ECLI:NL:HR:1995:AA1618

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 juni 1995
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
30279
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • W. Wildeboer
  • J. Zuurmond
  • H. Herrmann
  • F. Fleers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Staatssecretaris van Financiën inzake inkomstenbelasting en aftrekbaarheid van kosten voor kunstonderwijs

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, die betrekking heeft op de aan X te Z opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1990. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 59.560,--. Na bezwaar werd de aanslag door de Inspecteur gehandhaafd, maar het Hof vernietigde deze uitspraak en verlaagde de aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.723,--. De Staatssecretaris van Financiën ging in cassatie tegen deze uitspraak.

In cassatie werd vastgesteld dat de belanghebbende, werkzaam als docent in het kunstonderwijs, kosten had gemaakt voor het bezoeken van een steengroeve in België, boekhandels, beurzen en tentoonstellingen. De kosten voor het bezoeken van de steengroeve, ter hoogte van ƒ 550,--, werden als volledig aftrekbaar beschouwd. Echter, de kosten voor het bezoeken van boekhandels en beurzen werden niet als aftrekbaar aangemerkt volgens de relevante belastingwetgeving. De kosten voor het bezoeken van tentoonstellingen, die niet als begeleider van studenten waren gemaakt, werden ook niet als aftrekbaar beschouwd.

De Hoge Raad oordeelde dat het middel ten dele gegrond was, wat betekende dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem voor verdere beoordeling, waarbij de kosten voor het bezoeken van boekhandels en beurzen gesplitst moesten worden van de kosten voor het bezoeken van tentoonstellingen. De Hoge Raad bepaalde ook dat de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie werd veroordeeld, vastgesteld op ƒ 710,--. Dit arrest werd uitgesproken op 28 juni 1995 door de vice-president Stoffer en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier Den Ouden.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 8 april 1994 betreffende de aan X te Z voor het jaar 1990 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is voor het jaar 1990 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 59.560,--, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 56.723,--. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Belanghebbende heeft een vertoogschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel 3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is hoofdzakelijk werkzaam als docent in het kunstonderwijs. Hij heeft als begeleider van studenten een steengroeve in België bezocht waar de studenten de verschillende mogelijkheden op het gebied van beeldhouwwerk van steen worden getoond en waar zij zelf kunnen experimenteren. De daaraan verbonden kosten bedroegen ƒ 550,--. Belanghebbende heeft voorts diverse reizen gemaakt teneinde door het maken van dia's, foto's en het aanschaffen van boeken e.d. lesmateriaal te verzamelen voor de door hem te geven lessen. Hij heeft daartoe verschillende tentoonstellingen, beurzen en boekwinkels bezocht. De daarop betrekking hebbende reiskosten en toegangsgelden bedroegen in totaal ƒ 1.761,--. Ten slotte heeft belanghebbende enkele tentoonstellingen in België en R bezocht om na te gaan of deze tentoonstellingen geschikt waren voor een bezoek met studenten. De daarop betrekking hebben de kosten bedroegen ƒ 526,--. 3.2. De kosten ten bedrage van ƒ 550,-- voor het als begeleider van studenten bezoeken van een steengroeve in België zijn geheel aftrekbaar (HR 26 oktober 1994, nr. 30.118, BNB 1995/10). Het middel faalt in zoverre. 3.3. De kosten van het bezoeken van boekhandels en beurzen behoren niet tot de kosten in de zin van artikel 36, lid 1, letter j, en evenmin tot de in de zin van artikel 36, lid 2, letter g, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Het middel faalt ook in dit opzicht. Nu uit 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding niet blijkt dat de onderhavige kostenpost overigens nog in geschil is, dient zij volledig in aftrek te worden toegelaten. 3.4. De kosten voor het anders dan als begeleider bezoeken van tentoonstellingen, de kosten van louter oriënterende bezoeken daaronder begrepen - zodanige kosten behoren niet tot die waarvan sprake was in het arrest van de Hoge Raad van 15 maart 1995, nr. 30.263, BNB 1995/126 - dienen wel te worden aangemerkt als kosten die verband houden met kosten van excursies, studiereizen en dergelijke in de zin van artikel 36, lid 1, letter j, van de Wet en zijn derhalve niet aftrekbaar. 3.5. Het in 3.3 en 3.4 overwogene brengt mee dat het middel ten dele gegrond is. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven en verwijzing moet volgen voor een splitsing van de kosten ten bedrage van ƒ 1.761,- - in kosten voor het bezoeken van boekhandels en beurzen, enerzijds en kosten voor het bezoeken van tentoonstellingen anderzijds. 3.6. Nu de Staatssecretaris van Financiën ten dele in het ongelijk is gesteld, acht de Hoge Raad termen aanwezig voor na te melden kostenveroordeling.
4. Beslissing De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere beoordeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest, bepaalt dat door de Griffier van de Hoge Raad aan de Staatssecretaris van Financiën wordt terugbetaald het ter zake van de vervanging van de mondelinge uitspraak bij het Hof gestorte bedrag van ƒ 150,-- en veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie, aan de zijde van belanghebbende vastgesteld op ƒ 710,--.
Dit arrest is vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Wildeboer, Zuurmond, Herrmann en Fleers, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Den Ouden, in raadkamer van 28 juni 1995 en in het openbaar uitgesproken.