Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest
Het geding
De beoordeling van het hoger beroep
inleiding
‘Vertrouwen’) volgt dat een preliminair verweer, dat al in de beginfase is behandeld en ongegrond bevonden, in de verificatiefase opnieuw aan de orde kan komen en dan – bij betwisting – in een renvooiprocedure moet worden behandeld en beoordeeld.
onbevoegd is om kennis te nemen van het beperkingsverzoek van Sand Duke. Dat standpunt is door de rechtbank echter terecht verworpen, reden waarom de grieven falen. Ter toelichting wordt het volgende overwogen.
Trb. 1980, 23 en
Trb. 1984, 31; hierna het Beperkingsverdrag 1976 of kortweg het Verdrag). Dit Beperkingsverdrag 1976 is door Nederland met ingang van 1 januari 2012 opgezegd (
Trb. 2011,45). Daarvoor in de plaats geldt thans het op 2 mei 1996 te Londen tot stand gekomen Protocol van 1996 tot wijziging van het Verdrag inzake de beperking van aansprakelijkheid van maritieme vorderingen, 1976, in werking getreden op 23 maart 2011,
Trb. 2011, 46. Art. 9 van het Protocol bepaalt (lid 1) dat het Protocol en het Beperkingsverdrag 1976 door de partijen bij het Protocol tezamen worden gelezen en als een enkel instrument worden uitgelegd en (lid 3) dat het Beperkingsverdrag 1976 zoals gewijzigd door het Protocol slechts van toepassing is op vorderingen die voortvloeien uit gebeurtenissen die zich voordoen nadat dit Protocol ten aanzien van iedere Staat in werking is getreden. In het onderhavige geval gaat het om een gebeurtenis van 4 april 2010, derhalve van vóór die inwerkingtreding, waarop daarom het Beperkingsverdrag 1976 van toepassing is (vgl. art. 15 lid 1 van het Verdrag:
‘This Convention shall apply whenever any person referred to in Article 1 seeks to limit his liability before the Court of a State Party [..]’).
with the Court or other competent authority in any State Party in which legal proceedings are instituted in respect of claims subject to limitation’.Die bepaling zegt echter niet welke rechter bevoegd is met betrekking tot de rechtsvordering ‘
in respect of claims subject to limitation’, als hoedanig de door BSB in mei 2010 bij de Rechtbank Rotterdam tegen Sand Duke aanhangig gemaakte vordering (tot verklaring voor recht dat en in hoeverre Sand Duke aansprakelijk is voor de door BSB als gevolg van de aanvaring geleden en te lijden schade) is aan te merken. De bevoegdheid ten aanzien van die vordering dient in dit geval te worden vastgesteld aan de hand van de EEX-Verordening; Sand Duke en BSB zijn immers gevestigd in lidstaten van de Europese Unie, terwijl de vordering (ook overigens) binnen het formeel, materieel en temporeel toepassingsgebied van die verordening valt. Niet in geschil is dat tussen Sand Duke en BSB een geldig forumkeuzebeding ex art. 23 EEX-Verordening is overeengekomen. Dat beding verwijst (exclusief) naar de Rechtbank Rotterdam. Die rechtbank zou trouwens ook zonder de forumkeuze bevoegd zijn geweest, en wel op basis van art. 24 EEX-Verordening, omdat mag worden aangenomen dat Sand Duke ook in dat geval zou zijn verschenen, zonder daarbij de bevoegdheid van de rechtbank te betwisten. Naar de bewoordingen van art. 11 van het Beperkingsverdrag 1976 kon Sand Duke dan ook een beperkingsfonds vormen – en een verzoek daartoe indienen – bij de Rechtbank Rotterdam.
Sherbro), ECLI:NL:HR:1996:ZC2232 uit de MvA bij de goedkeuringswet van het Verdrag). Op die wijze is beoogd forumshopping tegen te gaan. Onverenigbaar daarmee is dat, zoals hier is gebeurd, Sand Duke en BSB - de reders van de bij de aanvaring betrokken schepen met allebei dezelfde cascoverzekeraar - samen op zoek gaan naar een voor hen zo gunstig mogelijk beperkingsregime om daar dan jurisdictie te kiezen. Onder die omstandigheid is de door BSB bij de Rechtbank Rotterdam tegen Sand Duke aanhangig gemaakte procedure niet aan te merken als een door de tegenpartij van Sand Duke aanhangig gemaakte procedure, aldus telkens CMA, die bovendien vindt dat Sand Duke, door hier te lande om beperking te verzoeken, misbruik van recht/bevoegdheid maakt in de zin van art. 3:13 BW, omdat het enige doel was om haar crediteuren te dwingen hun vorderingen in Nederland in te dienen onder het lage beperkingsregime.
nietdat ook voor deze mogelijke wederpartij(en) beperkingen gelden bij die forumkeuze en evenmin dat het initiatief van de wederpartij(en) alleen telt als gekozen wordt voor een forum met de hoogste beperkingslimieten. Ook een uitleg volgens de daarvoor geldende criteria van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 (Trb. 1985, nr. 79) leidt niet tot een dergelijke inperking van de mogelijkheid tot beperking die art. 11 naar haar bewoordingen biedt, te minder nu uit de geschiedenis van de totstandkoming van het Beperkingsverdrag 1976 (
travaux préparatoires) blijkt dat een voorstel tot het incorporeren van het
forum non conveniens-principe het niet heeft gehaald.