Uitspraak
4 februari 1983.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 1983 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de wijziging van alimentatie. De vrouw, verzoekster tot cassatie, had beroep ingesteld tegen een beschikking van het Hof te Amsterdam, waarin de alimentatie voor haar werd verlaagd. De man, verweerder in cassatie, had verzocht om de alimentatie te verlagen op basis van gewijzigde omstandigheden. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van het Hof tekortschietend was, omdat het Hof niet voldoende had gemotiveerd waarom bepaalde wijzigingen in de omstandigheden niet relevant waren voor de draagkrachtbepaling. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het Hof en verwees de zaak naar het Hof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij beslissingen over alimentatiewijzigingen, vooral wanneer er sprake is van betwiste omstandigheden die de draagkracht van de alimentatieplichtige kunnen beïnvloeden. De kosten van het geding in cassatie werden gecompenseerd, en de vrouw kreeg vergunning om kosteloos te procederen.