdachte uitdrukkelijk niet wilde;
- de verdachte vruchteloos twee- tot drie maal toe het slachtoffer verzocht om haar los te laten;
- er bovendien op dat moment een groep van zes a zeven personen om haar heen was gaan staan, waarvan uiteraard een dreiging uitging;
- het slachtoffer blijkens het gerucht van plan was om de verdachte in elkaar te (laten) slaan;
- gelet op het bovenstaande op dat moment sprake was van een aanvalstoestand, zodat er aan de eis van de ogenblikkelijkheid is voldaan.
Het hof is - evenals de rechtbank - van oordeel dat zich geen geval van noodweer als aangevoerd door de raadsman heeft voorgedaan.
Het door het slachtoffer bij de arm pakken van verdachte onder omstandigheden als door de raadsman beschreven, waaraan moet worden toegevoegd dat ook de verdachte door twee vriendinnen was vergezeld en het gestelde aantal vriendinnen van het slachtoffer niet aannemelijk Ie geworden, kan op zichzelf niet de conclusie dragen dat de verdachte door het slachtoffer met een mes te steken handelde ter noodzakelijke verdediging tegen een (dreigende) ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte's lijf, eerbaarheid of goed. Van een onmiddellijke (dreigende) aantasting daarvan was (nog) geen sprake.
5.2. Het Hof heeft met zijn evenweergegeven verwerping deels de juistheid van het door de raadsman gestelde in het midden gelaten. In cassatie dient er derhalve van te worden uitgegaan - voorzover voor de beoordeling van het middel van belang - dat het slachtoffer de verdachte bij de arm vastpakte en haar mee wilde sleuren de kant van de school "De Beukelburg" op, hetgeen de verdachte uitdrukkelijk niet wilde, alsmede dat de verdachte vruchteloos twee- tot driemaal toe het slachtoffer verzocht haar los te laten.
5.3. 's Hofs oordeel dat onder de hiervoor weergegeven omstandigheden waarin de verdachte zich bevond, van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf (nog) geen sprake was, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Nu het slachtoffer zonder eigen recht de verdachte in haar bewegingsvrijheid beperkte, terwijl de verdachte dit uitdrukkelijk niet wilde en meermalen had verzocht haar los te laten, was op dat moment ten aanzien van de verdachte reeds sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar lijf, zoals bedoeld in art. 41, eerste lid, Sr.
5.4. Het middel is derhalve terecht voorgesteld.
6. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het derde middel geen bespreking behoeft, en beslist moet worden als volgt.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt het bestreden arrest;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Haak als voorzitter, en de raadsheren Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp en Schipper, in bijzijn van de waarnemend-griffier Van Wijnen, en uitgesproken op 17 december 1996.