Uitspraak
20 december 1996.
Hoge Raad
In deze zaak, die op 20 december 1996 door de Hoge Raad is behandeld, staat de vraag centraal wanneer er sprake is van het aanhangig maken van een rechtsgeding in de zin van artikel 11, lid 1 van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid van maritieme vorderingen van 19 november 1976. De zaak betreft een incident waarbij het schip 'Sherbro', eigendom van de vennootschap SDV, in de nacht van 8 op 9 december 1993 88 containers verloor in het Kanaal. De inhoud van deze containers, tienduizenden zakjes landbouwgif, spoelde aan op het Nederlandse Noordzeestrand. SDV heeft vervolgens haar aansprakelijkheid willen beperken en heeft op 11 januari 1994 een verzoek ingediend bij de president van het 'Tribunal de Commerce de Paris' tot benoeming van een deskundige. Dit verzoek werd op 27 januari 1994 gehonoreerd.
De Staat der Nederlanden heeft in de tussentijd een bodemprocedure tegen SDV aanhangig gemaakt en conservatoir beslag gelegd op de 'Sherbro'. SDV heeft de Staat in kort geding gedagvaard om de bankgarantie van ƒ 5 miljoen terug te vorderen. De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage heeft deze vordering afgewezen, waarna SDV hoger beroep heeft ingesteld. Het Gerechtshof heeft het vonnis van de President bekrachtigd, wat leidde tot cassatie door SDV.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het verzoek van de ladingbelanghebbenden op 11 januari 1994 moet worden aangemerkt als het aanhangig maken van een rechtsgeding in de zin van het Verdrag. Dit oordeel is van belang voor de vraag of het op 22 februari 1994 in Frankrijk gevormde beperkingsfonds jegens de Staat kan gelden. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Gerechtshof en het vonnis van de President, en veroordeelt de Staat om de bankgarantie aan SDV te retourneren. Tevens worden de proceskosten aan de zijde van SDV vergoed.