98/05192
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 16 oktober 1998, betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995.
Het beroep is behandeld op de zitting van 26 oktober 1999.
BESLISSING
Het Hof
-verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak;
-vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 91.077;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van f 1.420, en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen, en
-gelast de inspecteur het betaalde griffierecht van f 80 aan belanghebbende te vergoeden.
GRONDEN
1. Belanghebbende is sinds 19xx van beroep docent klassieke talen aan een gymnasium te Z. Daarnaast beschikt belanghebbende over een onderwijsbevoegdheid voor het vak Engels. Belanghebbende deed over 1995 aangifte van een belastbaar inkomen van f 67.159. Hierin was voor zover hier van belang begrepen:
a. vakliteratuur f 27.460
b. schoolreis naar Rome met leerlingen
hotelkosten Rome 10 dagen f 1.200
vliegreis Rome met Alitalia f 748
c. vliegreis Londen in verband met
het inkopen van boeken f 1.085
f 31.318
2. De inspecteur heeft -voor zover hier van belang- bij het vaststellen van de aanslag de onder 1a vermelde post geaccepteerd tot het beloop van f 2.382, de posten onder 1b en 1c in hun geheel niet geaccepteerd en de aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van f 94.696. Overigens is na de mondelinge behandeling van het beroep tussen partijen niet in geschil dat de kosten onder 1a, 1b en 1c respectievelijk f 28.519, f 1.755 en f 1.208 belopen.
3. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 1995, BNB 1995/255, ter zake van het in artikel 35, eerste lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 neergelegde omvangscriterium geoordeeld dat beslissend is of en in hoeverre de omvang van de uitgaven overtreft hetgeen gebruikelijk is. Voor uitgaven die betrekking hebben op inkomsten uit dienstbetrekking betekent dit dat het erop aankomt of de totale omvang van de uitgaven van een bepaalde soort, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen waaronder bijvoorbeeld door de werkgever verstrekte voorzieningen en toegekende vergoedingen en hetgeen anderen die een zelfde of een soortgelijke dienstbetrekking vervullen daarvoor plegen uit te geven, redelijkerwijs als normaal kan worden beschouwd. Deze beoordeling leent zich niet voor een uitsluitend cijfermatige benadering, en een zekere marge is daarbij onvermijdelijk.
4. De inspecteur stelt zich ter zake van de kosten voor vakliteratuur op het standpunt, aldus heeft het Hof het standpunt van de inspecteur op de zitting begrepen, dat het omvangscriterium in het onderhavige geval ertoe leidt dat maximaal een bedrag van f 6.000 als beroepkosten in aanmerking kan worden genomen. Bij de aanslagregeling 1994 is een aftrek van vakliteratuur van f 3.500 afgesproken, in de jaren daarvoor is de post vakliteratuur in onderling overleg gesteld op f 2.750. De inspecteur verwijst naar vier andere docenten klassieke talen, waaronder één echtpaar. Het echtpaar heeft in totaal aan vakliteratuur een bedrag van f 2.684 uitgegeven. De beide andere docenten hebben de forfaitaire aftrek voor beroepskosten opgevoerd. Het Hof is van oordeel dat de inspecteur aldus voldoende bewijs heeft bijgebracht voor zijn standpunt dat de gebruikelijke omvang van de kosten voor vakliteratuur van docenten klassieke talen niet meer dan f 6.000 beloopt. Daartegenover heeft belanghebbende op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat ter zake van vakliteratuur een hoger bedrag dan f 6.000 voor docenten klassieke talen redelijkerwijs als normaal kan worden beschouwd.
5. Ter zake van de aanschaf van boeken die op enigerlei wijze kunnen worden aangewend bij het geven van het vak Engels heeft belanghebbende verklaard dat zijn toekomst als leraar klassieke talen niet zeker is door alle veranderingen in het middelbaar onderwijs, met name worden genoemd de invoering van de Mammoetwet, de zogenaamde Tweede Fase en het zogenaamde Studiehuis, en dat hij er rekening mee moet houden dat hij ooit weer als docent Engels voor de klas moet staan. Bij de beantwoording van de vraag of kosten zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van inkomsten is beslissend of de kosten daaraan objectief gesproken kunnen bijdragen. Het Hof is van oordeel dat de omstandigheid dat belanghebbende bevoegd is om les te geven in het vak Engels op zichzelf onvoldoende is om aangeschafte boeken in de Engelse taal- en letterkunde en de reis naar Londen om dergelijke boeken te kopen aan te merken als aftrekbare beroepskosten. De veranderingen in het onderwijs(systeem) in het algemeen en de positie van de klassieke talen binnen het geheel van de veranderingen in het bijzonder leiden ook niet tot het oordeel dat sprake is van beroepskosten, nu belanghebbende onvoldoende aannemelijk maakt dat er enige, laat staan een redelijke kans bestaat hij als gevolg van die veranderingen (mede) als docent Engels aan de slag moet. Belanghebbende heeft ten slotte ook niet, althans onvoldoende onderbouwd, gesteld dat zijn school van hem verlangde dat hij zijn kennis van het Engels op peil hield om inzetbaar te blijven op die school. De overgelegde brief van de rector van de school van 1 oktober 1996 biedt naar het oordeel van het Hof daartoe geen aanknopingspunt. Het Hof is dan ook van oordeel dat de door belanghebbende in verband met zijn lesbevoegdheid voor het vak Engels opgevoerde kosten door de inspecteur terecht niet als beroepskosten zijn aangemerkt.
6. In het arrest van 28 juni 1995, BNB 1995/254, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de kosten voor het anders dan als begeleider bezoeken van tentoonstellingen, de kosten van louter oriënterende bezoeken daaronder begrepen, aangemerkt dienen te worden als kosten die verband houden met excursies, studiereizen en dergelijke in de zin van artikel 36, lid 1, letter j, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en derhalve niet aftrekbaar zijn. De in geschil zijnde kosten ter zake van de reis van belanghebbende naar Rome zijn door hem gemaakt in het kader van de voorbereiding van de jaarlijkse reis van leerlingen van de vierde klas naar die stad, welke later plaatsvond. Belanghebbende begeleidde op de onderhavige reis geen leerlingen. Hoewel de voorbereidingsreis in het belang was van zijn dienstbetrekking en in opdracht van de school plaatsvond, heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de reis onontbeerlijk was voor het vervullen van zijn docentschap en uit hoofde van een rechtstreekse taakvervulling plaatsvond. Het Hof is dan ook van oordeel dat de onderhavige kosten niet kunnen worden aangemerkt als aftrekbare beroepskosten.
7. Het belastbare inkomen dient, gelet op het door de inspecteur op de zitting ingenomen standpunt, alsnog te worden vastgesteld op f 91.077, zodat het gelijk gedeeltelijk aan belanghebbende is.
8. Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken. Gelet op het Besluit proceskosten fiscale procedures worden de te vergoeden kosten gesteld op f 1.420, te weten: 2 punten (beroepschrift, verschijnen op de zitting) x 1 (belang) x f 710.
De uitspraak is gedaan op 5 november 1999 door mr. Van Ballegooijen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Zilvertand als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het lid van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor belanghebbende f 150. Verweerder is voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak een griffierecht van f 315 verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondeling uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.