Uitspraak
B.V.[X]te
[Z], Spanje, tegen de uitspraak van het
Gerechtshof te Amsterdamvan 26 juni 1991 betreffende de haar voor het jaar 1986 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, gevestigd in Spanje, tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 1986, waarbij aan de belanghebbende een belastbaar bedrag van f 175.000,-- was opgelegd, met een verhoging wegens niet tijdige aangifte. Na bezwaar tegen deze aanslag, heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna de belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop de belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 27 april 1994 geoordeeld dat de belanghebbende per 6 maart 1986 is opgehouden hier te lande belastbare winst te genieten. Dit heeft gevolgen voor de vervangingsreserve die de belanghebbende had gereserveerd op basis van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. De Hoge Raad oordeelt dat de vervangingsreserve moet worden gerekend tot de winst van het per 6 maart 1986 geëindigde boekjaar. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep, waarbij het Hof's oordeel dat de belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de aanslag onjuist is, wordt bevestigd. De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
De zaak illustreert de toepassing van internationale belastingregels en de gevolgen van de verkoop van aandelen voor de belastingheffing in Nederland, met name in het kader van de bilaterale belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting.