ECLI:NL:GHSHE:2025:446

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
20-000603-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake drugshandel en witwassen met betrokkenheid van meerdere verdachten

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1969 en momenteel gedetineerd, was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, waaronder het medeplegen van witwassen en het plegen van bedreiging. Het hof heeft de verdachte echter schuldig bevonden aan meerdere feiten, waaronder het medeplegen van de invoer van grote hoeveelheden cocaïne en gewoontewitwassen van aanzienlijke geldbedragen. De verdachte was betrokken bij een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika, waarbij gebruik werd gemaakt van legale dekladingen zoals bananen en meubels. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerd samenwerkingsverband vormden met als doel het plegen van misdrijven. De rol van de verdachte was cruciaal in het creëren van een legitieme schijn voor de criminele activiteiten, en hij heeft zich niets gelegen laten liggen aan de gevolgen voor de maatschappij. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000603-20
Uitspraak : 20 februari 2025
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 13 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-990003-15 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
wonende te [adres 1] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder 11 tenlastegelegde en de verdachte ter zake van:
1. primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
2. primair:
poging tot medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
3.
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door
- een ander trachten te bewegen dat feit te plegen, te doen plegen of uit te lokken, daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dit delict;
4.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel;
5 primair:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A, van de Opiumwet gegeven verbod;
6:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde artikel van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door
- een ander trachten te bewegen dat feit te plegen, te doen plegen of uit te lokken, daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dit delict;
7:
medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde artikel van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door
- een ander trachten te bewegen dat feit te plegen, te doen plegen of uit te lokken, daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en
- zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dit delict;
8:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
9:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
10:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de rechtbank van twee inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen de teruggave aan de verdachte gelast.
Ook heeft de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 1] (ter zake van feit 11) niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Oost-Brabant vrijgesproken van hetgeen aan hem onder
11 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen, de tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren conform de bewezenverklaring van de rechtbank, met toevoeging van de pleegplaats Duitsland ter zake feit 8, en aan de verdachte zal opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest.
Door en namens de verdachte is – kort gezegd – primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is vrijspraak op onderdelen bepleit en meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd, omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Verweer ex artikel 314a Sv
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat er zich in het dossier geen gewaarmerkt afschrift van de (concept) 314a Sv-vordering bevindt en dat het hof daarom de tenlastelegging moet verstaan overeenkomstig de inleidende dagvaarding van 4 augustus 2016 en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op die grondslag moet laten plaatsvinden. Hetgeen de raadsman ter nadere adstructie van het verweer heeft aangevoerd, staat verwoord in de door hem overgelegde schriftelijke stuk, dat aan het proces-verbaal van de terechtzitting is gehecht en als hier herhaald en ingelast wordt beschouwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het systeem van de wet is zo ingericht dat het Openbaar Ministerie, wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding waarvan de geldigheidsduur niet meer kan worden verlengd op grond van artikel 66, derde lid, Sv, de zaak ter terechtzitting dient aan te brengen bij de strafrechter. In zo’n geval kan, indien de definitieve beschuldiging nog niet geformuleerd kan worden omdat bijvoorbeeld het strafrechtelijk opsporingsonderzoek nog niet is afgerond, voor de opgave van het feit worden volstaan met de omschrijving die in dat bevel tot voorlopige hechtenis is gegeven. Dit volgt uit artikel 261, derde lid, Sv. De tenlastelegging wordt in zo’n geval doorgaans aangeduid als een ‘voorlopige tenlastelegging’ in de zin van art. 314a Sv. Op enig moment moet de tenlastelegging wel in overeenstemming met artikel 261, eerste lid, Sv worden gebracht, zodat duidelijk is waartegen de verdachte zich moet verdedigen. Dit wordt voorgeschreven door artikel 314a Sv. De officier van justitie zal in dat geval een vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging moeten doen waarop de rechtbank een beslissing dient te nemen. Als de rechtbank die vordering toewijst, dan is sprake van een dagvaarding die de grondslag zal vormen voor de uiteindelijke beraadslagingen op de voet van art. 348 en 350 Sv. Een dergelijke tenlastelegging kan alleen op de voet van art. 313 Sv gewijzigd worden met inachtneming van de in de wet en jurisprudentie neergelegde beoordelingskaders.
Het hof stelt de volgende feiten vast.
Vóór de terechtzitting in eerste aanleg is aan de verdachte een zogenoemde voorlopige dagvaarding uitgereikt, waarin met betrekking tot de tenlastegelegde feiten is volstaan met een omschrijving van het feit zoals dit in het bevel gevangenhouding c.q. bewaring is opgenomen.
Uit de stukken van de rechtbank, te weten de processen-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting, kan niet worden afgeleid dat eerder dan op de zitting van 20 februari 2027 een vordering ex artikel 314a Sv is gedaan. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 februari 2017 – hetgeen de kenbron is van hetgeen daar is voorgevallen – kan worden afgeleid dat toen door het Openbaar Ministerie een vordering tot wijziging van de tenlastelegging is gedaan. De grondslag – artikel 313 of 314a Sv – is niet vermeld, maar een en ander kan niet anders worden uitgelegd dan dat toen en daar een vordering als bedoeld in artikel 314a Sv is gedaan. Uit het proces-verbaal van die zitting blijkt ook dat die vordering is toegewezen en dat aan de verdediging een gewaarmerkt afschrift is verstrekt.
Het hof stelt verder vast dat het door de advocaat-generaal aan het hof overgelegde exemplaar van de vordering ex artikel 314a Sv uit eerste aanleg dezelfde tekst heeft en dus gelijkluidend is aan de in het vonnis opgenomen tenlastelegging. Het hof concludeert aldus dat de tekst van de in die vordering opgenomen tenlastelegging de grondslag heeft gevormd voor het onderzoek ter terechtzitting en de beraadslaging ex artikel 348/350 Sr door de rechtbank. Uit het verhandelde ter terechtzitting in eerste aanleg blijkt niet van enige onduidelijkheid aan de zijde van de verdediging omtrent de inhoud van de tenlastelegging. Dat in het proces-verbaal de inhoud van de vordering niet is opgenomen en het gewaarmerkte afschrift zich niet in het dossier bevindt en kennelijk in het ongerede is geraakt, leidt – gelet op het feit dat nietigheid noch substantiële nietigheid hierop gesteld is – niet tot het gevolg dat de verdediging nastreeft.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.
Tenlastelegging
De tenlastelegging is in eerste aanleg en in hoger beroep gewijzigd. Met betrekking tot het onder 8 tenlastegelegde (medeplegen van gewoontewitwassen) overweegt het hof als volgt.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het witwassen van een deel van de tenlastegelegde geldbedragen. Bij twee geldbedragen, te weten het geldbedrag van € 141.900,- (sub e) en het geldbedrag van € 83.500,- (sub h) (de letteraanduiding van de geldbedragen is overgenomen uit de bewijsoverwegingen van de rechtbank), heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken, omdat – kort gezegd – Duitsland niet als pleegplaats was tenlastegelegd, terwijl de betreffende witwashandelingen (het omzetten van geld door het storten ervan op een Duitse bankrekening) alleen in dat land hebben plaatsgevonden.
Hoewel het Openbaar Ministerie in die vrijspraken berust, zijn de betreffende geldbedragen ook in hoger beroep aan de orde. Tenlastegelegd is namelijk – kort gezegd – het medeplegen van gewoontewitwassen. In de feitelijke uitwerking is door middel van een opsomming geconcretiseerd uit welke witwashandelingen de gewoonte volgens het Openbaar Ministerie heeft bestaan. Uit de aard van het strafbare feit gewoontewitwassen volgt dat sprake moet zijn van meerdere witwashandelingen die samen de (strafverzwarende omstandigheid van de) gewoonte vormen. Dat betekent dat het onder 8 tenlastegelegde in het geheel aan de orde is in hoger beroep.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de tenlastelegging van het onder 8 tenlastegelegde wordt gewijzigd, in dier voege dat in de kop
(‘hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 7 juni 2016 te Bunschoten-Spakenburg en/of Amersfoort en/of Heemstede en/of Hillegom, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland’) als pleegplaats ‘en/of Duitsland’ wordt toegevoegd. Uit de toelichting die de advocaat-generaal hierop heeft gegeven, blijkt dat het niet haar bedoeling is om door deze toevoeging alsnog tot een bewezenverklaring te komen van het witwassen van het geldbedrag van € 141.900,- (sub e) en het geldbedrag van € 83.500,- (sub h). Volgens haar ziet de wijziging alleen op de door [slachtoffer 2] in Duitsland gedane geldstortingen. Het hof begrijpt dat dit het geldbedrag van € 297.025,- (sub i) betreft, welk bedrag door de rechtbank bewezen is verklaard.
Het hof heeft de gevorderde wijziging van de tenlastelegging toegewezen, omdat deze voldoet aan de daarvoor geldende formele maatstaven.
Door de plaatsing van de pleegplaats ‘en/of Duitsland’ in de kop van de tenlastelegging, geldt deze pleegplaats echter taalkundig gezien voor alle daaronder opgenomen witwashandelingen, dus ook voor het witwassen van de twee genoemde geldbedragen sub e en sub h waarvan de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken en waarvan de advocaat-generaal niet alsnog een bewezenverklaring beoogt (terwijl een bewezenverklaring daarvan thans in beginsel wel mogelijk is door de wijziging van de tenlastelegging). De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zulks niet haar bedoeling is. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof reeds als zijn voorgenomen oordeel tot uitdrukking gebracht dat het de tenlastelegging aldus zal verstaan, dat de toevoeging van de pleegplaats ‘en/of Duitsland’ alleen betrekking heeft op het geldbedrag van € 297.025,- (sub i) en niet op de overige geldbedragen, waaronder het geldbedrag van € 141.900,- (sub e) en het geldbedrag van € 83.500,- (sub h).
Daarnaast heeft het hof de in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies verbeterd.
Door voormelde verbeteringen van de tenlastelegging is de verdachte niet geschaad in de verdediging.
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en met inachtneming van het voorgaande – tenlastegelegd dat:
1.
(zaaksdossier Bananen)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2015 tot en met 14 juli 2015 te Bunschoten-Spakenburg en/of Hillegom en/of Amersfoort en/of Heemstede en/of Geleen, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(ongeveer) 3.150 kilogram en/of (ongeveer) 628 kilogram, in elk geval (een) grote hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 14 juli 2015 te Bunschoten-Spakenburg en/of Hillegom en/of Amersfoort en/of Heemstede en/of Geleen, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit of feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het meermalen opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (ongeveer) 3.150 kilogram en/of (ongeveer) 628 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar toen en daar opzettelijk:
- een of meer telefoongesprek(ken) (in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of een of meer sms-bericht(en) en/of mailberichten verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- een of meer betaling(en) (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- een of meer perso(o)n(en) een of meer bedrijf/bedrijven en/of bankrekening(en) laten oprichten/openen en/of op naam laten zetten en/of
- ( een) deklading(en) (bananen) geregeld/laten regelen en/of
- een ruimte geregeld voor de aflevering en/of opslag van (de) container(s) met daarin de deklading(en) en de genoemde hoeveelheden cocaïne;
2.
(zaaksdossier Simon)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 7 juni 2016 te Bunschoten-Spakenburg en/of Hillegom en/of Amersfoort en/of Heemstede, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door hem, verdachte, tezamen met een ander of anderen, althans alleen, voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen, althans opzettelijk te verkopen en/of af te leveren en/of te verstrekken aan en/of te vervoeren, in elk geval opzettelijk aanwezig te hebben,
(ongeveer) 76 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
opzettelijk
- een of meer telefoongesprek(ken) (in versluierd taalgebruik) heeft gevoerd en/of een of meer sms-bericht(en) en/of mailberichten heeft verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- met een of meer perso(o)n(en) contact heeft opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- een of meer betaling(en) heeft (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- [bedrijf 1] als ontvanger van te importeren meubels uit Colombia heeft laten oprichten en/of
- een of meer bankrekening(en) heeft laten openen en/of
- een of meer telefoon(s) en/of geldbedrag(en) in ontvangst heeft genomen en/of heeft laten nemen en/of
- ( een) deklading(en) (meubels) heeft geregeld/laten regelen en/of
- een ruimte heeft geregeld voor de aflevering en/of opslag van (de) container(s) met daarin de deklading(en),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 september 2015 tot en met 7 juni 2016 te Bunschoten-Spakenburg en/of Hillegom en/of Amersfoort en/of Heemstede, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (ongeveer) 76 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- een of meer telefoongesprek(ken) (in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of een of meer sms-bericht(en) en/of mailberichten verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- een of meer betaling(en) (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- [bedrijf 1] als ontvanger van te importeren meubels uit Colombia laten oprichten en/of
- een of meer bankrekening(en) laten openen en/of
- een of meer telefoon(s) en/of geldbedrag(en) in ontvangst genomen en/of laten nemen en/of
- ( een) deklading(en) (meubels) geregeld/laten regelen en/of
- een ruimte geregeld voor de aflevering en/of opslag van (de) container(s) met daarin de deklading(en);
3.
(zaaksdossier Glycerine)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 7 juni 2016, te Bunschoten-Spakenburg en/of Hillegom en/of Amersfoort en/of Heemstede, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- een of meer telefoongesprek(ken) (in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of een of meer sms-bericht(en) en/of mailberichten verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- een of meer betaling(en) (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of een of meer (grote) hoeveelheden glycerine en/of
- een of meer (grote) hoeveelheden glycerine ingevoerd;
4.
(zaaksdossier Kerstpakketten)
hij op of omstreeks 23 december 2015 te Venlo en/of Duisburg en/of Brussel, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland en/of Duitsland en/of België,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk
buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid, althans een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
5.
(zaaksdossier Raamsdonksveer)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 december 2015 tot en met 21 december 2015 te Raamsdonksveer, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet , althans opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
(ongeveer) 1015,46 kilogram, in elk geval een grote hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 21 december 2015, te Raamsdonksveer en/of Amsterdam, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet,
te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van 1015 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- een of meer telefoongesprek(ken) (in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of een of meer sms-bericht(en) verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- een of meer betaling(en) (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- een chauffeur en/of een of meer vervoersmiddel(en) en/of (een) ruimte(n) geregeld voor de aflevering en/of opslag van (de) container(s) met daarin de deklading(en) en/of die ruimte(n) gehuurd en/of bezichtigd ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne);
6.
(zaaksdossier Ananassen)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 30 april 2016 te Heemstede en/of Amsterdam, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- een of meer telefoongesprek(ken) (in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of een of meer sms- bericht(en) verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- een of meer betaling(en) (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- het bedrijf [bedrijf 2] als ontvanger van te importeren ananassen uit Panama opgericht en/of laten oprichten en/of bij dit bedrijf een rekening geopend en/of laten openen en/of
- het bedrijf [bedrijf 3] opgericht en/of laten oprichten en/of
- ( een) deklading(en) (ananassen) geregeld/laten regelen en/of
- ( een) ruimte(n) geregeld voor de aflevering en/of opslag van (de) container(s) met daarin de deklading(en) en/of die ruimte(n) (meermalen) bezocht ten tijde van de aflevering en/of
- opdracht gegeven (een) koelcontainer(s) en/of (een) heftruck(s) en/of (een) expediteur te zoeken;
7.
(zaaksdossier [betrokkene 9] )
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 31 januari 2016 te Bunschoten-Spakenburg en/of Hillegom en/of Bilthoven en/of Amersfoort en/of Heemstede, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit of feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het meermalen opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen, en/of
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- een of meer telefoongesprek(ken) (in versluierd taalgebruik) gevoerd en/of een of meer sms-bericht(en) en/of mailberichten verstuurd met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- met een of meer perso(o)n(en) contact opgenomen en/of ontmoeting(en) gehad met betrekking tot het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- een of meer betaling(en) (laten) verricht(en) ten behoeve van het verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en/of
- opdracht gegeven en/of (per e-mail) contact onderhouden met een bedrijf in Brazilië dat hout zou gaan leveren en/of
- ( een) deklading(en) (hout) geregeld/laten regelen en/of
- een ruimte geregeld voor de aflevering en/of opslag van (de) container(s) met daarin de deklading(en) en/of
- opdracht gegeven om een of meer geldbedrag(en) te storten op de rekening(en) van bedrijf/bedrijven [bedrijf 4] en/of [bedrijf 3] en/of een of meer stortingsbewijs/-zen hiervan van in ontvangst genomen en/of
- de beschikking gehad over de inlogcodes van internetbankieren van [bedrijf 4] en/of [bedrijf 3] ;
8.
(zaaksdossier Deklading)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 7 juni 2016 te Bunschoten-Spakenburg en/of Amersfoort en/of Heemstede en/of Hillegom, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen
(van) een of meer geldbedrag(en), althans een of meer voorwerp(en), te weten
- 256.950 euro en/of
- 213.050 euro en/of
- 141.550 euro en/of
- 30.900 euro en/of
- 141.900 euro en/of
- 78.290 euro en/of
- 135.300 euro en/of
- 83.500 euro en/of
en/of hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 7 juni 2016 te Bunschoten-Spakenburg en/of Amersfoort en/of Heemstede en/of Hillegom, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen
(van) een geldbedrag, althans een voorwerp, te weten
- 297.025 euro
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op die voorwerpen waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie die voorwerpen voorhanden hebben gehad
en/of
- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of gebruikt heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij, verdachte en/of zijn mededader(s), van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
9.
(zaaksdossier Samen)
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2015 tot en met 7 juni 2016 te Bunschoten-Spakenburg en/of Hillegom en/of Amsterdam en/of Bilthoven en/of Amersfoort en/of Heemstede en/of Geleen en/of Maarssen, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit een samenwerkingsverband van verdachte en een of meer andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben
van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en/of
- het voorbereiden en/of bevorderen van een feit of feiten, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet
en/of
- het (gewoonte)witwassen van een of meer geldbedragen voorwerp(en);
10.
(zaaksdossier Sigarenknipper)
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 augustus 2015 tot en met 17 september 2015 te Bunschoten-Spakenburg en/of Hillegom en/of Amersfoort en/of Heemstede, in elk geval op een of meer plaats(en) in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend (telefonisch) (in de Engelse taal) de volgende woorden toegevoegd:
- ‘ luister [slachtoffer 2] , je zult alles regelen wat [verdachte] met jou heeft afgesproken, dat zul je vanavond doen, je zult die 15 vanavond brengen en die andere 15 zul je uiterlijk op donderdag brengen anders zal ik je klote kop eraf schieten, oké? Ik weet verdorie waar je woont en het is geen grap’ en/of (op zeer luide toon) ‘dus neem dit heel serieus, neem dit heel serieus mijn vriend, ja?’, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 3, 4, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 3 (zaaksdossier Glycerine), 6 (zaaksdossier Ananassen) en 7 (zaaksdossier [betrokkene 9] ) tenlastegelegde overweegt het hof dat in die betreffende zaaksdossiers bij controles van de door de verdachten in Nederland ingevoerde ladingen glycerine (feit 3), ananassen (feit 6) en hout (feit 7) geen cocaïne is aangetroffen.
De advocaat-generaal is met de rechtbank van mening dat in deze zaaksdossiers de feitelijke gang van zaken op essentiële punten sterke overeenkomsten vertoont met de gang van zaken in de zaaksdossiers waarin wel cocaïne is aangetroffen. Die punten zijn onder meer, aldus de rechtbank, dat:
  • ten behoeve van de invoer van een nieuw product steeds een nieuw bedrijf werd opgezet;
  • de ladingen allemaal aankwamen in de haven van Antwerpen;
  • er verlies werd geleden op de verkochte vrachten;
  • de ladingen van slechte kwaliteit waren en dat de verdachten zich daar over niet druk leken te maken;
  • er geen sprake was van een gebruikelijke en gezonde bedrijfsvoering en [verdachte] en [medeverdachte 1] hierin een bepalende rol hadden.
De advocaat-generaal vindt met de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte 1] telkens actief betrokken waren bij het regelen van een deklading om een transport van cocaïne te verbergen en dat dit via een zogenoemde schakelbewijsconstructie ook geldt voor de vrachten glycerine, ananassen en hout, die dan eveneens dekladingen waren voor transporten van cocaïne.
Het hof deelt dit standpunt van de advocaat-generaal niet. Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat de hiervóór geschetste punten niet zodanig specifiek en/of onderscheidend zijn dat van een patroon of dezelfde modus operandi kan worden gesproken op grond waarvan buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat ook in de genoemde zaaksdossiers Glycerine, Ananassen en [betrokkene 9] telkens sprake moet zijn geweest van de invoer van cocaïne, dan wel het opzetten van een lijn voor de invoer van cocaïne. Het hof neemt daarbij mede in ogenschouw, dat er transporten zijn gecontroleerd waarbij in het geheel geen cocaïne is aangetroffen, hetgeen erop duidt dat de verdachten ook andere zaken importeerden dan alleen vrachten die contrabande bevatten. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3, 6 en 7 tenlastegelegde.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde overweegt het hof dat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat in de dozen die mede door de verdachte buiten het grondgebied van Nederland zijn gebracht, dan wel opzettelijk zijn afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig zijn gehad, hennep zat en zo ja, hoeveel hennep er dan in zat.
Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 4 tenlastegelegde.
Voor wat betreft de motivering van de deelvrijspraken per feit verwijst het hof naar de verderop in dit arrest opgenomen bewijsoverwegingen per feit.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 5 primair, 8, 9 en 10 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
(zaakdossier Bananen)
hij in de periode van 1 juli 2015 tot en met 14 juli 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
ongeveer 3.150 kilogram en ongeveer 628 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
2.
(zaaksdossier Simon)
hij in de periode van 1 september 2015 tot en met 7 juni 2016 in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van (ongeveer) 76 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
voor te bereiden,
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen, en
- voorwerpen en/of vervoersmiddelen en/of stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat feit,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar opzettelijk:
- telefoongesprekken (in versluierd taalgebruik) gevoerd en telefonische berichten en mailberichten verstuurd met betrekking tot het vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne)
en
- met personen contact opgenomen en ontmoetingen gehad met betrekking tot het vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en
- betalingen (laten) verricht(en) ten behoeve van het vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van genoemde hoeveelheid verdovende middelen (cocaïne) en
- [bedrijf 1] als ontvanger van te importeren meubels uit Colombia laten oprichten en
- telefoon(s) en geldbedragen in ontvangst genomen en/of laten nemen en
- een deklading meubels geregeld/laten regelen en
- een ruimte geregeld voor de aflevering en/of opslag van de container met daarin de deklading.
5.
(zaaksdossier Raamsdonksveer)
hij in of omstreeks de periode van 20 december 2015 tot en met 21 december 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, (ongeveer) 1015,46 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
8.
(zaaksdossier Deklading)
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 7 juni 2016 in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen
geldbedragen, te weten
- 134.950 euro en
- 141.550 euro en
- 28.500 euro en
en hij in of omstreeks de periode van 1 november 2014 tot en met 7 juni 2016 in Nederland en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met anderen, meermalen
een geldbedrag, te weten
- 297.025 euro
heeft omgezet
terwijl hij, verdachte en zijn mededader(s) wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf,
en hij, verdachte en zijn mededader(s), van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt.
9.
(zaaksdossier Samen)
hij in of omstreeks de periode van 2 juli 2015 tot en met 7 juni 2016 in Nederland,
heeft deelgenomen aan een organisatie, die bestond uit een samenwerkingsverband van verdachte en een of meer andere natuurlijke personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk
- het binnen het grondgebied van Nederland brengen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
en
- het gewoontewitwassen van voorwerpen.
10.
(zaaksdossier Sigarenknipper)
hij in de periode van 31 augustus 2015 tot en met 17 september 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft zijn mededader die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend telefonisch in de Engelse taal de volgende woorden toegevoegd:
- ‘ luister [slachtoffer 2] , je zult alles regelen wat [verdachte] met jou heeft afgesproken, dat zul je vanavond doen, je zult die 15 vanavond brengen en die andere 15 zul je uiterlijk op donderdag brengen anders zal ik je klote kop eraf schieten, oke? Ik weet verdorie waar je woont en het is geen grap’ en op zeer luide toon ‘dus neem dit heel serieus, neem dit heel serieus mijn vriend, ja?’, althans woorden van gelijke (dreigende) aard of strekking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring zijn voor zover het betreft verklaringen, uitgewerkte taps en chats opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling is aan dit arrest gehecht. Voor zover de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring bestaan uit
documenten, waaronder facturen, transportdocumenten, e-mails, overeenkomsten en bevindingen van verbalisanten, heeft het hof volstaan met een verwijzing naar die bewijsmiddelen in de voetnoten bij de navolgende bewijsoverwegingen.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverwegingen
Het strafdossier
Het dossier Gadolinium beslaat een groot aantal ordners en bevat onder meer diverse zaaksdossiers. Het hof is van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Aanpak van het hof
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal per zaaksdossier worden besproken.
Voor zover het hof tot het oordeel komt dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust deze beslissing op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang en verband beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen per feit

1.Feit 1 (zaaksdossier Bananen)

1.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht, anders dan de officier van justitie in eerste aanleg maar in navolging van de rechtbank, het onder 1 primair tenlastegelegde, kort gezegd het meermalen medeplegen van het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, wettig en overtuigend bewezen.
1.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft op de gronden als verwoord in de pleitnota vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Deze gronden komen – samengevat – op het volgende neer.
Primair stelt de verdediging dat [verdachte] geen feitelijke betrokkenheid heeft gehad bij [bedrijf 5] en slechts bananen heeft overgenomen die door [bedrijf 5] waren geïmporteerd. Van een nauwe en bewuste samenwerking gericht op de invoer van verdovende middelen was geen sprake, noch van het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen daartoe.
Subsidiair kan volgens de verdediging niet worden bewezen dat het opzet van [verdachte] was gericht op de invoer van verdovende middelen of de voorbereiding daarvan. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is [medeverdachte 2] ook na de bestuurswissel feitelijk blijven optreden voor en namens [bedrijf 5] , al dan niet aangestuurd door [medeverdachte 3] . [verdachte] heeft geen rol gehad in de organisatie van de bananentransporten als deklading voor het transport van cocaïne. [verdachte] had geen wetenschap van het transport en de invoer van cocaïne.
Meer subsidiair dient [verdachte] in elk geval te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde medeplegen van de invoer van cocaïne. Zijn rol was niet groter dan voorbereidend van aard. Zelfs als zou worden aangenomen dat [verdachte] contant geld heeft gestort op de bankrekening van [bedrijf 5] waarmee de geïmporteerde bananen (mogelijk) zijn gefinancierd, valt deze voorbereidende handeling buiten de tenlastegelegde periode. Uit niets blijkt dat [verdachte] een bijdrage heeft geleverd aan de bestelling van de bananen of aan het regelen van het transport van die bananen uit Colombia. Aangezien de cocaïne in Antwerpen is onderschept, kan een eventuele rol in (de organisatie van) het vrachttransport van Antwerpen naar Nederland niet bijdragen aan het bewijs van het medeplegen van de invoer van cocaïne.
De verklaring van [medeverdachte 2] , dat hij na de bestuurswissel met [medeverdachte 4] in [bedrijf 5] geen betrokkenheid meer heeft gehad bij [bedrijf 5] , en de verklaring van [medeverdachte 4] , dat [bedrijf 5] van [verdachte] was en dat [verdachte] feitelijk de beschikking had over de bedrijfsvoering van [bedrijf 5] , zijn aantoonbaar onjuist en daarmee onbetrouwbaar, aldus de verdediging.
1.3.
Oordeel hof
1.3.1.
Beoordeling feit 1
Het hof volgt hierna grotendeels de overwegingen van de rechtbank. Waar nodig heeft het hof die overwegingen verbeterd en/of aangevuld .
Feitelijke invoer
Op 7 juli 2015 is door de Belgische douane in de haven van Antwerpen in een container geladen met bananen een hoeveelheid van 3.597,08 kilo cocaïne aangetroffen. De container was afkomstig van het motorschip [scheepsnaam 1] , dat vanuit Turbo (Colombia) via Portsmouth (VK) op 6 juli 2015 in Antwerpen was aangekomen. De container met bananen was bestemd voor [bedrijf 5] , contactpersoon [medeverdachte 2] . [1]
Op 14 juli 2015 is door de Belgische douane in de haven van Antwerpen in een container geladen met bananen een hoeveelheid van 627,65 kilo cocaïne aangetroffen. De container was afkomstig van het motorschip [scheepsnaam 2] , dat vanuit Turbo (Colombia) via Portsmouth (VK) op 13 juli 2015 in Antwerpen was aangekomen. De container met bananen was bestemd voor [bedrijf 5] , contactpersoon [medeverdachte 2] [2] .
Feit van algemene bekendheid is dat de haven van Antwerpen voor zeeschepen uitsluitend te bereiken is via het Nederlandse gedeelte van de Westerschelde. Het kan daarom niet anders dan dat de voornoemde twee hoeveelheden cocaïne eerst per schip binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, alvorens het schip met de cocaïne is doorgevaren naar de haven van Antwerpen. Het hof is daarom met de advocaat-generaal en in navolging van de rechtbank van oordeel dat het onder 1 primair tenlastegelegde bestanddeel ‘binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht’ bewezen kan worden verklaard. Dat de cocaïne vervolgens Nederland weer heeft verlaten, in Antwerpen in beslag is genomen en dus daarna niet (opnieuw) binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, doet hieraan niet af. Het feit was toen immers al gepleegd.
Betrokkenheid en wetenschap verdachten
Het hof zal schetsen of en op welke wijze de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] en hun medeverdachten betrokken zijn bij de invoer van de hierboven genoemde cocaïne. Daar waar de verdachten betrokken waren bij de invoer van deze ladingen is hun handelen slechts als misdrijf te bewijzen als zij het opzet hadden op het invoeren van de hoeveelheid cocaïne. Daarvoor is onder meer vereist dat zij moeten hebben geweten van de in de containers aanwezige hoeveelheden cocaïne. Het hof zal hieronder dan ook nader ingaan op de vraag of de verdachten die wetenschap hadden. Zowel de verdachte [verdachte] als de verdachte [medeverdachte 1] heeft als verweer gevoerd dat bij hem die wetenschap ontbrak.
Het hof zal in navolging van de rechtbank hieronder benoemen wat het heeft aangetroffen in het dossier en daarbij telkens tussentijds zijn conclusies bespreken.
Begin samenwerking [verdachte] en [medeverdachte 1]
Op 12 november 2014 is [bedrijf 6] (hierna ook: [bedrijf 6] of [bedrijf 6] ) opgericht, op naam van [betrokkene 2] . [3]
Op 1 november 2014 werd een bankrekening ( [rekeningnummer 1] ) op naam van [bedrijf 6] geopend bij de ABN AMRO bank. [4]
In de Medion laptop die is aangetroffen bij een zoeking op 7 juni 2016 op [adres 2] (kantoorpand [bedrijf 6] waar [medeverdachte 1] werkte) werden Spaanstalige facturen van een Colombiaans bedrijf aangetroffen die zagen op ‘boxes fresh green cavendish banana’. [5] Deze facturen dateerden van respectievelijk 15 november 2014, 4 en 12 december 2014 en waren gericht aan [verdachte] . [6] De bestemming leek – vrij vertaald – de haven van Antwerpen te zijn.
Passend bij de aantallen zoals genoemd in de facturen van december 2014 zijn er een tweetal Sea Way Bills aangetroffen van [bedrijf 7] , een bedrijf in Medellín, Colombia, waarin staat vermeld dat er 960 boxes verzonden worden aan [bedrijf 6] [adres 3] , met daarbij als contactgegevens: [telefoonnummer 1] [e-mailadres 1] en [e-mailadres 1] . [7]
Passend bij het aantal boxes vermeld op de factuur van 15 november is een certificaat aangetroffen van [bedrijf 7] waarop eveneens [bedrijf 6] staat vermeld. [8]
In dezelfde periode werden er door het bedrijf [bedrijf 5] (waarvoor in oktober en november 2014 nieuwe bankrekeningen [9] en een nieuwe directeur [10] werden geregistreerd) eveneens bananen ontvangen met als afzender [bedrijf 7] . Uit een aantal Sea Way Bills blijkt dat zeker twee van de bovengenoemde vrachten bananen voor [bedrijf 6] het schip ( [scheepsnaam 2] en [scheepsnaam 3] ) gedeeld hebben met de bananen voor [bedrijf 5] . [11]
In Bunschoten zijn op respectievelijk 4 december 2014, 24 december 2014 en 2 januari 2015 contante geldbedragen (€ 3.000,00, € 3.000,00 en € 15.000,00) gestort op de bankrekening van [bedrijf 6] . [12]
Er zijn op 6 januari 2015 bananen aangekomen in Amersfoort op het adres van [bedrijf 6] [13]
Op 12 januari 2015 heeft [medeverdachte 1] een bedrag overgemaakt naar de bankrekening van [bedrijf 6] inzake vrachtkosten bananen. [14]
Het hof constateert met de rechtbank dat [verdachte] vanaf november 2014 bezig is met de aankoop en import van bananen uit Colombia en dat [medeverdachte 1] hier sinds in elk geval januari 2015 bij betrokken is. Het hof constateert eveneens dat er een verband bestaat tussen de bananen voor [bedrijf 5] en de bananen voor [bedrijf 6] : ze worden op hetzelfde moment door dezelfde afzender met hetzelfde schip verzonden.
Vanaf het moment dat [medeverdachte 1] de betaling heeft verricht is in het dossier zichtbaar dat er naar afnemers van de bananen gezocht wordt. Er lijken zelfs advertenties van bananen op marktplaats gezet te worden. [15] Op 15 januari 2015 stuurt [medeverdachte 1] een mail aan Maersk over de vraag wat het kost om de bananen vanuit Turbo in Colombia naar Rotterdam te laten vervoeren. [16] Hij vraagt daarna om input aan [verdachte] : ‘daar jij de verkoper kent.’ [17]
Op 10 februari 2015 mailt [medeverdachte 1] naar [verdachte] een interne berekening die ‘niet per ongeluk door gemaild mag worden’. Hierin staan kort gezegd de te verwachten opbrengsten en de afsluiting:
‘ Niet slecht voor 2 boerenlullen zonder de ballen verstand van Bananen.. die pas 2 maanden bezig zijn .
En dat is nog maar het begin..!!!!!!!!!!!!!!’ [18]
Op 16 februari 2015 stuurt [verdachte] een voorstel naar afnemer [medeverdachte 5] waarin hij aankondigt de maanden april, mei en juni drie vrachten bananen per week te kunnen gaan leveren die aankomen in de haven in Antwerpen. [19] Op diezelfde dag accepteert [medeverdachte 6] van [medeverdachte 5] het aanbod en worden verdere afspraken gemaakt. [20]
Op 17 februari 2015 wordt door [medeverdachte 1] een berekening aan [verdachte] gestuurd met daarin vermeld de kosten van [medeverdachte 4] . [21] Beoogd wordt om hem aan te nemen per 1 mei 2015 met een proefperiode van 6 maanden voor een brutosalaris van 3.500 euro per maand.
Een andere importeur
Het hof constateert dat [verdachte] en [medeverdachte 1] op dat moment (dus half februari 2015) zeer concrete plannen lijken te hebben voor de invoer van bananen via de haven in Antwerpen en dat ze daarvoor een werknemer ( [medeverdachte 4] ) nodig hebben. Uit de verklaring van [verdachte] blijkt ook dat het qua invoer door [bedrijf 6] daarbij gebleven is. Hij verklaarde dat ze de samenwerking met [medeverdachte 7] beëindigden. [22] Dit betekent dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in februari 2015 concrete voorstellen deden over bananen die zij niet zelf in Nederland zouden invoeren. Uit niets blijkt dat zij op dat moment bezig waren met contacten in Zuid-Amerika om zelf transporten naar Nederland te organiseren. Desalniettemin achtten zij zichzelf in staat bananen te verkopen en verwachtten zij wel de aankomst van bananen in Antwerpen in de maanden april, mei en juni 2015.
Met ingang van 23 februari 2015 worden zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] bij de Kamer van Koophandel geregistreerd als bestuurder met de titel algemeen directeur van [bedrijf 6] [23]
[medeverdachte 4] heeft nog geen rol bij [bedrijf 6] of één van de andere bedrijven als de eerste bananen binnen moeten komen voor [bedrijf 6]
Op 31 maart 2015 en 1 april 2015 zijn de heer [medeverdachte 2] , de heer [medeverdachte 4] en de heer [medeverdachte 8] ( [telefoonnummer 2] ) bij de Kamer van Koophandel te Eindhoven geweest. [24] Medewerkers van de Kamer van Koophandel hebben hun bevindingen van deze bezoeken op 31 maart 2015 en die van de volgende dag in een document weergegeven. In dit document [25] staat dat [medeverdachte 2] op 31 maart 2015 een bestuurswisseling door wilde geven, maar niet goed genoeg wist waar het over ging en dus weggestuurd werd. In de middag kwam hij terug met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8] . Het ging om een directiewisseling van [bedrijf 8] (die een onderneming heeft: [bedrijf 9] ). [medeverdachte 4] vroeg of hij nou directeur werd van [bedrijf 9] of van [bedrijf 8] Hij gaf niet blijk van enige kennis op dit punt en ook niet dat hij werkelijk wist waarvoor hij nou tekende, want toen het was uitgelegd moest hij nog een keer naar de hal om met [medeverdachte 8] te overleggen. Het is uiteindelijk niet doorgegaan omdat [medeverdachte 4] geen adres in Nederland had.
Op 1 april 2015 kwamen ze weer terug voor een bestuurswisseling van [bedrijf 5] en [bedrijf 10] . Men liep tegen hetzelfde probleem met het adres aan. Inmiddels was [medeverdachte 4] wel naar de gemeente Heemstede geweest om zich in te schrijven, hiervan werd een uittreksel getoond door [medeverdachte 8] . Dit was geen uittreksel van een woonadres. Verder speelde met betrekking tot [bedrijf 5] dat zij bestuurder was van een failliete onderneming en dat daardoor de curator groen licht zou moeten geven voor de wijziging.
Op de middag van 31 maart 2015 zijn zoekslagen gedaan op een computer die is aangetroffen op het woonadres van [medeverdachte 1] . [26] Het Export Summary Rapport bevat de volgende zoektermen:
- dinsdag 31 maart 2015 14:16: 30: [bedrijf 5] faillissement;
- dinsdag 31 maart 2015 14:19:46: [medeverdachte 2] oplichting; [27]
- Last visit: 2015-03-31 T12:16:30 – [bedrijf 8] faillissement. [28]
Op 1 april 2015 om 12.02 uur mailt [medeverdachte 6] van [medeverdachte 5] aan [verdachte] op [e-mailadres 2] en in cc [medeverdachte 1] de vraag of volgende week inderdaad de eerste bananen binnen komen.
Om 12.03 uur antwoordt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 5] (met in cc [e-mailadres 1] ):
‘ Nee, door omstandigheden zouden ze pas volgende week vertrekken. Dit zal dan een miscommunicatie zijn geweest.’ [29]
Het bovenstaande betekent dat [medeverdachte 1] en [verdachte] kennelijk een leverancier van bananen hadden waardoor zij op de hoogte gehouden werden, terwijl [medeverdachte 4] nog geen rol had bij [bedrijf 6] of enig ander bedrijf.
Ook blijkt uit het bovenstaande dat [medeverdachte 1] op 31 maart 2015 op een nauwe manier betrokken was bij de plannen waarin [medeverdachte 4] op de voorgrond werd geplaatst, hij voerde op de middag van de bezoeken van [medeverdachte 4] aan de KvK achter de computer onderzoek uit naar de informatie die daaruit naar voren kwam.
[verdachte] heeft verklaard dat [bedrijf 6] in april of mei benaderd is door [bedrijf 5] om bananen af te nemen. [30] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij [bedrijf 5] alleen via [medeverdachte 4] kende. [31]
Deze verklaringen passen niet bij de handel in bananen in de periode kort na januari 2015. Toen verkocht [bedrijf 6] bananen die zij zelf niet importeerde, en die naar later bleek door [bedrijf 5] werden ingevoerd. Op dat moment speelde [medeverdachte 4] nog geen rol en was dus het plan dat [bedrijf 6] zelf de bananen van [bedrijf 5] zou verkopen. Zowel [verdachte] als [medeverdachte 1] hielden zich hier intensief mee bezig.
Inzet [medeverdachte 4]
In februari 2015 kwam [medeverdachte 4] als oude bekende weer in contact met [medeverdachte 1] . Meteen werden plannen gemaakt om [medeverdachte 4] ook aan het werk te zetten.
Duidelijk is dat [verdachte] en [medeverdachte 1] [medeverdachte 4] op het spoor van [bedrijf 5] hebben gezet. [bedrijf 5] was op dat moment al in beeld als leverancier van de bananen die [bedrijf 6] wilde verkopen.
Op 11 mei 2015 wordt [medeverdachte 4] algemeen directeur van [bedrijf 5] , [medeverdachte 2] is dan al sinds 25 november 2014 enig aandeelhouder en bestuurder. [32]
Op 28 mei 2015 arriveren uiteindelijk de eerste door [bedrijf 6] aan [medeverdachte 5] verkochte bananen bij [medeverdachte 5] . Er ontstaat op 29 mei 2015 bij [medeverdachte 5] verwarring over de afzender die op de vrachtbrief (CMR) staat: [bedrijf 5] uit Geleen. [33] [medeverdachte 1] reageert diezelfde ochtend geruststellend:
‘Wij hebben met [bedrijf 5] een overeenkomst dat we alle vrachten van hun overnemen. Je zult conform afspraak een factuur ontvangen van [bedrijf 6] Heemstede. Groeten [medeverdachte 1] .’ [34]
In het eerste verhoor van [medeverdachte 4] , de dag dat hij door de politie was opgehaald van het vliegveld toen hij terugkwam uit Zuid-Afrika [35] , dus zonder dat hij eerst het dossier had gelezen, verklaarde hij dat [bedrijf 5] van [verdachte] was en dat ze ( [verdachte] en [medeverdachte 1] ) hem er director van maakten. Het was een Belg die het verkocht, een klein vies ventje. [verdachte] had toegang tot [bedrijf 5] .
In zijn tweede verhoor een dag later verklaarde hij dat [verdachte] en [medeverdachte 1] samen de partijen in Geleen afhandelden. Hij is nooit in Geleen geweest. Hij kent een [medeverdachte 9] die alles zou regelen met betrekking tot het overzetten van [bedrijf 5] .
Bovendien zijn in de laptop van [verdachte] de mailgegevens met inlogcodes van [bedrijf 5] en een aantal andere bedrijven aangetroffen. [36] Ook de inloggegevens van beide bankrekeningen van [bedrijf 5] stonden in de laptop van [verdachte] . [37]
[medeverdachte 6] , werkzaam bij [medeverdachte 5] , heeft verklaard dat zij nooit zaken hebben gedaan met [bedrijf 5] , maar dat hij die naam wel heeft zien staan op CMR-formulieren.
In mei 2015 bood [medeverdachte 1] [het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ] van [bedrijf 6] hem bananen aan. Hij heeft die afgenomen, maar het viel hem op dat op de CMR-formulieren [bedrijf 5] stond. Omdat hij geen problemen wilde, heeft hij [medeverdachte 1] meteen een mail gestuurd. [medeverdachte 1] heeft hem in reactie daarop gemaild dat zij (het hof begrijpt: [bedrijf 6] ) een overeenkomst hadden met [bedrijf 5] om alle vrachten van hen over te nemen en dat de factuur betaald kon worden aan [bedrijf 6] . Dat heeft [medeverdachte 5] vervolgens ook gedaan.
[medeverdachte 1] doet het voorkomen of de bananen werden ingevoerd door [bedrijf 5] en vervolgens werden overgenomen door [bedrijf 6] . Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat [medeverdachte 1] en [verdachte] [bedrijf 5] aanstuurden. Daar komt bij dat uit de stukken, de aangetroffen administratie en overige bescheiden niet naar voren komt dat [bedrijf 5] de bananen heeft geïmporteerd en vervolgens heeft verkocht aan [bedrijf 6] . Er zijn geen koopovereenkomsten of betalingen aangetroffen tussen [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . Feit is dat [medeverdachte 1] rechtstreeks zaken deed met [medeverdachte 5] om de bananen te verkopen nadat ze waren ingevoerd.
De eerste lading bananen die aan [medeverdachte 5] was beloofd arriveerde op 28 mei 2015 bij [medeverdachte 5] . Deze lading was afkomstig van [bedrijf 5] en kwam vanuit Geleen.
Uit de historische gegevens van het telefoonnummer van [verdachte] ( [telefoonnummer 1] ) blijkt dat het telefoonnummer zich op 28 mei 2015 tussen 10:15 en 10:56 uur in Geleen bevond, het heeft masten aangestraald binnen het bereik van [adres 4] 10 aldaar. [38]
Op 28 mei 2015 om 10:41 uur mailt [medeverdachte 1] ( [e-mailadres 3] ) aan [medeverdachte 6] [39] :
‘Onderwerp: FWD: Foto 1
Beste [medeverdachte 6] .
Zoals afgesproken de fotos (4 totaal).
De vrachten, totaal 64 Pallets worden vandaag bij jullie aangeleverd door de firma [bedrijf 11] .
Met vriendelijke groet
[medeverdachte 1] .
Ps factuur zorgt [verdachte] voor namens [bedrijf 6] Heemstede.’
Het hof constateert dat [medeverdachte 1] een foto [40] doormailt (FWD) aan de klant op het moment dat de telefoon van [verdachte] in Geleen is. Deze bevindingen onderstrepen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de beschikking hebben over de bananen van [bedrijf 5] in Geleen.
De verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte 1] over de rol van [medeverdachte 4] bij [bedrijf 5] en hun (gebrek aan) [IN ORDE] verklaringen van [medeverdachte 4] , die worden ondersteund door die van [medeverdachte 6] , passen daarentegen wel bij bovenstaande bevindingen.
Op basis van het bovenstaande concludeert het hof met de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 1] [medeverdachte 4] [bedrijf 5] doelbewust hebben laten overnemen en hem verder buiten alles hebben gehouden. [medeverdachte 4] werd slechts op papier bestuurder van [bedrijf 5] maar had er feitelijk niets mee te maken. [verdachte] daarentegen had toegang tot de mail en bankzaken van [bedrijf 5] .
Tussenconclusie
Het hof stelt vast dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in het voorjaar van 2015 samen een constructie met [bedrijf 5] op hebben gezet. Hiervoor hebben ze [medeverdachte 4] gebruikt, die feitelijk als katvanger fungeerde voor [bedrijf 5] .
Eenmanszaak [bedrijf 1]
Hoewel de beide vrachten met bananen waarin de cocaïne werd gevonden volgens de vrachtbrieven bestemd waren voor [bedrijf 5] , is er een rol voor [bedrijf 1] weggelegd bij het transport van deze bananen met cocaïne. Het hof zal daarom hierna [bedrijf 1] bespreken.
Op 1 juni 2015 wordt [bedrijf 1] gevestigd, dit is op 2 juni 2015 geregistreerd. [41]
In zijn eerste verhoor op 8 juni 2016 heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij [bedrijf 1] moest vestigen. Hij moest transacties doen namens [bedrijf 6] en die kocht van [bedrijf 1] . [bedrijf 1] kocht van de leverancier. Volgens [medeverdachte 4] ging het om papieren transacties.
In het dossier bevinden zich verschillende versies van een factuur van [bedrijf 1] aan [bedrijf 6] van 8 juni 2015. Deze versies zijn op 7 juni 2016 digitaal aangetroffen op de Medion laptop aan [adres 2] [42] en op de laptop van [verdachte] . [43] Verder zijn drie versies van die factuur op papier (waarvan één met opvolgend factuurnummer) aangetroffen in het kantoorpand aan de [adres 5] [44] De facturen zaten in een grijze ordner met op de ordner rug: ‘ [bedrijf 6] ( [bedrijf 5] doorgestreept) Betaal Fact 2015’. [45] Deze factuur betreft in alle versies 960 en 2112 ‘boxes Cavendisch (
hof:met ‘sch’ op het eind) CAT 2’ en heeft telkens als totaalbedrag € 19.880,88.
Per saldo komt het hof in het dossier vier verschillende versies van dezelfde factuur met dezelfde bijzondere schrijfwijze van ‘Cavendish’ tegen in de stukken.
In voornoemde ordner zat ook een factuur van 10 juni 2015 [46] met betrekking tot 2784 ‘boxes Cavendisch CAT 2’. Deze factuur heeft hetzelfde factuurnummer als die met het afwijkende nummer d.d. 8 juni 2015.
Verder zaten er in de ordner twee facturen d.d. 19 juni 2015 [47] en twee d.d. 26 juni 2015 [48] . Alle facturen betreffen Cavendisch/Cavendish bananen in verschillende hoeveelheden. De factuurnummers lijken niet helemaal te kloppen en op de facturen d.d. 26 juni 2015 is ook handgeschreven dat de factuur niet correct is in verband met de BTW over de commissie.
De facturen van 19 juni 2015 zijn eveneens aangetroffen in de Medion laptop op [adres 2] . [49] Onder de facturen staat: ‘Met vriendelijke groeten, [medeverdachte 10] .’
Uit onderzoek naar de bankrekening van [bedrijf 1] bij de ING
( [rekeningnummer 2] ) blijkt dat deze rekening op 15 april 2015 geopend is door [medeverdachte 4] . [50] De betaalpas is aangevraagd op 4 juni 2015.
Op 8 juni 2015 werd door [bedrijf 6] onder vermelding van ‘factuur HMG201501’ een bedrag van € 19.880,88 overgemaakt aan [bedrijf 1] . [51]
Op 9 juni 2015 werd een bedrag van € 1,00 overgeschreven naar de bankrekening van ‘ [verdachte] ’ met nummer [rekeningnummer 3] met als omschrijving: ‘test’. [52]
Op 9 juni 2015 werd ook een bedrag van € 19.113,88 (factuur 2015101) en een bedrag van € 17,00 (restant overbetaling) overgeschreven naar de bankrekening van [bedrijf 5] , [rekeningnummer 4] . [53]
Uit dit onderzoek blijkt verder dat er ook op 22 juni 2015 en 26 juni 2015 substantiële bedragen zijn ontvangen door [bedrijf 1] van [bedrijf 6] en zijn doorbetaald door [bedrijf 1] aan [bedrijf 5] . [54]
Het hof constateert dat de betalingen van [bedrijf 6] aan [bedrijf 1] min of meer overeenkomen met de hierboven vermelde aangetroffen facturen. Er is echter niets aangetroffen dat wijst op de aankoop van de bananen door [bedrijf 1] . [bedrijf 1] komt niet voor als geadresseerde of afzender op transportdocumenten, er zijn geen facturen aan [bedrijf 1] en er zijn geen overeenkomsten gevonden tussen [bedrijf 1] en leverancier(s) van de bananen.
Op 6 juli 2015, wanneer met [bedrijf 12] wordt gemaild over het inklaren van de door [bedrijf 5] gekochte vracht met bananen, wordt door een [medeverdachte 4] (die daarvoor voor zover bekend niet eerder onder die naam gemaild had vanaf het e-mailadres [e-mailadres 4] ) toestemming gegeven om die vracht te laten inklaren voor de firma [bedrijf 1] uit Heemstede. [55]
Deze mail ziet op de vracht die uiteindelijk op 9 juli 2015 in Geleen aan moest komen en waarin in de haven van Antwerpen 3.597,08 kilogram cocaïne is aangetroffen.
De mailsessie vanaf 6 juli 2015 met [bedrijf 12] begint met de volgende tekst [56] :
‘Hierbij geef ik u bij deze formeel toestemming om de door [bedrijf 5] aangekochte en aangeleverde vracht, te laten inklaren voor de firma [bedrijf 1] uit Heemstede Nederland, met [BTW-nummer] .
Eea als gevolg van het tijdelijk niet actief zijn van ons eigen BTW nr. buiten onze schuld.
Wij verontschuldigen ons bij u voor de overlast, en vertrouwen erop dat eea op deze wijze is verholpen, en streven ernaar om alles voor volgende week opgelost en geheractiveerd te hebben.
Graag ontvang ik van u een bevestiging dat alles zo in orde is.
Met vriendelijke groet,
[medeverdachte 4] .
[bedrijf 5]
(…)’
Dit is een reactie op een e-mail van [bedrijf 12] waarin [bedrijf 12] aangeeft dat ‘dit geen simpel dossier meer is’ vanwege het inklaren op een ander bedrijf. [bedrijf 12] zal de goederen pas vrijgeven wanneer de betalingen effectief op de rekening van [bedrijf 12] staan.
In telefoongesprekken van 12 augustus 2015 [57] tussen [medeverdachte 1] en [verdachte] wordt gesproken over deze mailsessie. In het antwoord van [bedrijf 12] wordt gevraagd om een factuur waaruit zou kunnen blijken dat [bedrijf 5] de goederen heeft verkocht aan [bedrijf 1] . [58]
Het hof maakt hieruit op dat [verdachte] en [medeverdachte 1] kennis hebben van het feit dat er in juli 2015 gemaild is door [bedrijf 12] aan [bedrijf 5] over een factuur waaruit kan blijken dat de bananen zijn verkocht door [bedrijf 5] aan [bedrijf 1] . De factuur heeft het hof niet aangetroffen.
Op 10 juli 2015 wordt de loods aan [adres 4] in Geleen (waar de bananen voor [bedrijf 5] afgeleverd moesten worden) doorzocht. In een ruimte die kennelijk als kantoor was ingericht werden in een kast administratieve bescheiden aangetroffen (transportformulieren) en een visitekaartje van een fruitbedrijf. In een vuilcontainer werden snippers van een verscheurd transportformulier en stickers van vermoedelijk andere zendingen goederen aangetroffen. Dit werd inbeslaggenomen. [59] Er werden 36 vrachtbrieven aangetroffen. [60] Op deze vrachtbrieven staat voor de zendingen die vertrokken vanaf de loods in Geleen telkens vermeld als afzender [bedrijf 5] , al dan niet met daarbij handgeschreven [bedrijf 6] Geleen.
Het hof maakt hieruit op dat ook in de loods aan [adres 4] niets op papier is aangetroffen dat duidt op de betrokkenheid van [bedrijf 1] bij de vracht bananen die op 9 juli 2015 moest aankomen in Geleen.
Uit het dossier blijkt niet van enige betrokkenheid van Groenendaal bij bananen, anders dan de bovengenoemde mail van 6 juli 2015 en de daarop volgende mails met [bedrijf 12] . Daar waar de namen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 10] worden genoemd als contactpersonen voor transporteurs of derden zoals [betrokkene 11] , is dat steeds namens [bedrijf 5] of [bedrijf 6] . [61]
Met de rechtbank overweegt het hof dat het bovenstaande erop wijst dat [verdachte] en [medeverdachte 1] , die betrokken waren bij [bedrijf 5] , ook betrokken waren bij [bedrijf 1] . Zij beschikten ook over de inloggegevens van de mail van [bedrijf 1] . [62] Dit past bij de verklaringen van [medeverdachte 4] . Het hof hecht gelet hierop meer waarde aan de verklaringen van [medeverdachte 4] dan aan die van [verdachte] en [medeverdachte 1] . Het hof gaat er dan ook van uit dat [verdachte] en [medeverdachte 1] [medeverdachte 4] [bedrijf 1] hebben laten oprichten teneinde zelf uit beeld te blijven. Dit past ook bij de eerdere constatering dat [medeverdachte 4] bij [bedrijf 5] naar voren is geschoven door [verdachte] en [medeverdachte 1] . Het feit dat [bedrijf 1] naar voren werd geschoven bij juist de lading die cocaïne bevatte, is voor het hof een redengevende omstandigheid voor de uiteindelijke conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte 1] daar wel degelijk wetenschap van hadden.
Stortingen [bedrijf 5]
had in 2014-2015 twee bankrekeningen:
- ING rekening [rekeningnummer 4] , geopend op 1 oktober 2014 [63] , zakelijk vertegenwoordiger [medeverdachte 2] , [pasnummer] ;
- [bedrijf 13] te Erkelenz (Duitsland) [rekeningnummer 5] , geopend op 13 november 2014 [64] , gemachtigde [betrokkene 1] .
Op beide bankrekeningen zijn contante geldbedragen gestort en daarvan werd onder meer betaald aan [bedrijf 14] te Colombia [65] (leverancier van de bananen) en aan [bedrijf 12] (inklaarder van de bananen).
Vanaf 3 juni 2015 lijkt er het een en ander veranderd te zijn:
Op 3 juni 2015 worden de laatste stortingen bij de [bedrijf 13] in Erkelenz gedaan (totaal € 20.000,00), en op 3 juni 2015 wordt datzelfde bedrag overgemaakt naar de ING rekening van [bedrijf 5] . [66]
Op 3, 4 en 5 juni 2015 worden er ook bedragen gestort op de ING rekening van [bedrijf 5] , maar niet meer zoals eerder in het zuiden van het land. [67] Nijkerk, Heemstede, Baarn en Bunschoten zijn de locaties van de stortingen die dagen.
Daarna volgen geen stortingen meer op de [bedrijf 13] rekening van [bedrijf 5] , maar wel de volgende stortingen op de ING-rekening van [bedrijf 5] :
3 juni 2015: € 10.000,00 om 13.30 uur in Nijkerk
4 juni 2015: € 10.000,00 om 10.22 uur in Heemstede
€ 5.000,00 om 13.26 uur in Baarn
5 juni 2015: € 4.950,00 om 09.06 uur in Bunschoten
en dan op 5 juni 2015 een betaling van € 40.265,28 aan [bedrijf 14] [68]
11 juni 2015: € 15.000,00 om 10.49 uur in Bunschoten
12 juni 2015: € 15.000,00 om 14.14 uur in Bunschoten
15 juni 2015: € 15.000,00 om 11:07 uur in Bunschoten [69]
en dan op 15 juni 2015 een betaling van € 33.711,65 aan [bedrijf 14] [70]
26 juni 2015: € 15.000,00 om 19.21 uur in Bunschoten
27 juni 2015: € 3.000,00 om 10.14 uur zonder locatie (locatie blijkt Baarn te zijn [71] )
€ 4.000,00 om 10.09 uur idem [72]
€ 4.000,00 om 10.07 uur idem
€ 4.000,00 om 10.03 uur idem
29 juni 2015: € 15.000,00 om 11:12 uur in Heemstede
en dan op 29 juni 2015 een betaling van € 40.651,47 aan [bedrijf 14]
3 juli 2015: € 15.000,00 om 14.54 uur in Heemstede
en dan op dezelfde dag een bedrag van totaal € 6.167,27 in twee deelbetalingen aan [bedrijf 12] en op 7 juli 2015 een betaling van € 34.364,39 en € 2.379,07 aan [bedrijf 14] [73]
Op 7 juli 2015 werd de eerste lading cocaïne bestemd voor [bedrijf 5] inbeslaggenomen in Antwerpen. Na 7 juli 2015 vinden er alleen nog maar automatische afschrijvingen plaats op de Nederlandse bankrekening en op de Duitse bankrekening vinden alleen nog maar renteafschrijvingen plaats. [74]
Vanaf begin mei 2015 houdt [medeverdachte 1] met [bedrijf 6] kantoor aan [adres 2] . [verdachte] houdt met [bedrijf 6] al langer kantoor aan [adres 3] . [medeverdachte 1] woont in Hillegom en [verdachte] in Bunschoten-Spakenburg. Nijkerk en Baarn liggen dichtbij Bunschoten-Spakenburg.
Het hof volgt de rechtbank in haar overweging dat het opvalt dat deze stortingen passen bij een ander ‘stortingspatroon’, te vinden in deeldossier Ananassen in samenhang met Deklading. Kort gezegd komen de bevindingen in die dossiers met betrekking tot deze periode (vanaf mei 2015) op het volgende neer.
Stortingen Duitsland
In mei 2015 heeft [verdachte] met een relatie van hem in Duitsland, medeverdachte [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) via Whatsapp contact over een plan waarvan niet zeker is of het doorgaat. Het heeft iets te maken met fruit kopen en dat ze moeten afwachten. Op 4 juni 2015 meldt [verdachte] aan [slachtoffer 2] dat hij heeft gezegd ‘ieder 30 K moeten die 2000 betalen’ en dat ‘die 60 of 90 per week willen doen’. [verdachte] zegt tegen [slachtoffer 2] : ‘Jij krijgt cash en overmaken naar België’ en ‘Kan over drie dagen kan iedere dag zonder problemen in bank storten 30000’.
[slachtoffer 2] stelt allerlei vragen en ook: ‘Oke wanneer moet dat dan van start gaan. Want ik moet er immers ook zijn dan’.
[verdachte] reageert met: ‘WEET NIET!!! Wachten en maak geen enkele fout met overmaken omdat die mensen zoeken ons op’.
[slachtoffer 2] lijkt niet te kunnen wachten, maar [verdachte] bericht pas op 11 juni 2015 dat die 90 willen doen vandaag. Ze spreken af voor morgen, dus 12 juni 2015, om 10.00 uur net over de grens bij Groningen.
De Whatsappsessie is integraal opgenomen in het dossier Ananassen. Daaruit volgt dat in de zomer van 2015 [verdachte] regelmatig grote geldbedragen voor een opdrachtgever aan [slachtoffer 2] heeft overhandigd en dat [slachtoffer 2] deze bedragen heeft gestort en overgemaakt naar een Belgisch bedrijf, [bedrijf 15] .
Er ontstond regelmatig stress over het tempo waarmee het geld op de Belgische rekening belandde. Uiteindelijk ging het mis met de stortingen van 19-21 augustus 2015 waarvan € 40.000,00 wel in België terecht kwam, maar € 52.000,00 niet. Dit leidde tot een ontmoeting op 11 september 2015 waarbij [slachtoffer 2] € 30.000,00 terug betaalde aan degene van wie het geld kwam: verdachte [medeverdachte 3] . Deze ontmoeting is geobserveerd. [medeverdachte 1] was van deze situatie op de hoogte.
De resterende € 22.000,00 heeft [verdachte] via [bedrijf 6] (in overleg met [medeverdachte 1] ) aan [slachtoffer 2] geleend en aan [medeverdachte 3] overhandigd op 14 september 2015.
Het hof concludeert dat [verdachte] eind mei 2015 met [slachtoffer 2] al communiceerde over geld dat gestort moest worden in opdracht van [medeverdachte 3] . Verder constateert het hof dat de stortingen die op de ING-rekening van [bedrijf 5] werden gedaan volledig passen in het stortingspatroon van [slachtoffer 2] in Duitsland. De Whatsappberichten sluiten ook aan bij die bevindingen, die geven immers aan wanneer [verdachte] contact heeft gehad met [medeverdachte 3] (berichten dan wel ontmoetingen).
Wanneer de gegevens naast elkaar gelegd worden leidt dit tot de volgende constateringen:
Uit de apps van 4 juni 2015 blijkt dat [verdachte] contact gehad heeft met [medeverdachte 3] . In die periode (3, 4 en 5 juni 2015) is er geld gestort op de ING-rekening van [bedrijf 5] in Bunschoten (woonplaats [verdachte] ) en omgeving en in Heemstede (kantoor [medeverdachte 1] ).
Vervolgens heeft [verdachte] op 11 juni 2015 weer contact met [medeverdachte 3] . Op 11, 12 en 15 juni volgens er stortingen van telkens € 15.000,00 in Bunschoten op de rekening van [bedrijf 5] (zie boven). Daarnaast brengt [verdachte] op 12 juni 2015 contanten naar [slachtoffer 2] , die die ochtend € 28.400,00 stort. [75] Op diezelfde dag wordt een bedrag van € 27.500 overgeboekt naar [bedrijf 15] met als vermelding CONSULTING INVOICE 12062015101. Het rekeningnummer van [bedrijf 15] is volgens het bankafschrift van [slachtoffer 2] [rekeningnummer 6] . [76]
Een en ander betekent dat er van 11 tot en met 15 juni 2015 herleidbaar € 73.400 is gestort. Op 11 juni appte [verdachte] aan [slachtoffer 2] dat die 90 willen doen en dat [slachtoffer 2] 30 moet storten.
[slachtoffer 2] vraagt [verdachte] om rekeningen. In de laptop van [verdachte] zijn drie facturen aangetroffen van [bedrijf 15] aan [bedrijf 16] op het adres van [slachtoffer 2] . [77] Deze dateren echter van 25 juni, 26 juni (consulting Invoice) en van 16 juli 2015 en hebben een ander rekening(factuur)nummer dan de hierboven genoemde factuur.
In de laptop van [verdachte] is in de verwijderde items [78] een notitie aangetroffen die volgens de metagegevens opgemaakt is op 20 juni 2015 te 16:08. [79] Bovenaan deze notitie [80] staat:
‘Dingen voor volgende week die geregeld moeten worden.’
Op de tweede helft van het blad staat:
‘ [bedrijf 5]
bij storten nieuwe betaling overkant
Duitsland storting met overboeking
Facturen in orde maken
En eventueel nieuwe boeking organiseren’.
Op 23 juni 2015 laat [verdachte] aan [slachtoffer 2] weten dat hij ‘die’ een bericht gestuurd heeft en dat hij op antwoord wacht.
Op 26 juni 2015 laat [verdachte] weten aan [slachtoffer 2] dat hij vandaag een afspraak heeft en dat hij misschien geld krijgt. Het is dan al te laat om [slachtoffer 2] nog te zien die dag. Op 26 juni 2016 om 19.21 uur wordt er wel weer € 15.000,00 gestort op de ING rekening van [bedrijf 5] in Bunschoten. Op 27 juni 2015 laat [verdachte] [slachtoffer 2] weten dat hij nu 50K heeft. In de ochtend van 27 juni 2015 wordt er ook in vier delen € 15.000,00 gestort in Baarn op de ING-rekening. [verdachte] laat aan [slachtoffer 2] weten dat ze elkaar treffen in Amersfoort en dat hij vanuit Antwerpen komt. Op 28 juni 2015 wordt er op de rekening van [slachtoffer 2] € 22.300,00 en op 29 juni 2015 € 22.725,00 gestort. [81] Op diezelfde dag wordt er € 32.300,00 overgemaakt aan [bedrijf 15] onder vermelding van Rek-Nr 26062015101. De factuur in de laptop van [verdachte] komt hiermee overeen qua bedrag en factuurnummer. [82]
Op 29 juni 2015 heeft [verdachte] contact met [slachtoffer 2] en zegt hij dat hij morgen weer bij die mensen is. [slachtoffer 2] vraagt of ze in Holland zijn en [verdachte] bevestigt dit. Op de rekening van [bedrijf 5] wordt die dag € 15.000,00 gestort in Heemstede. Op 3 juli wordt er ook nog € 15.000,00 gestort in Heemstede.
Op zondag 19 juli 2015 vraagt [verdachte] aan [slachtoffer 2] of hij kan storten. [verdachte] is nu in Antwerpen. Ze spreken af elkaar morgen te ontmoeten, [verdachte] vertrekt om 8 uur vanaf Antwerpen. Ze overleggen over hoeveel mogelijk is en [verdachte] sluit af met dat hij 100 brengt en dat [slachtoffer 2] dat in twee dagen doet. Daar verdienen ze samen 5000 aan. Op 21 juli 2015 wordt op de rekening van [slachtoffer 2] € 42.700,00 en € 20.000,00 gestort. Op die dag wordt ook € 41.200,00 overgemaakt aan [bedrijf 15] onder vermelding van Rek. Nr. 26062015103. [83]
Opvallend is dat er in de laptop van [verdachte] een factuur van 16 juli 2015 zit met nummer 16072015103 voor ‘mediation export/sales food products 3 cargo’ voor een bedrag van € 41.200,00. [84] Deze komt qua bedrag en datum overeen, maar niet qua factuurnummer.
Op 22 juli 2015 bericht [verdachte] [slachtoffer 2] dat hij foto’s moet sturen omdat hij pas geld krijgt als [slachtoffer 2] foto’s van de overboeking stuurt. [verdachte] geeft aan dat hij vanaf Maastricht komt en ze spreken af in Emmerich.
Op 22 juli 2015 wordt een bedrag van € 27.400,00 gestort en op 23 juli 2015 wordt een bedrag van € 46.200,00 overgemaakt naar [bedrijf 15] onder vermelding van Rek. Nr. [rekeningnummer 7] . [85] [slachtoffer 2] vraagt [verdachte] dan ook om rekeningen omdat de bank rekeningen wil zien.
Dan volgen er bijna dagelijkse stortingen in Duitsland [86] :
24 juli 2015: € 10.000,00 om 14:58 uur;
25 juli 2015: € 8.900,00 om 11:19 uur;
27 juli 2015: € 10.500,00 uur;
28 juli 2015: € 16.700,00 om 13.22 uur.
Op 29 juli 2015 volgen er twee overboekingen naar [bedrijf 15] :
- € 17.800,00 onder vermelding van [rekeningnummer 9] ;
- € 28.400,00 onder vermelding van [rekeningnummer 10] .
In augustus wil [slachtoffer 2] graag verder, desnoods zonder [verdachte] , maar [verdachte] zegt dat ze alleen een op een met hem willen en dat ze moeten afwachten. Op 18 augustus vraagt [verdachte] aan [slachtoffer 2] hoeveel hij op een dag kan storten. [verdachte] geeft aan dat hij met die is nu. Hij bericht: ‘Misschien 100 vandaag’. Ze spreken af om 1900 in Amersfoort. Er volgen stortingen:
19 augustus 2015: € 24.800,00;
20 augustus 2015: € 40.000,00;
21 augustus 2015: € 22.600,00;
en een overboeking naar [bedrijf 15] van € 40.000,00 onder vermelding van Rek. Nr. [rekeningnummer 11] . [87]
Verder blijkt uit de afschriften van [slachtoffer 2] dat er op 11 september 2015 een bedrag van € 30.000,00 op zijn rekening is overgemaakt en dat hij dat bedrag heeft opgenomen op 11 september 2015. [88]
11 september 2015
Op 11 september 2015 is er in de namiddag een treffen tussen [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 11] en [medeverdachte 12] en [slachtoffer 2] . Dit vindt plaats bij Shell station De Hackelaar aan de A1. Door [slachtoffer 2] is een envelop met daarin € 30.000,00 euro overhandigd aan [verdachte] en [verdachte] heeft deze envelop aan [medeverdachte 11] gegeven. [medeverdachte 11] maakte deel uit van het gezelschap van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 12] . [medeverdachte 3] heeft ter plaatse gesproken met zowel [verdachte] als [slachtoffer 2] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is van een bedrag dat bij [medeverdachte 3] vandaan kwam en dat naar hem terug moest. Duidelijk is dat [verdachte] in de gesprekken met [medeverdachte 1] kort voorafgaand aan die ontmoeting met de namen [medeverdachte 3] doelde op [medeverdachte 3] .
[medeverdachte 3] – [bedrijf 5]
Het hof stelt op basis van het bovenstaande vast dat de stortingen die gedaan zijn op de Nederlandse bankrekening van [bedrijf 5] vanaf 3 juni 2015, gedaan zijn door [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 3] .
Vast staat dat het geld dat werd gestort op de rekeningen van [bedrijf 5] werd gebruikt om geld over te maken aan [bedrijf 14] , aan [bedrijf 12] en aan andere bedrijven voor aan de import gelieerde kosten (transport, inklaren). Nu [verdachte] beschikte over de inloggegevens van beide bankrekeningen en hij in elk geval de stortingen vanaf 3 juni 2015 voor zijn rekening heeft genomen, gaat het hof er ook van uit dat hij de bedragen die daarna zijn overgemaakt heeft overgemaakt. Het hof gaat er gelet op de Whatsappberichten tussen [verdachte] en [slachtoffer 2] vanuit dat [verdachte] de opdracht hiertoe en de daarvoor benodigde gegevens van [medeverdachte 3] heeft gekregen. [medeverdachte 1] was niet alleen als medebestuurder verantwoordelijk voor deze geldstromen, maar hij wist, blijkens de telefoongesprekken tussen hem en [verdachte] van 12 augustus 2015, daadwerkelijk van de hoed en de rand.
[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]
De betrokkenheid van [medeverdachte 3] komt verder in beeld wanneer wordt gekeken naar de rol van eerdergenoemde [medeverdachte 2] .
In het dossier duikt [medeverdachte 2] op in oktober 2014. Op 1 oktober 2014 vraagt hij een zakelijke rekening aan bij de ING voor [bedrijf 5] . [89] Op respectievelijk 24, 25 en 26 november 2015 wordt [medeverdachte 2] bestuurder van een aantal rechtspersonen, waaronder [bedrijf 5] (waarvan hij ook enig aandeelhouder wordt). Op dat moment is [bedrijf 5] al bananen aan het invoeren, zo blijkt uit een Sea Way Bill van 21 november 2014. [90] Als bestemmingsadres is daarop ingevoerd [adres 4] en het wordt verscheept door C.I. Tropical S.A.S. te Medellín, Colombia. [adres 4] is met ingang van 1 oktober 2014 gehuurd door [bedrijf 17] de overeenkomst is getekend door gemachtigde [betrokkene 1] . [91] Deze [betrokkene 1] heeft op 13 november 2014 de hierboven genoemde bankrekening ( [rekeningnummer 5] ) in Duitsland geopend voor [bedrijf 5] [92]
In diezelfde periode (juli 2014 – februari 2015) worden door [betrokkene 1] op de privérekening van [betrokkene 1] bij diezelfde Kreissparkassebank in Duitsland een groot aantal stortingen gedaan, gevolgd door overboekingen aan [bedrijf 15] . [93]
Bij de stukken van [medeverdachte 2] is een schermafdruk (d.d. 21 februari 2015) gevonden van een bericht d.d. 10 december 2014 van BNP Paribas met betrekking tot het nummer waarop de Security SMS zal worden ontvangen: + [telefoonnummer 3] . [94]
Uit hetgeen hierboven met betrekking tot de overboekingen van [slachtoffer 2] op de rekening van [bedrijf 15] staat, volgt dat [bedrijf 15] een bankrekening bij BNP Paribas had.
In de loods aan [adres 4] in Geleen is een visitekaartje aangetroffen van [betrokkene 3] van [bedrijf 18] . [95]
In Colombia is een tweetal getuigen gehoord, waaronder bovengenoemde [betrokkene 3] . Deze laatste verklaart dat het hem bekende nummer van [bedrijf 15] gevestigd te Diepenbeek in België [bedrijf 15] is. Hij verklaart tevens dat hij met betrekking tot [bedrijf 15] contact onderhield met de heer [betrokkene 4] . [96] [betrokkene 4] heeft verklaard dat [bedrijf 15] bananen van hen kocht en dat hij betalingen ontving van [bedrijf 15] van bankrekening [rekeningnummer 6] . Hij heeft als telefoonnummer opgegeven: [telefoonnummer 3] . [97] Beide heren verklaren overigens ook over de leveringen aan [bedrijf 5] .
[medeverdachte 2] heeft blijkens een bij zijn stukken aangetroffen bankafschrift op 6 november 2015 op zijn eigen bankrekening een betaling van € 800,00 ontvangen van de rekening van [bedrijf 15] BVBA te Diepenbeek ( [rekeningnummer 6] ). [98]
Het hof maakt uit deze gegevens op dat [bedrijf 15] BVBA gebruik maakte van BNP Paribas rekening [rekeningnummer 6] en telefoonnummer + [telefoonnummer 3] . Delen van deze gegevens komen terug bij de stukken van [medeverdachte 2] , via het kaartje in de loods van [bedrijf 5] in Geleen en uit de stortingen van [slachtoffer 2] voor [medeverdachte 3] .
[betrokkene 1] voornoemd was betrokken bij [bedrijf 5] , maar ook bij [bedrijf 15] BVBA eind 2014, begin 2015. In de zomer van 2015 was [verdachte] betrokken bij beide ondernemingen in opdracht van [medeverdachte 3] .
[betrokkene 1] heeft verklaard dat hij de rekening in Duitsland voor [bedrijf 5] heeft geopend op verzoek van de kopers en dat zij de bankpasjes en de codes van hem gekregen hebben. [medeverdachte 2] heeft [bedrijf 5] overgenomen, [betrokkene 1] is met hem naar de Kamer van Koophandel en de notaris geweest. [betrokkene 1] weet niet of [medeverdachte 2] het voor zichzelf deed. Hij werd aangedragen door [betrokkene 5] die zijn [bedrijf 10] ook heeft gekocht. Hij zat met [betrokkene 5] op kantoor op nr. 64 C in Susteren.
[medeverdachte 2] is meermalen door de politie verhoord en ook bij de rechter-commissaris. Hij heeft – kort gezegd – verklaard dat hij benaderd is door [medeverdachte 3] en dat hij op verzoek van [medeverdachte 3] het bedrijf [bedrijf 5] heeft overgenomen. Hij kent [medeverdachte 9] [betrokkene 1] , hij verklaart dat hij een kopie van zijn paspoort thuis had liggen. Deze kopie is inderdaad aangetroffen in zijn stukken. [99] Hij had contact met [medeverdachte 9] via [medeverdachte 3] . Hij is met [medeverdachte 9] naar de ING geweest voor het openen van een rekening voor [bedrijf 5] en de bankkaarten gingen naar [medeverdachte 3] . Hij is ook met [medeverdachte 9] naar Duitsland geweest voor het openen van een rekening bij de Sparkasse. Hij kreeg toen direct een pas mee en die heeft [medeverdachte 3] meegenomen.
In zijn eerste verhoor wordt hem de fotomap getoond. Uit deze map herkent hij in zijn eerste verhoor niemand. In zijn tweede verhoor een dag later worden hem losse foto’s getoond. Hij herkent daarop [betrokkene 1] [100] en die Zuid-Afrikaan [101] die de firma heeft overgenomen. In zijn derde verhoor herkent hij zonder twijfel uit dezelfde fotomap als in zijn eerste verhoor [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ). Hier blijft hij bij in zijn verhoor bij de rechter-commissaris.
[verdachte] had in elk geval vanaf mei 2015 contact met [medeverdachte 3] over geld dat in diens opdracht gestort moest worden. Met [medeverdachte 1] sprak [verdachte] regelmatig telefonisch over [medeverdachte 3] (die in de gesprekken [medeverdachte 3] genoemd wordt) en dan gaat het over geld dat deze voor allerhande zaken zou moeten betalen [102] . Er zijn meerdere ontmoetingen geweest (o.a. 4 september 2015 [103] en 29 september 2015 [104] ) tussen [verdachte] en [medeverdachte 3] waarbij geld of documenten werd overhandigd. In deze periode speelt ook het contact met G.W.W. [slachtoffer 2] die in opdracht van [verdachte] met grote regelmaat grote geldbedragen die deze krijgt van anderen, moet afstorten op zijn Duitse bankrekening en daarmee daarna vervolgens betalingen doet voor de aankoop van fruit. Dit gaat regelmatig stroef en leidt tot veel stress en zelfs dreigementen waarbij [verdachte] duidelijk maakt dat de opdrachtgevers gevaarlijke criminelen zijn [105] . Het loopt zo hoog op dat [slachtoffer 2] op 11 september een bedrag van € 30.000,
-moet komen terug betalen aan [medeverdachte 3] . Deze ontmoeting is gezien door het observatieteam [106] . [verdachte] is bij die ontmoeting aanwezig.
Conclusie met betrekking tot het opzet van de verdachten
Het hof stelt vast dat [medeverdachte 2] is ingezet om [medeverdachte 3] buiten beeld te houden. [medeverdachte 3] was degene die de scepter zwaaide met betrekking tot de handel van [bedrijf 5] , hij regelde de financiering van de ladingen bananen en de bijkomende kosten. Hij had er kennelijk echter een groot belang bij zelf buiten beeld te blijven. [medeverdachte 2] is op enig moment vervangen door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 4] gevonden via zijn tussenpersonen [verdachte] en [medeverdachte 1] . Vaststaat dat [medeverdachte 3] contact had met [verdachte] in mei 2015. Nu niet valt in te zien hoe [medeverdachte 3] in maart 2015 [medeverdachte 4] met [medeverdachte 2] naar de Kamer van Koophandel kon sturen zonder dat hij [medeverdachte 4] geïntroduceerd heeft gekregen, gaat het hof ervan uit dat [verdachte] [medeverdachte 4] voor die positie naar voren heeft geschoven. [verdachte] zal hierover contact gehad hebben met [medeverdachte 3] . Dit ligt ook voor de hand nu [verdachte] en [medeverdachte 1] in februari 2015 reeds bananen van [bedrijf 5] aan het verkopen waren.
[medeverdachte 3] is de drijvende kracht en financier achter de handel van [bedrijf 5] geweest en het kan niet anders dan dat hij ervoor heeft gezorgd dat hij buiten beeld bleef omdat er grote hoeveelheden cocaïne mee moesten komen met de bananen. Om dit buiten beeld blijven goed te organiseren heeft hij [verdachte] (en daarmee ook [medeverdachte 1] ) ingeschakeld. [verdachte] en [medeverdachte 1] waren van de reden hiervoor op de hoogte, zij werkten er ten volle aan mee. Zij hebben [medeverdachte 4] hiervoor bewust gebruikt.
[verdachte] heeft vanaf halverwege mei 2015 besproken met [slachtoffer 2] dat er vooruitzichten waren die te maken hadden met stortingen door [slachtoffer 2] . [verdachte] was toen dus bezig met stortingen in Duitsland voor [medeverdachte 3] . [slachtoffer 2] was een oude bekende van [verdachte] . [verdachte] heeft [slachtoffer 2] bij [medeverdachte 3] geïntroduceerd. Vanaf het moment dat het startte in juni 2015 ging het om substantiële bedragen.
Het hof concludeert in navolging de rechtbank dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in elk geval in februari 2015 zaken deden met [medeverdachte 3] .
Vanaf in ieder geval mei 2015 zijn [verdachte] en [medeverdachte 1] dan ook betrokken geweest bij het creëren van een rookgordijn ten behoeve van [medeverdachte 3] . Zij hebben vanaf dat moment geweten dat zij betrokken waren bij het invoeren van bananen uit Zuid-Amerika waarbij de ware spelers (inclusief zijzelf) buiten beeld moesten blijven. Het hof gaat er dan ook van uit dat zowel [medeverdachte 3] als [verdachte] en [medeverdachte 1] wetenschap hebben gehad van de reden van de beoogde schimmigheid: het invoeren van cocaïne. Het inschuiven van [bedrijf 1] bij de bewuste lading is een redengevende omstandigheid voor de conclusie dat [verdachte] en [medeverdachte 1] ook op de hoogte waren van in welke lading precies de cocaïne zat. [verdachte] en [medeverdachte 1] moeten deze kennis hebben verkregen van [medeverdachte 3] . Uiteindelijk is ook in twee ladingen bestemd voor [bedrijf 5] een zeer grote hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben samen bewust hun werk gemaakt van het verschaffen van een legale dekmantel voor de praktijken van [medeverdachte 3] .
Eindconclusie met betrekking tot feit 1
Kortom, uit de bewijsmiddelen en de voorgaande bewijsoverwegingen blijkt dat tussen [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking bij de invoer van de in de tenlastelegging bedoelde twee partijen cocaïne in Nederland, waarbij ieders intellectuele en materiële bijdrage van voldoende gewicht was.
Dit betekent dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 1] tezamen en in vereniging tweemaal opzettelijk cocaïne hebben ingevoerd in juli 2015.
De andersluidende verklaringen van [verdachte] vinden hun weerlegging in de gebruikte bewijsmiddelen.
De bewijsverweren worden verworpen.

2.Feit 2 (zaaksdossier Simon)

2.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde op grond van hetgeen in het schriftelijk requisitoir is verwoord wettig en overtuigend bewezen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
2.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, op de gronden als verwoord in de pleitnota, primair verzocht om [verdachte] vrij te spreken van het onder 2 primair tenlastegelegde, nu er geen sprake was van een begin van uitvoering en dus van een strafbare poging.
Subsidiair heeft de verdediging, op gronden als verwoord in de pleitnota, vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde bepleit, omdat de verdachte geen wetenschap had van en geen opzet op de invoer van cocaïne, aldus de verdediging.
2.3.
Oordeel hof
Algemeen
Dit zaaksdossier, dat voornamelijk ziet op gebeurtenissen in de maanden oktober en november 2015, gaat over een bestelling van meubels voor de onbekend gebleven Simon. [verdachte] en [medeverdachte 1] bestellen een lading foeilelijke meubels. Dit gaat via [bedrijf 1] van [medeverdachte 4] . [verdachte] en [medeverdachte 1] bepalen dit voor [medeverdachte 4] . Zij houden zich ook bezig met het mailen en bellen over de vracht en het betalen van de vracht. [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zijn allerlei voorbereidingen aan het treffen voor de ontvangst van de meubels.
Op 10 november 2015 wordt er in Colombia 76 kilogram cocaïne aangetroffen verborgen in de dubbele bodem compartimenten van een container met meubels voor Rotterdam.
Ook hierover heeft [medeverdachte 1] contact met de Colombianen.
Opzet
De verdediging heeft aangevoerd dat [verdachte] geen wetenschap had van de aanwezigheid van cocaïne in de partij meubels, hij was er niet van op de hoogte dat het de bedoeling was dat er drugs mee zouden komen met de meubels.
Dit blijkt volgens de verdediging onder meer uit de volgende feiten en omstandigheden:
- de handelsbetrekking van [verdachte] c.q. [bedrijf 6] met Simon betrof geen
gelegenheidssamenwerking, gericht op de invoer van een partij cocaïne met meubels als deklading, nu immers ook gesproken wordt over het invoeren van allerlei andere goederen;
- er wordt veel werk gestoken in het vinden van een loods en er wordt voor drie
maanden vooruit betaald, hetgeen impliceert dat er werk wordt gemaakt van de (voorbereiding op de) daadwerkelijke verkoop van de meubels;
- nadat er iets mis blijkt te zijn gegaan met de betaling wordt er niet opnieuw betaald,
maar er wordt gewacht op de stornering. Er zit dus geen haast achter. Dit alles getuigt niet van enig besef dat de bestelde partij meubels bedoeld waren om te gaan dienen als deklading voor een grote partij cocaïne;
- wanneer [verdachte] en [medeverdachte 1] door de Colombiaanse leverancier op de hoogte worden
gebracht van het feit dat er een probleem is met de container, vragen zij zich openlijk af wat ‘contaminated’ in dit verband precies inhoudt. Blijkens tapgesprekken en e-mailverkeer, in onderlinge samenhang bezien, maken [verdachte] en [medeverdachte 1] er ook na inbeslagneming van de cocaïne geen enkel geheim van dat zij (feitelijke) betrokkenheid hebben bij de gewilde invoer van de 'besmette' container;
- de beslissing om de meubels over te hevelen naar een andere container laten zij
vervolgens over aan de economisch eigenaar van de meubels, aan Simon dus;
- [verdachte] en [medeverdachte 1] besluiten vervolgens om Simon – van wie zij volgens de
rechtbank zouden weten dat hij de eigenaar is van een op hun conto verloren gegane partij cocaïne – nog even een poot uit te draaien. Ze maken Simon wijs dat het door hem geïnvesteerde geld weg is, terwijl dat in werkelijkheid gestorneerd is geworden. Dit geld steken zij – na aftrek van wat kosten – in hun eigen zak.
Het hof overweegt als volgt.
Met de verdediging stelt het hof vast dat dat [verdachte] – in samenwerking met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] – voor Simon een partij meubels heeft willen importeren.
Betrokkenheid en opzet
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
Een container met meubels, bestemd voor [bedrijf 1] , werd in Colombia onderzocht op 11 november 2015 en in deze container werd een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn in de weken daarvóór druk met de import van meubels en met name met het regelen van een loods. Uit al hun opmerkingen over de tap volgt dat de meubels volgens hen beiden niet veel waard zijn. Ze spreken over foeilelijke meubels en dat ze die nooit verkocht krijgen. Het is allemaal ‘kringlooptroep’. [verdachte] geeft desgevraagd aan [medeverdachte 1] aan dat er wel een grote marge op zit.
De meubels zijn op papier voor [bedrijf 1] bestemd. Dat bedrijf staat op naam van [medeverdachte 4] , maar dat weerhoudt [verdachte] en [medeverdachte 1] er niet van om zich intensief met deze import bezig te houden. [verdachte] en [medeverdachte 1] hebben veel gesprekken over een geschikte loods.
Daarbij stuurt [verdachte] [medeverdachte 4] naar Antwerpen om geld voor de lading in ontvangst te nemen en een telefoon voor Simon af te geven, waarbij [verdachte] en [medeverdachte 1] weer met elkaar bellen en spreken over [medeverdachte 4] en zijn trip naar Antwerpen. [medeverdachte 1] houdt [medeverdachte 4] zelfs in de gaten.
Het laten ophalen van cash geld en het tegelijk laten afgeven van een telefoon kan naar het oordeel van het hof bezwaarlijk worden gezien als een normale manier van zaken doen. Ook het gesprek tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] van 7 november 2015 over het voor de helft leegmaken van de container voor de deur van [medeverdachte 4] en dan de rest naar Amersfoort laten gaan, waarbij het verkeerde huisnummer van [medeverdachte 4] moet worden doorgegeven, toont aan dat er op een verhulde manier zaken moest worden gedaan. Dit past bij het scenario van een door [verdachte] en [medeverdachte 1] opgezette dekmantel-constructie.
Opvallend in dit dossier is ook het gegeven dan [medeverdachte 1] op zoek gaat naar poten voor onder de container. Hij bezoekt de website confoot.fi en voert gedurende twee dagen meerdere gesprekken over containerpoten. Volgens [medeverdachte 1] is er niks verdachts aan en zijn die poten maar een centimeter of 40 hoog. Echter, de containerpoten die te zien zijn op de door [medeverdachte 1] genoemde site, zijn poten die in hoogte verstelbaar zijn, tot wel ruim 1400 mm. Dit, in samenhang met het gegeven dat de cocaïne onder in de container verstopt bleek te zitten, brengt het hof tot het oordeel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] een manier zoeken om te container omhoog te krijgen, kennelijk teneinde van onderaf de cocaïne uit de bodem te kunnen verwijderen. Het feit dat met deze poten wellicht ook gemakkelijker kan worden uit- of overgeladen doet aan het bovenstaande niet af. Het maken van aanzienlijke kosten door het aanschaffen van die poten voor een vracht ‘foeilelijke/onverkoopbare’ meubels ligt – los van de cocaïne die zich in de vracht bevond – niet in de rede.
De wijze waarop [verdachte] en [medeverdachte 1] [medeverdachte 4] dirigeren (en zelfs volgen) kan naar het oordeel van het hof bezwaarlijk als slechts ‘samenwerken’ worden gezien. Op papier hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] zich gedistantieerd van de zending (deze staat immers op naam van [bedrijf 1] ), maar in werkelijkheid onderhouden zij het contact met Simon en geven [medeverdachte 4] opdrachten. Dit zaaksdossier laat zien dat zij bezig waren met het in Nederland geïmporteerd krijgen van een container waarin cocaïne verstopt zat.
Het hof wijst nog op een tapgesprek van 12 november 2015 tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] , waarin wordt gezegd dat het mis is gegaan en waarin [verdachte] op enig moment tegen [medeverdachte 1] zegt: ‘Ik zou alleen maar mailen wanneer het verscheept wordt, de meubels en meer zou ik niet doen.’ [medeverdachte 1] zegt daarop: ‘Nee, oké.’ [verdachte] zegt dan: ‘Gewoon voor onszelf.’
Dit wijst er naar het oordeel van het hof duidelijk op dat het de bedoeling was dat er naast de meubels meer mee zou komen met het transport en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] dat wisten.
Dit wordt verder ook bevestigd door een tapgesprek van 15 november 2015 tussen [verdachte] (T) en [medeverdachte 1] (F), waarin het volgende wordt gezegd:
F: Het loopt allemaal goed.
T: Ja, alleen jammer van Simon, maar ja.
F: Ja, maar ja weet je jammer dan, dat is oude beurswijsheid dan, maar sla om, volgende bladzijde.
T: Ja, maar daar had ik wel mijn zinnen op gezet. Net in die eerste week in december wel heel lekker geweest.
Daarnaast merkt het hof op dat [verdachte] en [medeverdachte 1] ook in juli 2015 betrokken waren bij de invoer van een grote hoeveelheid cocaïne in Nederland in een door [bedrijf 5] geregelde zending bananen (zie feit 1, zaaksdossier Bananen). Naar het oordeel van het hof kan het gelet daarop niet anders dan dat [verdachte] en [medeverdachte 1] , mede gelet op alle hierboven genoemde feiten en omstandigheden, hebben geweten van de in de meubelcontainer aanwezige drugs.
Het verweer dat die wetenschap zou hebben ontbroken wordt daarom verworpen.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag of de hiervóór beschreven gedragingen kunnen worden aangemerkt als het medeplegen van een poging tot invoer van cocaïne.
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 45, eerste lid, Sr is een poging tot misdrijf strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Het voornemen van de dader behelst een opzetvereiste. Dat opzet moet betrekking hebben op de voltooiing van het tenlastegelegde misdrijf. De openbaring van het voornemen moet geschieden doordat met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf een begin is gemaakt. De maatstaf is daarbij of de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf (Hoge Raad 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373, NJ 1979/52 en Hoge Raad 8 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0501, NJ 1998/612). De gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm op voltooiing zijn gericht, moeten wel uitvoeringshandelingen zijn die tot het plegen van het misdrijf behoren en in voldoende concrete mate gericht zijn op de voltooiing van het tenlastegelegde (Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:575, rov. 2.3.).
Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat de hierboven beschreven gedragingen van [verdachte] en [medeverdachte 1] zodanig dicht in tijd en plaats bij voltooiing van invoer in Nederland van cocaïne lagen en zodanig concreet daarop waren gericht dat sprake was van begin van uitvoering.
Gelet hierop, kan niet worden bewezen dat sprake was van het medeplegen van poging tot invoer van cocaïne, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde.
De genoemde gedragingen leveren naar het oordeel wel strafbare voorbereidingshandelingen op voor de invoer van cocaïne in Nederland. Derhalve acht het hof op grond van de gebruikte bewijsmiddelen en de hiervóór beschreven feitelijke gang van zaken en gedragingen bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] in een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij ieders intellectuele en/of materiële bijdrage van voldoende gewicht was, opzettelijk de invoer in Nederland van ongeveer 76 kilo cocaïne hebben voorbereid.
Dat betekent dat het hof het onder 2 subsidiair tenlastegelegde medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van cocaïne daarom wettig en overtuigend bewezen acht.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld te bepleiten dat geen sprake zou zijn van medeplegen vanwege de geringe betrokkenheid van [medeverdachte 1] , overweegt het hof dat naar het oordeel van het hof, blijkens de hierboven opgenomen bewijsoverweging onder ‘Betrokkenheid en opzet’ alsmede de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, sprake is van een materiële alsook een intellectuele bijdrage van voldoende gewicht om medeplegen van het voorbereiden van de invoer van cocaïne bewezen te kunnen verklaren.
Voor het overige vinden de gevoerde bewijsverweren reeds hun weerlegging in de gebruikte bewijsmiddelen en de voorgaande bewijsoverwegingen, zodat deze geen nadere bespreking behoeven.

3.Feit 5 (zaaksdossier Raamsdonksveer)

3.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal is van oordeel dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden conform de bewezenverklaring van de rechtbank.
3.2.
Standpunt verdediging
Primair heeft de verdediging, op gronden zoals verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit voor zowel het onder 5 primair als subsidiair tenlastegelegde, vanwege het ontbreken van opzet bij [verdachte] , ook in voorwaardelijke zin, op de invoer in Nederland van de hoeveelheid cocaïne.
De raadsman heeft hiertoe onder meer – kort samengevat – aangevoerd, dat:
- [verdachte] geen enkele rol heeft gehad in de voorbereiding en uitvoering van het transport
vanuit Costa Rica naar Antwerpen;
  • de lading ananassap niet voor hem bestemd was;
  • hij deze partij niet zou doorverkopen en
  • hij pas heel kort voor aankomst van de partij sap is aangezocht met de vraag of hij
een transporteur kende die de lading van Antwerpen naar Nederland kon brengen.
Deze vaststellingen zijn contra-indicatief voor het bestaan van wetenschap dat er ruim 1.000 kilogram cocaïne Nederland zou worden binnengebracht of maakt in ieder geval dat die wetenschap niet zonder meer kan worden verondersteld, aldus de verdediging.
Subsidiair is vrijspraak bepleit voor het primair tenlastegelegde medeplegen van de invoer van cocaïne, omdat de rol van [verdachte] in relevante zin uit niets méér bestond dan het (mede) regelen van een transporteur voor de rit van Antwerpen naar Raamsdonksveer. Als het hof meent dat vastgesteld kan worden dat [verdachte] dit deed in de wetenschap dat deze chauffeur cocaïne zou gaan vervoeren, dan is dat volgens de verdediging hooguit een faciliterende bijdrage in de voorbereiding geweest.
3.3.
Oordeel hof
Het hof volgt hierna deels de overwegingen van de rechtbank. Waar nodig heeft het hof die overwegingen verbeterd en/of aangevuld
Het hof overweegt als volgt.
Opzet
Feiten
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het hof met betrekking tot het onder 5 tenlastegelegde tot de volgende vaststellingen en oordelen.
Half december 2015 krijgt [verdachte] de opdracht van [medeverdachte 3] om een loods te gaan zoeken in de buurt van Breda. [verdachte] moppert daar wat over richting [medeverdachte 1] , want hij wil eerst die andere zooi opruimen.
Desalniettemin gaat [verdachte] op maandag 14 december 2015 aan de slag en schakelt [betrokkene 6] in om hem te helpen een loods én een chauffeur te zoeken.
Er is grote haast bij en de loods wordt snel geregeld op vrijdag 18 december 2015. In het weekend van 19 en 20 december 2015 houden [verdachte] en [betrokkene 6] zich intensief bezig met het coachen en begeleiden van de geregelde chauffeur. De chauffeur rijdt zondag 20 december 2015 met een witte MAN-trekker met een leeg containerchassis vanuit Harderwijk naar Antwerpen. Aldaar wordt hij opgevangen en begeleid door [medeverdachte 11] . De volgende ochtend wordt de chauffeur door [medeverdachte 11] naar een parkeerplaats gebracht waar een andere trailer wordt aangekoppeld. De chauffeur vertrekt met een bijrijder en rijdt naar de door [verdachte] gehuurde loods in Raamsdonksveer. Onderweg wordt de combinatie opgewacht door [medeverdachte 12] en [medeverdachte 3] . Zij rijden daarna de vrachtwagen voorbij.
In Raamsdonksveer valt de politie de loods binnen op het moment dat men de oplegger net aan het uitladen is. De complete container is door de scanner gehaald en er werden in twee pallets blokken met opdruk aangetroffen, er zat witte substantie in. Het bleek cocaïne te zijn.
[verdachte] is die middag en dus snel na het aanhouden van de uithalers op de hoogte. [medeverdachte 1] wilde om 10.04 al weten of [verdachte] de chauffeur te pakken had gekregen. Later die middag stuurt [verdachte] [betrokkene 6] naar de loods om foto’s te maken, omdat ‘ze’ dat gevraagd hebben.
Gebruiken namen anderen
[verdachte] en [medeverdachte 1] noemen sommige personen consequent niet bij hun eigen naam, maar gebruiken zelf wel de naam van hun bekende anderen om zelf buiten beeld te blijven, zoals bijvoorbeeld [betrokkene 8] . In een reeks gesprekken van 14 december 2015, die [verdachte] voert omdat men op zoek is naar een loods, wordt [verdachte] op de één op één lijn gebeld die hij gebruikt wanneer hij contact heeft met [betrokkene 6] . Hij wordt gebeld door een [betrokkene 7] . [verdachte] maakt zich bekend als [medeverdachte 4] . Hij probeert een afspraak te maken en zegt dat hij ook zijn compagnon wel kan sturen. [betrokkene 8] vraagt wat de naam is van die compagnon. [verdachte] zegt dat die [betrokkene 8] van [betrokkene 8] Transport heet. [verdachte] zegt dat hij hem wel even zal bellen en belt tien minuten later met [betrokkene 6] en vraagt hem of hij de volgende dag even kan gaan kijken. Vier minuten later belt [verdachte] als [medeverdachte 4] terug naar [betrokkene 7] en bevestigt de afspraak en de naam [medeverdachte 4] . Hij zegt vervolgens dat de eigenaar zelf, [betrokkene 8] , morgen komt kijken.
Inloggegevens e-mail
[verdachte] beschikt over de inloggegevens voor de e-mail van alle bedrijven die hij gebruikt om uit zicht te blijven, onder andere van [betrokkene 8] transport. In een in zijn laptop aangetroffen notitie verwijderde notitie van 20 juni 2015 met ‘dingen die voor volgende week geregeld moeten worden’ staat onderaan: ‘
laptop met telefoonkaart zodat ik overal online ben voor mails alle bedrijven’.
Geen pottenkijkers
[verdachte] en [medeverdachte 1] hechtten er waarde aan dat de locaties waar de goederen zouden worden ontvangen uit het zicht waren. Dit gold ook voor de loods die [betrokkene 6] op 15 december 2015 bezocht in Raamsdonksveer voor het transport Ananassap. [verdachte] belt op 15 december 2015 meerdere malen met [betrokkene 6] en wil van hem weten of het druk is bij de loods, waar de ingang is en of er ramen zijn. Desgevraagd geeft [betrokkene 6] aan dat het helemaal afgesloten wordt, potdicht.
Op grond van de bewijsmiddelen kan weliswaar niet vastgesteld worden dat [verdachte] een aandeel heeft gehad in de voorbereiding en de uitvoering van het transport van cocaïne vanuit Costa Rica naar Antwerpen, maar wel dat hij een aandeel had in het transport van Antwerpen naar Nederland.
De chauffeur van dat transport heeft verklaard dat hij alleen contact heeft gehad met [betrokkene 6] , maar uit de bewijsmiddelen en dan met name de tapgesprekken blijkt dat [betrokkene 6] steeds voorafgaand aan de contacten met de chauffeur contact en overleg had met [verdachte] , die hem ook instructies gaf.
[verdachte] heeft niet enkel een transporteur geregeld, maar heeft ook een loods gezocht die geschikt was voor het lossen van de lading. Daarom was van belang dat de loods uit zicht moest zijn en dat er niet in gekeken kon worden. [betrokkene 6] gaf via de telefoon aan [verdachte] aan dat de loods potdicht kon. [verdachte] is ook samen met [betrokkene 6] , beiden onder een valse naam, gaan kijken bij de loods.
Gelet op deze merkwaardige gang van zaken, in het bijzonder de instructie en begeleiding van de chauffeur, het gebruik van andermans namen bij het regelen van een loods en het belang dat [verdachte] eraan hecht dat de loods buiten het zicht gelegen is, een en ander in onderling verband en samenhang bezien, kan het naar het oordeel van het hof niet anders dan dat [verdachte] moet hebben geweten dat er cocaïne werd ingevoerd, mede in het licht van het feit dat [verdachte] en [medeverdachte 1] ook in juli 2015 waren betrokken bij de invoer grote hoeveelheden cocaïne in Nederland, in een door [bedrijf 5] geregelde zending bananen (zie feit 1, zaaksdossier Bananen) en in oktober/november bij het medeplegen van voorbereidingshandelingen om cocaïne in te voeren vanuit Colombia (zie feit 2, zaaksdossier Simon).
Medeplegen invoer
Voor een bewezenverklaring van het medeplegen van het onder 5 primair tenlastegelegde is noodzakelijk dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij zijn intellectuele en/of materiële bijdrage aan de totstandkoming van dit feit van voldoende gewicht moet zijn.
Het hof stelt in dit verband vast dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat [verdachte] :
- vanuit Heemstede, heeft gezocht en/of laten zoeken naar een loods in of rond
Raamsdonksveer, in opdracht van [medeverdachte 3] ;
- contant geld van [medeverdachte 3] in ontvangst heeft genomen voorafgaand aan het
contant betalen van de loods;
- via [betrokkene 6] een chauffeur heeft geregeld voor het transport van ananassap naar
Raamsdonksveer. Hij had [betrokkene 6] in een eerder stadium het bedrijf [betrokkene 8] transport laten oprichten voor transporten;
  • overlegt met [betrokkene 6] over een telefoon en geld voor de chauffeur;
  • tijdens het transport via [betrokkene 6] instructies geeft aan de chauffeur;
  • via [betrokkene 6] aan de chauffeur doorgeeft waar hij moet stoppen om op ‘die mannen’
te wachten;
- na de aanhouding van de uithalers [betrokkene 6] naar de loods stuurt om foto’s te
maken, omdat ‘ze’ dat gevraagd hebben.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat deze gedragingen bezwaarlijk als slechts faciliterend van aard kunnen worden aangemerkt. Integendeel, alle bovengenoemde gedragingen, in onderling verband en samenhang bezien, zijn te beschouwen als een intellectuele en/of materiële bijdrage aan de onder 5 tenlastegelegde invoer van cocaïne. Het hof acht deze bijdragen van meer dan voldoende gewicht om het medeplegen van die invoer van cocaïne bewezen te verklaren.
Dit betekent dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd in december 2015.
Het verweer wordt mitsdien verworpen.

4.Feit 8 (zaaksdossier Deklading)

4.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht in navolging van de rechtbank gedeeltelijk bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder 8 tenlastegelegde medeplegen van gewoontewitwassen, namelijk van een bedrag van € 139.950,- (sub a), van een bedrag van € 141.550,- (sub c), van een bedrag van € 28.500,- (sub d) en van een bedrag van € 297.025,- (sub i) (dus in totaal van een bedrag van € 743.925,-). Van de overige bedragen dient hij volgens de advocaat-generaal te worden vrijgesproken.
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich, op de gronden als verwoord in de pleitnota, aangesloten bij de door de rechtbank gegeven deelvrijspraken. Voor de bedragen die de rechtbank wel bewezen heeft geacht, heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Deze gronden komen – zeer kort samengevat – op het volgende neer (hierbij wordt de door de rechtbank gehanteerde alfabetische aanduiding van de geldbedragen overgenomen).
Met betrekking tot het geldbedrag van € 256.950,- (sub a, stortingen Nederlandse rekening [bedrijf 5] ) en het geldbedrag van € 213.050,- (sub b, stortingen Duitse rekening [bedrijf 5] ) heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van [medeverdachte 4] , dat de verdachte over de bankpas van [bedrijf 5] beschikte, onbetrouwbaar is, zodat deze in zoverre niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Voor het overige is er onvoldoende bewijs om de verdachte als (mede)pleger van het storten van deze bedragen aan te kunnen merken.
Ook voor het witwassen van het geldbedrag van € 141.900,- (sub e, stortingen op bankrekening [bedrijf 2] ), het geldbedrag van € 78.290,- (sub f, stortingen op bankrekening partner [verdachte] ), het geldbedrag van € 135.300,- (sub g, stortingen op Duitse bankrekening [verdachte] ) en het geldbedrag van € 83.500,- (sub h, stortingen Duitse bankrekening [verdachte] ) is er onvoldoende bewijs.
Voor wat betreft de herkomst van het geldbedrag van € 141.550,- (sub c, stortingen op bankrekening [bedrijf 6] ) heeft de verdachte een voldoende concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven.
Ter zake van het geldbedrag van € 30.900,- (sub d, stortingen op bankrekening [bedrijf 1] ) en het geldbedrag van € 297.025,- (sub i, stortingen op bankrekening [slachtoffer 2] ) is het kennelijk de bedoeling van de steller van de tenlastelegging om de verdachte te verwijten dat hij die bedragen heeft omgezet door deze af te storten. De verdachte heeft daaraan echter niet een bijdrage van zodanig gewicht geleverd dat hij als medepleger hiervan kan worden aangemerkt. Subsidiair ontbrak het de verdachte aan de vereiste wetenschap over de (mogelijk) criminele herkomst van het geld, aldus de verdediging.
4.3.
Oordeel hof
Het hof volgt hierna gedeeltelijk de overwegingen van de rechtbank. Waar nodig heeft het hof die overwegingen verbeterd en/of aangevuld.
‘Afkomstig uit enig misdrijf’
Bij de beoordeling van dit feit stelt het hof het volgende juridische kader voorop.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’ kan – indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf – niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Voor het bewijs van een vermoeden van witwassen kan onder meer gebruik worden gemaakt van feiten van algemene bekendheid en zogenaamde witwastypologieën. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven. De Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland heeft deze feiten van algemene bekendheid, typologieën en andere indicatoren met betrekking tot witwassen in kaart gebracht.
Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij
een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringgeeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie
nader onderzoekte doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs (vgl. HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, rov. 2.3.1.-2.4.).
In dit geval is naar het oordeel van het hof op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband te leggen met een bepaald misdrijf. Dit maakt dat het hof – gelet op het hiervóór vooropgestelde beoordelingskader – om te kunnen komen tot bewezenverklaring van (medeplegen van) (gewoonte)witwassen eerst dient te beoordelen of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Het hof begrijpt dat de steller van de tenlastelegging als feitelijke witwashandeling telkens het storten van het desbetreffende geldbedrag op de desbetreffende bankrekening op het oog heeft (omzetten).
Bij de beoordeling van het feit zal het hof in navolging van de rechtbank een onderscheid maken tussen de verschillende in de tenlastelegging genoemde geldbedragen. Bij ieder geldbedrag zal het hof het hiervóór geschetste beoordelingskader toepassen. Bij de beantwoording van de vraag of de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is en de vraag of de verdachte daarvan wetenschap had, neemt het hof mede in ogenschouw dat uit de bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 5 en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen blijkt dat de verdachte betrokken was bij het invoeren van grote hoeveelheden cocaïne en bij het voorbereiden daarvan. Het is een feit van algemene bekendheid, dat er bij de grootschalige handel in cocaïne doorgaans grote sommen contant geld worden verdiend. Een deel van deze gelden zal, zo mag worden aangenomen, weer worden aangewend ten behoeve van de aankoop van nieuwe hoeveelheden harddrugs. Voor zover kan worden bewezen dat de verdachte een bijdrage van voldoende gewicht aan de stortingen heeft gehad, geldt tegen de achtergrond van het voorgaande dat indien hij voorts voor de legale herkomst van deze geldbedragen geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring kan geven, ook het voor bewezenverklaring van witwassen vereiste opzet aanwezig wordt geacht.
a. het geldbedrag van € 256.950,-
Dit bedrag is kennelijk een optelsom van 23 stortingen van contant geld op de Nederlandse rekening van [bedrijf 5] bij de ING-bank met nummer [rekeningnummer 4] in de periode van 11 december 2014 tot en met 3 juli 2015. De gestorte bedragen lopen uiteen van minimaal (vrijwel) € 1.000,- tot maximaal € 15.000,- per keer. [107] Deze stortingen op zich, in het bijzonder meewegend de hoogte van de afzonderlijke bedragen en het totaalbedrag, in samenhang met de (relatief korte) periode waarin de stortingen hebben plaatsgevonden, mede in het licht van het feit dat de verdachte betrokken was bij de grootschalige invoer van cocaïne, leveren naar het oordeel van het hof een vermoeden op dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof wijst daarbij nog op het feit van algemene bekendheid dat het (in dit geval: voorafgaand aan de stortingen) vervoeren van grote contante geldbedragen aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt.
Voor wat betreft de vraag of [verdachte] strafbaar betrokken is bij deze stortingen overweegt het hof als volgt.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de stortingen tot en met de storting op 7 mei 2015 plaatsvonden bij banken in de provincie Limburg. [108] Verder blijkt dat [medeverdachte 4] op 11 mei 2015 is ingeschreven als bestuurder van [bedrijf 5] Het hof gaat er daarom en op grond van de door het hof bij het onder 1 tenlastegelegde gebezigde bewijsmiddelen van uit dat ook de betrokkenheid van [verdachte] bij deze vennootschap en de daarbij behorende bankrekening is aangevangen op of omstreeks 11 mei 2015. Gelet hierop acht het hof onvoldoende bewijs aanwezig voor de betrokkenheid van [verdachte] , als pleger of als medepleger, bij de stortingen die hebben plaatsgevonden tot en met 7 mei 2015, in totaal € 122.000,- bedragend. Voor zover het tenlastegelegde betrekking heeft op dit bedrag zal [verdachte] dan ook worden vrijgesproken.
Voor wat betreft de stortingen die hebben plaatsgevonden vanaf 3 juni 2015, zijnde de eerstvolgende storting na die op 7 mei 2015, is het hof van oordeel, mede onder verwijzing naar hetgeen in de voorgaande alinea over de betrokkenheid van [verdachte] al is overwogen en naar de met betrekking tot het onder 1 ten laste van [verdachte] bewezenverklaarde gebezigde bewijsmiddelen, dat hier wel sprake is van strafbare betrokkenheid van [verdachte] .
Het hof voegt daar voor het bewijs aan toe de locaties van deze stortingen, te weten (voor zover bekend en redengevend) Bunschoten (5x), Nijkerk (1x), Baarn (2x) en Heemstede (3x). Bunschoten was de woonplaats van [verdachte] [109] , Baarn en Nijkerk zijn – zo is van algemene bekendheid – nabij Bunschoten gelegen dorpen en in Heemstede kwam [verdachte] ook met enige regelmaat en was een kantoor van [bedrijf 6] gevestigd, waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] werkzaam waren. [110] Het hof bezigt voorts voor het bewijs de verklaring van [medeverdachte 4] , voor zover inhoudende dat [medeverdachte 4] geen transacties voor [bedrijf 5] heeft uitgevoerd, maar [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ) zich bezig heeft gehouden met de import van bananen via deze vennootschap, alsmede dat [verdachte] de bankpassen van [bedrijf 5] in beheer had of daar toegang toe had. [111] Het hof gaat er daarbij, zo wordt ten overvloede overwogen, van uit dat de gestorte bedragen geheel of gedeeltelijk zijn gebruikt ten behoeve van de aankoop van partijen bananen, waarbij het hof erop wijst dat telkens nadat een storting of reeks van stortingen heeft plaatsgevonden, dezelfde dag of een tot enkele dagen later een betaling wordt gedaan aan [bedrijf 14] [112] , een leverancier van bananen. [113] Uit niets blijkt voorts dat [verdachte] vanaf 3 juni 2015 de beschikking over de desbetreffende bankrekening, al dan niet tijdelijk en al dan niet voor het storten van contante bedragen, heeft overgedragen aan een ander of anderen. Op grond van de voorgaande feiten en omstandigheden, bijeengenomen, komt het hof tot de conclusie dat [verdachte] zelf de stortingen heeft verricht.
Het ligt daarom op de weg van [verdachte] om over de (legale) herkomst van de geldbedragen zoals gestort vanaf 3 juni 2015 een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te verschaffen. Volgens [verdachte] betreft het inkomsten uit de verkoop van de inventaris van zijn toenmalige café-restaurant, de verkoop van een auto en de ontvangsten van onderhandse leningen in de jaren ‘vlak voorafgaand’ aan de tenlastegelegde periode. Het hof acht deze niet onderbouwde verklaringen niet concreet en verifieerbaar in de hiervóór bedoelde zin en overweegt daartoe als volgt.
Voor wat betreft de gestelde verkoop van de inventaris en de auto geldt dat [verdachte] heeft verzuimd om concreet aan te duiden wanneer en van wie hij deze inkomsten heeft genoten en bovendien op welke wijze het ontvangen bedrag voor de inventaris is ontvangen.
Voor wat betreft onderhandse leningen heeft [verdachte] in zijn verklaringen concreet gesproken over een (terugbetaling van de) lening van [verdachte] en [medeverdachte 1] aan [slachtoffer 2] en over een lening van [betrokkene 9] aan [verdachte] . Voor zover [verdachte] ter verklaring van de herkomst van de gestorte geldbedragen heeft willen verwijzen naar deze twee leningen overweegt het hof als volgt.
Voor wat betreft de terugbetaling door [slachtoffer 2] stelt het hof aan de hand van telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] vast dat dit bedrag op 3 juli 2015, de datum van de laatste storting, nog niet was geleend en dus zeker nog niet was terugbetaald door [slachtoffer 2] . [114] Deze lening kan dan ook niet dienen als verklaring in de hier bedoelde zin voor de herkomst van de gestorte bedragen.
Het hof acht de verklaring dat [betrokkene 9] aan [verdachte] een lening heeft verstrekt niet geloofwaardig en zal daaraan bij de beoordeling van dit feit voorbijgaan. De verklaringen van [betrokkene 9] en [verdachte] zijn tegenstrijdig in die zin dat [betrokkene 9] heeft verklaard dat hij wel wat geïnvesteerd heeft maar daar verder niets naders over wil verklaren [115] en [verdachte] in zijn schriftelijke verklaring heeft opgeschreven dat het onzin is dat rechercheurs denken dat vreemden zijn bedrijf zouden hebben gefinancierd [116] . Het hof leidt hieruit af dat dat [verdachte] met zoveel woorden ontkent dat er geïnvesteerd zou zijn in zijn bedrijf. Hij spreekt ook niet over een lening. Dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] geld heeft geleend van [betrokkene 9] voor de aankoop van een partij glycerine [117] , staat hier dan weer haaks op en maakt het geheel nog minder geloofwaardig. Daar komt bij dat er in telefoongesprekken tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] veel gesproken wordt over betalingen die door [betrokkene 9] moeten worden gedaan voor allerhande praktische zaken, maar daarbij wordt geen enkele maal gerept van of gerefereerd aan geleend of geïnvesteerd geld [118] .
Het hof komt daarom tot de conclusie dat de door [verdachte] gegeven verklaring over de herkomst van deze gestorte bedragen geen concrete, verifieerbare en op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring van de legale herkomst van de desbetreffende geldbedragen vormt.
De verdediging heeft gesteld dat de verklaring van [medeverdachte 4] , dat [verdachte] over de bankpas van [bedrijf 5] beschikte, onbetrouwbaar is, zodat deze in zoverre niet voor het bewijs kan worden gebruikt. Het hof volgt de verdediging niet in deze stelling. De verklaring van [medeverdachte 4] , dat [verdachte] over de bankpas van [bedrijf 5] beschikte, sluit aan bij hetgeen hij verder heeft verklaard over de rol van [verdachte] en [medeverdachte 1] bij [bedrijf 5] , namelijk dat [bedrijf 5] van [verdachte] was, dat [verdachte] en [medeverdachte 1] hem er ‘director’ van hadden gemaakt en dat [verdachte] en [medeverdachte 1] samen de partijen in Geleen afhandelden. Deze verklaring van [medeverdachte 4] vindt steun vindt in de bevindingen en de verklaring van [medeverdachte 6] als hiervóór besproken in de bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1 (zaaksdossier Bananen). Het hof heeft dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van [medeverdachte 4] en diens verklaringen, voor zover voor het bewijs gebruikt, te twijfelen.
Gelet op het voorgaande, acht het hof het witwassen van een geldbedrag van € 134.950,- bewezen op de wijze als hiervóór onder het kopje ‘Bewezenverklaring’ is vermeld. Van het witwassen van het overige gedeelte van het tenlastegelegde totaalbedrag van € 256.950,- zal de verdachte worden vrijgesproken.
b. het geldbedrag van € 213.050,-
Het hof heeft in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende bewijs aangetroffen dat [verdachte] zich met betrekking tot dit tenlastegelegde geldbedrag schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwashandelingen als tenlastegelegd. Het hof overweegt daarbij nog nader dat niet afdoende aannemelijk is geworden dat [verdachte] kon beschikken over (de tegoeden op) deze bankrekening. Het hof acht evenmin bewijs aanwezig dat [verdachte] een zodanige materiële en/of intellectuele bijdrage aan het witwassen van de tenlastegelegde geldbedragen heeft geleverd, dat dit bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen kan rechtvaardigen.
Het hof zal [verdachte] daarom vrijspreken van het onder 8 tenlastegelegde voor zover betrekking hebbend op dit geldbedrag.
c. het geldbedrag van € 141.550,-
Dit bedrag is kennelijk een optelsom van 17 stortingen van contant geld op de rekening van [bedrijf 6] ( [bedrijf 6] ) bij de ABN-AMRO Bank met nummer [rekeningnummer 1] in de periode van 4 december 2014 tot en met 3 juni 2016. De gestorte bedragen lopen uiteen van één maal € 1.000,- tot één maal € 24.000,-. [119] Deze stortingen op zich, in het bijzonder meewegend de hoogte van de afzonderlijke bedragen en het totaalbedrag, in samenhang met de (relatief korte) periode waarin stortingen hebben plaatsgevonden en het feit dat bij acht van de stortingen het onder meer ging om coupures van 500 euro, mede in het licht van het feit dat de verdachte betrokken was bij de grootschalige invoer van cocaïne, leveren naar het oordeel van het hof een vermoeden op dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof wijst er daarbij nog op dat het gemiddelde bedrag dat wordt gestort ruim € 8.300,- bedraagt en dat er twee periodes van telkens ongeveer viereneenhalve maand zijn geweest waarin in het geheel geen stortingen hebben plaatsgevonden. Het hof wijst voorts ook hier op het feit van algemene bekendheid dat het (in dit geval: voorafgaand aan de stortingen) vervoeren van grote contante geldbedragen aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt.
Voor wat betreft de vraag of [verdachte] strafbaar betrokken is bij deze stortingen overweegt het hof als volgt.
[verdachte] was vanaf 23 februari 2015 bestuurder van [bedrijf 6] . [120] Niet gesteld of anderszins aannemelijk is geworden dat de bevoegdheid als bestuurder van de B.V. op enigerlei wijze was beperkt. Als bestuurder is [verdachte] beschikkingsbevoegd met betrekking tot eigendommen van [bedrijf 6] , waaronder tegoeden op de desbetreffende bankrekening op naam van [bedrijf 6] . [verdachte] was eind 2014 [121] ook oprichter van [bedrijf 6] en hij had deze B.V. voor de verkoop in Nederland. [122] [verdachte] noemt [bedrijf 6] ook wel ‘mijn eigen bedrijf’. [123] Het hof begrijpt daaruit dat [verdachte] vanaf de oprichting tot 23 februari 2015 feitelijk de leiding had binnen [bedrijf 6] . Verder betreft de plaats waar deze stortingen hebben plaatsgevonden telkens (dezelfde geldautomaat in) Bunschoten. [124] Bunschoten is de woonplaats van [verdachte] . [125] Het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, brengt het hof tot het oordeel dat [verdachte] deze stortingen heeft verricht. [verdachte] heeft overigens, maar dat ten overvloede, ten aanzien van deze stortingen ook niet uitdrukkelijk ontkend deze te hebben verricht.
Het ligt daarom op de weg van [verdachte] om over de (legale) herkomst van de geldbedragen een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te verschaffen. [verdachte] verwijst ter verklaring van de herkomst van de gestorte geldbedragen naar dezelfde bronnen als hiervóór genoemd met betrekking tot het geldbedrag van € 256.950,-.
Voor wat betreft de stortingen die hebben plaatsgevonden tot en met 23 november 2015, in totaal € 45.300,- belopend, volstaat de verwijzing naar hetgeen door het hof is overwogen bij dit bedrag van € 256.950,- om te oordelen dat [verdachte] ook voor deze stortingen geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring in de hiervóór bedoelde zin heeft afgelegd. De verklaring van [verdachte] over de inkomsten uit de verkoop van een auto en inventaris zijn ook voor de overige stortingen op dezelfde gronden niet een concrete en verifieerbare verklaring te achten.
Voor wat betreft de terugbetaling van een lening aan [slachtoffer 2] overweegt het hof in aanvulling op hetgeen het daarover hiervóór al heeft overwogen, dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in ieder geval niet kan worden vastgesteld dat deze lening voorafgaand aan februari 2016 is terugbetaald. Voor zover uit het telefoongesprek op 17 februari 2016 [126] reeds zou moeten worden begrepen dat [slachtoffer 2] toen tot terugbetaling is overgegaan, overweegt het hof voorts dat dit geen verklaring in de hier bedoelde zin kan opleveren van de legale herkomst van de contante geldbedragen. Het hof wijst er daarbij op dat [verdachte] niets heeft verklaard over de bron waaruit [slachtoffer 2] dit geldbedrag heeft verkregen en dat dit geldbedrag voor wat betreft de stortingen op 15 en 17 februari 2016 heeft bestaan uit – in het legale handelsverkeer niet gangbare – coupures van 200 en 500 euro. [127] Voor wat betreft de door [verdachte] gestelde lening van [betrokkene 9] overweegt het hof dat zelfs als van de juistheid van die stelling wordt uitgegaan en die lening al in december 2015 (geheel) aan [verdachte] zou zijn verstrekt, dit geen verklaring oplevert die het vermoeden ontkracht dat de desbetreffende bedragen van misdrijf afkomstig zijn. In dat geval heeft [verdachte] immers van een persoon die hij niet goed kent een groot geldbedrag, volgens eigen zeggen in ieder geval in de orde van grootte van meerdere tienduizenden euro’s, in contanten aangenomen. [verdachte] heeft voorts geen verklaring afgelegd over waar [betrokkene 9] dit geldbedrag vandaan heeft. Dit terwijl het geldbedrag kennelijk contant aan [verdachte] ter beschikking is gesteld en dit bedrag, afgaande op het overzicht van de onderhavige stortingen, onder meer uit coupures van € 500,- zal hebben bestaan.
Gelet op het voorgaande, acht het hof het witwassen van een geldbedrag van € 141.550,- bewezen op de wijze als hiervóór onder het kopje ‘Bewezenverklaring’ is vermeld.
d. het geldbedrag van € 30.900,-
Dit bedrag is kennelijk een optelsom van tien stortingen van contant geld op de Nederlandse bankrekening van Handelsonderneming [bedrijf 1] bij de ING-bank met nummer [rekeningnummer 2] in de periode van 17 juli 2015 tot en met 26 oktober 2015. [128] Met betrekking tot zeven van de tien stortingen, voor bedragen van € 10,- tot € 250,- en eenmaal € 1.650,-, is het hof van oordeel dat deze geen vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Deze stortingen, tot een totaalbedrag van € 2.400,-, kunnen daarmee niet worden aangemerkt als witwassen, zodat [verdachte] in zoverre van het onder 8 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de resterende drie stortingen, voor bedragen van respectievelijk €11.500,-, € 4.500,- en € 12.500,-, heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij deze stortingen heeft verricht in opdracht van en na ontvangst van de desbetreffende geldbedragen van [verdachte] , dat [verdachte] hem niets heeft verteld over de herkomst van de geldbedragen en dat hij de stortingsbewijzen daarna aan [verdachte] heeft afgegeven. [129] Deze verklaring acht het hof betrouwbaar, waarbij het hof als herhaald en ingelast acht hetgeen het hiervóór heeft overwogen met betrekking tot de betrouwbaarheid van [medeverdachte 4] en zijn verklaringen, voor zover die voor het bewijs zijn gebruikt. Deze stortingen op zich, in het bijzonder meewegend de hoogte van de afzonderlijke bedragen en het totaalbedrag, in samenhang met de (relatief korte) periode waarin de stortingen hebben plaatsgevonden, mede in het licht van het feit dat de verdachte betrokken was bij de grootschalige invoer van cocaïne, leveren naar het oordeel van het hof een vermoeden op dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof wijst daarbij nog op het feit van algemene bekendheid dat het (in dit geval: voorafgaand aan de stortingen) vervoeren van grote contante geldbedragen aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt.
Voor wat betreft de storting van € 11.500,- op 17 juli 2015 en de betrokkenheid van [verdachte] hierbij bezigt het hof voorts als bewijsmiddel de inhoud van het volgende telefoongesprek:
Datum: 21-08-2015 te 9:13 uur
[verdachte] (sh) belt uit met [medeverdachte 1] (sh)
T: Ik neem dat dinsdag wel mee en dan geef ik dat wel aan hem. Want dat was min min die twee en een half was dat.
F: Ja, dat is dus elf en een half min twee en een half is negen.
T: Ja, ik weet niet wat ie gestort heb, twaalf en een half gestort toch, of elf en een half?
F: Nee, elf een half, elf een half min twee een half is negen. [medeverdachte 4] heb precies bijgehouden. [130]
Voor wat betreft de storting van € 12.500,- op 19 oktober 2015 en de betrokkenheid van [verdachte] hierbij heeft het hof acht geslagen op een handgeschreven verklaring van [verdachte] , voor zover inhoudende dat [medeverdachte 4] ( [bedrijf 1] ) geld voor de aankoop van meubels is gaan halen in Antwerpen en dat geld toen op zijn bankrekening is gestort. [131] Daarnaast gebruikt het hof in dit verband als bewijsmiddel de verklaring van [medeverdachte 4] , voor zover inhoudende dat hij op 18 oktober 2015 in Antwerpen op straat van een voor hem onbekende man een envelop met contant geld heeft ontvangen en dat hij deze envelop met inhoud de volgende dag op kantoor aan [medeverdachte 1] en [verdachte] heeft gegeven, die het geld hebben geteld. Het hof begrijpt uit deze laatste twee bewijsmiddelen, dat het contante geldbedrag dat [medeverdachte 4] in Antwerpen heeft opgehaald in elk geval gedeeltelijk een dag later door [medeverdachte 4] , na ontvangst van [verdachte] , is gestort op de desbetreffende bankrekening van [bedrijf 1] .
Het ligt gelet op het voorgaande op de weg van [verdachte] om over de (legale) herkomst van de geldbedragen van € 11.500,-, € 4.500,- en € 12.500,- een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te verschaffen. [verdachte] heeft, zo begrijpt het hof, primair ontkend dat hij deze stortingen heeft verricht en subsidiair verwezen naar de door hem voor de herkomst van de bedragen gegeven verklaring bij het bedrag van € 256.950,-.
Het hof stelt op grond van het daarvan opgemaakte overzicht vast dat de drie desbetreffende stortingen hebben plaatsgevonden op 17 juli 2015, 7 augustus 2015 en 19 oktober 2015. Gelet hierop valt de verklaring van [verdachte] niet aan te merken als concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring in de hier bedoelde zin op dezelfde gronden als hiervoor gegeven bij de beoordeling van het bedrag van € 256.950,-.
Gelet op het voorgaande, acht het hof het witwassen van een geldbedrag van € 28.500,- bewezen op de wijze als hiervóór onder het kopje ‘Bewezenverklaring’ is vermeld. Van het witwassen van het overige gedeelte van het tenlastegelegde totaalbedrag van € 30.900,- zal de verdachte worden vrijgesproken.
e. het geldbedrag van € 141.900,-
Het hof stelt aan de hand van het desbetreffende overzicht [132] vast dat de stortingen waar het hier om gaat alle in Duitsland hebben plaatsgevonden op een Duitse bankrekening. Daar werd het geld omgezet en op die manier witgewassen. Duitsland is echter niet als pleegplaats opgenomen voor wat betreft dit geldbedrag (het hof verwijst hier naar hetgeen het hiervóór heeft overwogen onder het kopje ‘Tenlastelegging’ met betrekking tot de door de advocaat-generaal gevorderde wijziging van de tenlastelegging).
Daarom zal het hof de verdachte vrijspreken van het witwassen van dit geldbedrag.
f. het geldbedrag van € 78.290,-
Het hof heeft in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen bewijs aangetroffen dat [verdachte] zich met betrekking tot dit tenlastegelegde geldbedrag schuldig heeft gemaakt aan het plegen van witwashandelingen als tenlastegelegd. Het hof overweegt daarbij nog nader dat niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] kon beschikken over (de tegoeden op) deze bankrekening van Lindsy van Twillert. Het hof acht evenmin bewijs aanwezig dat [verdachte] een zodanige materiële en/of intellectuele bijdrage aan het witwassen van dit geldbedrag heeft geleverd, dat dit bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen kan rechtvaardigen. Daarnaast heeft – gelet op het overzicht op pagina 235 van het deeldossier Deklading – slechts een gedeelte van de desbetreffende stortingen (tot een totaalbedrag van € 17.290) plaatsgevonden binnen de tenlastegelegde periode.
Het hof zal [verdachte] al met al dan ook vrijspreken van het onder 8 tenlastegelegde voor zover betrekking hebbend op dit geldbedrag.
g. het geldbedrag van € 135.300,-
Het hof stelt aan de hand van het overzicht op pagina 284 en 285 van het deeldossier Deklading vast dat de stortingen op de desbetreffende bankrekening hebben plaatsgevonden in de periode van 15 augustus 2013 tot en met 28 februari 2014. De stortingen vallen daarmee alle buiten de tenlastegelegde periode.
Reeds hierom zal het hof [verdachte] vrijspreken van het onder 8 tenlastegelegde voor zover betrekking hebbend op dit geldbedrag.
h. het geldbedrag van € 83.500,-
Het hof stelt aan de hand van het desbetreffende overzicht [133] vast dat de desbetreffende stortingen alle hebben plaatsgevonden bij een geldautomaat op een Duitse bankrekening. Het hof gaat er daarmee van uit dat de stortingen ook in Duitsland hebben plaatsgevonden. Duitsland is echter niet als pleegplaats opgenomen voor wat betreft dit geldbedrag (het hof verwijst hier naar hetgeen het hiervóór heeft overwogen onder het kopje ‘Tenlastelegging’ met betrekking tot de door de advocaat-generaal gevorderde wijziging van de tenlastelegging) Het hof is niets bekend over de locatie van de stortingen en over wie de stortingen heeft gedaan. Hierdoor ontbreekt ook bewijs voor het door iemand (mede) in Nederland leveren van een materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht aan het witwassen van dit bedrag of een gedeelte daarvan.
Het hof kan reeds hierom dan ook niet anders dan [verdachte] vrijspreken van het onder 8 tenlastegelegde voor zover betrekking hebbend op dit geldbedrag.
i. het geldbedrag van € 297.025,-
Dit bedrag is kennelijk een optelsom van 13 stortingen van contant geld op de Duitse bankrekening van [slachtoffer 2] bij de Sparkasse Aurich-Norden met nummer [rekeningnummer 8] in de periode van 12 juni 2015 tot en met 21 augustus 2015. De gestorte bedragen lopen uiteen van één maal € 8.900,- tot één maal € 42.700,-. [134] Deze stortingen op zich, in het bijzonder meewegend de hoogte van de afzonderlijke bedragen en het totaalbedrag, in samenhang met de (relatief korte) periode waarin stortingen hebben plaatsgevonden, mede in het licht van het feit dat de verdachte betrokken was bij de grootschalige invoer van cocaïne, leveren naar het oordeel van het hof een vermoeden op dat het niet anders kan zijn dan dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het hof wijst er daarbij nog op dat het gemiddelde bedrag dat wordt gestort ruim € 22.800,- bedraagt. Het hof wijst voorts ook hier op het feit van algemene bekendheid dat het (in dit geval: voorafgaand aan de stortingen) vervoeren van grote contante geldbedragen aanzienlijke veiligheidsrisico’s met zich brengt.
Voor wat betreft de vraag of [verdachte] strafbaar betrokken is bij deze stortingen overweegt het hof dat [slachtoffer 2] over de stortingen op zijn rekening het volgende heeft verklaard, zakelijk weergegeven en voor zover hier relevant.
U houdt mij voor dat ik op 29 juni 2016 een overboeking van € 14.000,- naar [bedrijf 19] heb gedaan. U vraagt mij wanneer ik de eerste keer concreet van [verdachte] een opdracht heb gekregen of iets in ontvangst heb genomen. Een dag vóór de eerste overboeking die op mijn rekening bij de Sparkasse in Aurich is te constateren, heb ik de eerste keer geld van [verdachte] ontvangen. [135] Deze ontmoeting heeft in Nederland plaatsgevonden. [136] Voor zover ik weet heeft maar één keer een geldoverhandiging in Duitsland plaatsgevonden. [137] Ik kan niet meer precies zeggen hoe vaak er aansluitend aan de overhandiging van € 14.000,- (het hof begrijpt: aansluitend aan de overhandiging die heeft geleid tot de overboeking van € 14.000,- aan [bedrijf 19] ) nog geldoverhandigingen hebben plaatsgevonden, maar dit zou aan de hand van mijn grote stortingen contant geld op mijn rekening bij de Sparkasse te achterhalen moeten zijn. De hoge bedragen contant geld heb ik altijd van [verdachte] ontvangen. [138]
Uit hetgeen is overwogen met betrekking tot het bewijs van feit 1, zaaksdossier Bananen, blijkt dat [slachtoffer 2] vanaf 12 juni 2015 bedragen van [verdachte] heeft ontvangen en daarna gestort en overgemaakt naar [bedrijf 15] .
Ook is in de overwegingen met betrekking tot het bewijs van feit 1, zaaksdossier Bananen, het medeplegen van de invoer van cocaïne, geconcludeerd dat de bedragen die [slachtoffer 2] van [verdachte] ontving afkomstig waren van [medeverdachte 3] . Zoals hierboven reeds is besproken, betekent dit dat het hof ervan uitgaat dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Gelet op het voorgaande, acht het hof het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van € 297.025,- bewezen, op de wijze als hiervóór onder het kopje ‘Bewezenverklaring’ is vermeld.
Gewoontewitwassen
Gelet op de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, alsmede op het aantal gedragingen en het tijdsbestek waarin deze zich hebben afgespeeld, acht het hof bewezen dat de verdachte en zijn mededaders van het plegen van witwassen een gewoonte hebben gemaakt.
Resumé
Het hof komt resumerend voor wat betreft het onder 8 tenlastegelegde tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van € 134.950,- (sub a), een bedrag van € 141.550,- (sub c), een bedrag van € 28.500,- (sub d) en een bedrag van € 297.025,- (sub i) (dus in totaal van een bedrag van € 743.925,-), op de wijze als hiervóór onder het kopje ‘Bewezenverklaring’ is vermeld.
De met betrekking tot deze bedragen gevoerde bewijsverweren worden verworpen.
Van het witwassen van de overige (delen van) tenlastegelegde geldbedragen zal de verdachte worden vrijgesproken.

5.Feit 9 (zaaksdossier Samen)

5.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht, op de gronden als verwoord in het schriftelijk requisitoir, het onder 9 tenlastegelegde, deelneming aan een criminele organisatie, bewezen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
5.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft, op de gronden als verwoord in de pleitnota, vrijspraak bepleit van dit feit. Deze gronden houden – samengevat – in dat bij de verdachte het opzet op de gronddelicten ontbreekt (zoals betoogd bij de andere tenlastegelegde feiten), hetgeen meebrengt dat de verdachte evenmin opzet op deelneming aan een criminele organisatie heeft gehad.
5.3.
Oordeel hof
Het hof volgt hierna gedeeltelijk de overwegingen van de rechtbank. Waar nodig heeft het hof die overwegingen verbeterd en/of aangevuld.
Juridisch kader
Aan de verdachte is een combinatie tenlastegelegd van deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in art. 11b van de Opiumwet (als logische specialis van art. 140 van het Wetboek van Strafrecht) en deelneming aan een criminele organisatie als bedoeld in art. 140 van het Wetboek van Strafrecht. De organisatie had volgens het Openbaar Ministerie als oogmerk het plegen van misdrijven, namelijk:
- het binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of het verkopen en/of
afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of het opzettelijk aanwezig hebben van een of meer middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of
- het voorbereiden en/of bevorderen van een feit of feiten, bedoeld in het vierde of
vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet en/of
- het (gewoonte)witwassen van een of meer voorwerp(en).
Bij de beoordeling van dit feit stelt het hof het volgende voorop.
Eerst moet worden vastgesteld of sprake is van een ‘organisatie’. Onder ‘organisatie’ wordt verstaan een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur tussen de verdachte en ten minste één andere rechts- dan wel natuurlijk persoon. Daarvoor is niet noodzakelijk dat binnen het samenwerkingsverband gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en waarbij op de deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden. Evenmin is vereist dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam optreden tegenover derden kunnen sterke aanwijzingen zijn voor een samenwerkingsverband en daarmee een organisatie, maar zijn niet vereist om dit vast te kunnen stellen.
Een organisatie zoals hiervoor bedoeld, wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van een of meer misdrijven. Daarvoor is van belang dat gekeken wordt naar de misdrijven die in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het duurzame of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten de planmatigheid of stelselmatigheid van de activiteiten van de deelnemers gericht op het doel van de organisatie. Van belang hierbij is om op te merken dat het oogmerk van de organisatie niet hetzelfde is als het oogmerk van de deelnemer. In het deelnemen aan de organisatie ligt het opzet besloten. De deelnemer moet weten dat de organisatie het oogmerk heeft het plegen van een of meer misdrijven. Niet vereist is dat de deelnemer opzet heeft op de door de organisatie beoogde of gepleegde, concrete misdrijven.
Bij de vraag of sprake is geweest van deelneming aan een criminele organisatie is niet vereist dat vastgesteld wordt dat een verdachte voor alle tenlastegelegde feiten – in het kader van de criminele organisatie – ook zelf strafrechtelijk verantwoordelijk is in de zin van pleger, medepleger of een andere deelnemingsvorm. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van deelneming door de afzonderlijke verdachte gaat het er om of kan worden vastgesteld:
- of de verdachte – in zijn algemeenheid – wist dat de organisatie het oogmerk had tot het plegen van misdrijven (waarbij voorwaardelijk opzet niet voldoende is) en
- of de verdachte een aandeel heeft gehad c.q. ondersteunende handelingen heeft verricht, gericht op verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie.
Bij deze beoordeling speelt een belangrijke, maar geen beslissende rol of een verdachte wordt veroordeeld voor één van de afzonderlijke tenlastegelegde andere feiten in het kader van de criminele organisatie. In dit kader wordt nog opgemerkt dat niet vereist is dat komt vast te staan dat een persoon moet hebben samengewerkt met, althans bekend is geweest met alle andere natuurlijke en rechtspersonen die deel uitmaken c.q. uitmaakten van de organisatie.
Beoordeling
Het hof overweegt het volgende.
Uit de bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen met betrekking tot de feiten 1, 2, 5 en 8 blijkt dat in de periode van 1 november 2014 tot en met 7 juni 2015 transporten van grote hoeveelheden cocaïne hebben plaatsgevonden dan wel zijn voorbereid en dat aanzienlijke geldbedragen zijn witgewassen, waarbij telkens betrokken waren [verdachte] , [medeverdachte 1] en/of een of meer anderen, onder wie [medeverdachte 3] .
Naar het oordeel van het hof geschiedde een en ander binnen een gestructureerd samenwerkingsverband tussen in elk geval [verdachte] , [medeverdachte 1] en/of een of meer anderen, onder wie [medeverdachte 3] . Voor wat betreft hun concrete bijdragen en rollen verwijst het hof naar de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen met betrekking tot de feiten 1, 2, 5 en 8.
Uit de bewijsmiddelen blijkt tevens dat de verdachten zowel afzonderlijk als gezamenlijk, al dan niet in wisselende samenstellingen, gedurende de gehele periode op vele momenten betrokken zijn geweest bij de genoemde misdrijven. Daaruit leidt het hof af dat de samenwerking van de verdachten niet incidenteel is geweest en geen beperkt karakter had, maar een zekere duurzaamheid had. Gelet daarop is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een dusdanige mate van duurzaamheid en structuur dat sprake is geweest van een organisatie in vorenbedoelde zin.
Gelet op de door de genoemde deelnemers aan de organisatie gepleegde handelingen, het duurzame en gestructureerde karakter van de samenwerking en de planmatigheid en stelselmatigheid van de activiteiten, had deze organisatie als oogmerk het plegen van misdrijven, te weten het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne en gewoontewitwassen. Voor zover de organisatie als oogmerk had het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne was sprake van een organisatie als bedoeld in art. 11b van de Opiumwet. Voor zover deze als oogmerk had gewoontewitwassen, was sprake van een organisatie als bedoeld in art. 140 Sr.
Alle verdachten hebben in de tenlastegelegde periode deelgenomen aan deze organisatie. De bijdrage die de verdachte leverde is naar het oordeel van het hof van voldoende intensiteit en duur geweest, waardoor hij kan worden aangemerkt als deelnemer van de organisatie. Het bewijs van het opzet van de verdachte, zowel op de deelneming aan de organisatie als op het oogmerk van de organisatie volgt reeds uit de bewijsmiddelen en hetgeen het hof daaromtrent heeft overwogen.
Bij het ontbreken van (voor het bewijs bruikbare) verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachten omtrent ieders taken en verantwoordelijkheden kan op basis van het dossier een precieze gezagsverhouding en rolverdeling tussen de verdachten naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld. Wel kan worden vastgesteld dat sprake was van een structuur waarbij eenieder wist wat er gedaan moest worden. Samen met de anderen werd er op routinematige wijze gezorgd dat de handelingen die op dat moment van hen werden verwacht, werden uitgevoerd. Het hof merkt alle verdachten dan ook aan als deelnemer aan de criminele organisatie.
Wat betreft de tenlastegelegde periode overweegt het hof dat de steller van de tenlastelegging bij [verdachte] heeft gekozen voor een later aanvangsmoment dan in de zaak van [medeverdachte 1] , te weten 2 juli 2015 in plaats van 1 november 2014. Dit latere ingangsmoment is niet te rijmen met de inhoud van het dossier. Ook bij [verdachte] had het aanvangsmoment eigenlijk 1 november 2014 moeten zijn. Het hof is evenwel gebonden aan de tekst van de tenlastelegging. Daarom komt het hof bij [verdachte] tot een kortere bewezenverklaarde periode dan bij [medeverdachte 1] .
De gevoerde bewijsverweren worden verworpen.

6.Bewijsoverweging feit 10 (zaaksdossier Sigarenknipper)

6.1.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht het tenlastegelegde op grond van hetgeen in het schriftelijk requisitoir is verwoord wettig en overtuigend bewezen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank.
6.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft – op gronden als verwoord in de schriftelijke pleitnota – vrijspraak bepleit voor dit feit, nu de woorden van [verdachte] ‘zullen we effe de druk opvoeren’ onvoldoende zijn voor het aannemen van medeplegen. Daarnaast is [verdachte] niet verantwoordelijk te houden voor de woordkeuze van [medeverdachte 1] , aldus de verdediging.
6.3.
Oordeel hof
Het hof volgt hierna grotendeels de overwegingen van de rechtbank. Waar nodig heeft het hof die overwegingen verbeterd en/of aangevuld.
Medeplegen
Het hof stelt voorop, dat voor medeplegen sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, waarbij de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn.
Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Voor de beoordeling van het verweer acht het hof de volgende zinsneden uit het gesprek dat [verdachte] op 15 september 2015 vanaf 17:31 uur had met [medeverdachte 1] relevant.
T: ‘Dus ik had nu zo effe stoppen en [slachtoffer 2] nu effe die andere centjes halen, maar ik zat te denken zullen we effe de druk opvoeren. Ik denk als ik jou met een onbekend nummer laat bellen en je zegt in het Engels hetzelfde als wat je tegen, hoe heet gezegd hebt, tegen Huipie’.
(-)
T: Ja ik denk effe gewoon heel kort. (-)
F: Ja is goed. Oke. Wanneer moet ik dat doen?
T: Kan nu zo. (-)
F: Maar uh hij heeft het toch niet nodig zo dat effe dat we elkaar goed begrijpen, het is toch niet zo dat hij dit pushen nodig heeft omdat hij eigenlijk niet wil komen betalen?(-)
T: Nee nee, om te pushen want ik heb gezegd dat ie vandaag, dat het vandaag moet. (-)
F: (-) Nou uh, stuur mij dat nummer maar. Ik bel hem wel, ik hoor het wel. (-)
T: Ja, is goed.
Naar het oordeel van het hof staat, gelet op bovenstaande aangehaalde zinsneden uit het gesprek van 15 september 2015, vast dat [verdachte] de initiatiefnemer en bedenker van de bedreiging is geweest. [verdachte] heeft [medeverdachte 1] ook gezegd hoe, in welke taal en hoe lang hij met [slachtoffer 2] moest bellen, alvorens hij [medeverdachte 1] kennelijk het telefoonnummer van [slachtoffer 2] heeft gegeven. Het is [medeverdachte 1] die vervolgens naar [slachtoffer 2] belt en hem bedreigt. [verdachte] koppelt bovendien terug aan [medeverdachte 1] welke impact de bedreiging op [slachtoffer 2] heeft gehad. Op 16 september 2015 belt [medeverdachte 1] bovendien nogmaals naar [slachtoffer 2] en bedreigt hem opnieuw.
Gelet op het voorgaande, staat, naar het oordeel van het hof, genoegzaam vast dat [verdachte] het strafbare feit heeft medegepleegd. Tussen hem en [medeverdachte 1] was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking bij de bedreiging, waarbij de intellectuele bijdrage van [verdachte] van voldoende gewicht was. Dat [verdachte] niet degene is geweest die de exacte bedreigende woorden en de toon heeft uitgekozen en/of uitgesproken jegens [slachtoffer 2] of bij het uitspreken fysiek aanwezig is geweest, doet daar niet aan af.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Het hof acht het onder 10 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van: een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door
- zich of een ander gelegenheid middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit te verschaffen en
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dit delict.
Het onder 5 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 8 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 9 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de Opiumwet
en
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 10 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan de verdachte zal opleggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, in geval van een bewezenverklaring, op gronden als weergegeven in de pleitnota, voor de ‘Gadolinium-feiten’ 39 maanden gevangenisstraf als maximum tot uitgangspunt te nemen, te verlagen naar gelang de deelvrijspraken, de mate waarin de overschrijdingen van de redelijke termijn verdisconteerd worden en de invloed die de geschetste rol van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden volgens het hof op de strafoplegging moeten hebben.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan, kortweg, het medeplegen van de invoer van ongeveer 3.800 kilo cocaïne (feit 1, zaaksdossier Bananen), het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van ongeveer 76 kilo cocaïne (feit 2, zaaksdossier Simon), het medeplegen van de invoer van ongeveer 1.015 kilo cocaïne (feit 5, zaaksdossier Raamsdonksveer), het medeplegen van gewoontewitwassen van contante geldbedragen tot een totaalbedrag van € 743.925,-, (feit 8, zaaksdossier Deklading), deelneming aan een criminele organisatie (feit 9, zaaksdossier Samen) en bedreiging (feit 10, zaaksdossier Sigarenknipper).
Verdachtes rol, samen met die van medeverdachte [medeverdachte 1] , was onder andere om de dekladingen voor de door [medeverdachte 3] en consorten in te voeren cocaïne te organiseren en alles een legaal aanschijn te geven. Daarvoor heeft de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 1] mede gebruik gemaakt van anderen als katvanger en van verschillende bedrijven die al dan niet enkel voor de invoer van specifieke containers drugs werden opgezet. Zo is [bedrijf 1] enkel gebruikt om als ontvanger te fungeren voor de lading bananen met cocaïne uit het zaaksdossier Bananen. Dit alles met als duidelijk doel om het zicht op de werkelijke spelers te versluieren.
De verdachte zorgde samen met medeverdachte [medeverdachte 1] bovendien voor het financiële verkeer. Er werd voor gezorgd dat grote contante geldbedragen bedoeld voor het betalen van de leveranciers, inklaarders etc. van de ladingen legale spullen, giraal werden gemaakt en vervolgens werden de rekeningen daadwerkelijk betaald. Voor het giraal maken van het contante geld werd ook gebruik gemaakt van katvangers, waaronder medeverdachte [slachtoffer 2] . En als die zijn werk niet goed deed vond de verdachte het ook geen probleem om die [slachtoffer 2] zodanig te (laten) bedreigen dat die jaren later ter terechtzitting van het hof zijn bedreigers nog steeds niet onder ogen durfde te komen.
De rol die de verdachte gespeeld heeft in de internationale handel in verdovende middelen is hiermee een cruciale geweest. Zonder legitiem schijnende bedrijven, plaatsen waar containers kunnen worden ontvangen en geleegd, en giraal gemaakt contant geld om de rekeningen van de deklading te betalen, is het onmogelijk om verdovende middelen in Nederland af te zetten.
Het is algemeen bekend dat harddrugs zoals cocaïne ernstige schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Het hof ziet zich ook op zeer regelmatige basis geconfronteerd met de vernietigende effecten van het gebruik van deze drug op de naaste omgeving van de gebruiker. Het blijft echter niet bij de effecten voor de individuele gebruiker. De gebruiker moet zijn drugs ergens vandaan halen. Dus er wordt gedeald, met alle bijkomende overlast. En de dealers moeten hun voorraden van grotere spelers betrekken. Grootschalige drugshandel werkt ernstig ontwrichtend voor de maatschappij. Drugsdelicten en witwassen liggen vaak aan de basis van gedragingen die tegenwoordig worden aangeduid met de term ‘ondermijning’. De enorme impact van deze criminaliteit wordt in alle lagen van de bevolking gevoeld. Daaraan heeft de verdachte zich niets gelegen laten liggen. Hij heeft bij het plegen van de feiten gehandeld uit puur winstbejag en heeft zich niets aangetrokken van de belangen van de maatschappij of van anderen.
Dat het de verdachte om financieel gewin te doen was en om niets anders, blijkt ook wel uit de vele telefoongesprekken waarin hij met medeverdachte [medeverdachte 1] sprak over grote of kleine marges en hoeveel er voor hem en medeverdachte [medeverdachte 1] of één der anderen die een rol speelden over zou kunnen blijven.
Door de raadsman is naar voren gebracht dat het feit dat de verdachte in België een lange gevangenisstraf opgelegd heeft gekregen straf mitigerend zou moeten werken op de bestraffing in de voorliggende zaak in het licht van artikel 63 Sr. Het hof volgt deze redenering niet. Het hof merkt op dat artikel 63 Sr. niet van toepassing is in het geval van buitenlandse vonnissen. Het feit dat de verdachte in het buitenland eveneens voor soortgelijke feiten is bestraft tot een lange gevangenisstraf duidt erop dat de verdachte niet alleen in Nederland betrokken is bij ernstige drugsfeiten. Dit gegeven leidt naar het oordeel van het hof niet tot strafvermindering in deze zaak. Integendeel, het bevestigt het beeld dat de verdachte zich internationaal bezig houdt met drugsfeiten. Het hof heeft dit aspect derhalve niet in straf verhogende of straf verminderende zin meegenomen bij de beoordeling van de hoogte van de straf.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het bovenstaande, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft zich rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
Als uitgangspunt in zaken met een gedetineerde verdachte heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 16 maanden nadat de redelijke termijn is aangevangen.
De verdachte is op 7 juni 2016 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 13 februari 2020. Het hof is van oordeel dat in eerste aanleg derhalve sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ongeveer 26 maanden.
De verdachte heeft op 26 februari 2020 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 20 februari 2025, zo’n 5 jaren na het instellen van het hoger beroep. De behandeling in hoger beroep wordt dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is daarom eveneens sprake van een overschrijding van de redelijke termijn en wel met een periode van ruim 3 jaren en 8 maanden.
In totaal is sprake van een overschrijding met een periode van bijna 5 jaren en 10 maanden.
De overschrijding is, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, deels te wijten aan de complexiteit van de zaak, de gelijktijdige berechting van deze zaak met de zaken tegen meerdere medeverdachten en voorts aan de volle zittingsagenda van het hof.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn in bovengenoemde mate is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van de hierna aan te geven straf.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Het hof is ten aanzien van de voorlopige hechtenis van oordeel, dat, bij afweging van het persoonlijk belang dat de verdachte heeft bij een schorsing, tegen het algemeen belang dat met de voortzetting van de voorlopige hechtenis is gemoeid, het laatste belang –
gelet op de in dit arrest gegeven beslissingen – dient te prevaleren.
Het hof zal daarom de schorsing van de voorlopige hechtenis opheffen. Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp zal worden teruggegeven aan de hieronder te noemen persoon, zijnde degene die blijkens het onderzoek ter terechtzitting redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Van hetgeen verder in beslag genomen en nog niet teruggegeven is, zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 45, 47, 57, 140, 285 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 11 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3, 4, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair, 5 primair, 8, 9 en 10 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 5, 8, 9 en 10 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 paspoort.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: 1 horloge.
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. G.C. Bos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.E.M. de Ridder en mr. I. Kroes, griffiers,
en op 20 februari 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zaaksdossier Bananen, pag. 12 e.v.
2.Zaaksdossier Bananen, pag. 23 e.v.
3.Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 6] , door de officier van justitie in eerste aanleg overgelegd bij brief van 22 oktober 2018.
4.Zaaksdossier Deklading, pag. 640.
5.Zaaksdossier Bananen, pag. 1021.
6.Zaaksdossier Bananen, pag. 1023-1025.
7.Zaaksdossier Bananen, pag. 1759 en 1757.
8.Zaaksdossier Bananen, pag. 1762.
9.Zaaksdossier Bananen, pag. 879 en 93.
10.Zaaksdossier Bananen, pag. 93.
11.Zaaksdossier Bananen, pag. 737 en 757.
12.Zaaksdossier Deklading, pag. 640.
13.Zaaksdossier Bananen, pag. 1093 (factuur transportbedrijf).
14.Zaaksdossier Bananen, pag. 1092.
15.Zaaksdossier [betrokkene 9] , pag. 445-446.
16.Zaaksdossier Bananen, pag. 984.
17.Zaaksdossier Bananen, pag. 983.
18.Zaaksdossier Bananen, pag. 981.
19.Zaaksdossier Bananen, pag. 653.
20.Zaaksdossier Bananen, pag. 660, 659 en 658.
21.Zaaksdossier Bananen, pag. 985-986.
22.Zaaksdossier Bananen, pag. 1753 (pag. 3 van de schriftelijke verklaring van [verdachte] over [bedrijf 6] , overgelegd bij het verhoor van 23 juni 2016).
23.Zaaksdossier Bananen, pag. 664.
24.Zaaksdossier Bananen, pag. 1671-1672.
25.Zaaksdossier Bananen, pag. 1677-1679.
26.Zaaksdossier Bananen, pag. 972.
27.Zaaksdossier Bananen, pag. 974.
28.Zaaksdossier Bananen, pag.975
29.Zaaksdossier Bananen, pag. 658.
30.Zaaksdossier Bananen, pag. 1342.
31.Zaaksdossier Bananen, pag. 1473.
32.O.a. Zaaksdossier Bananen, pag. 94.
33.Zaaksdossier Bananen, pag. 503.
34.Zaaksdossier Bananen, pag. 503.
35.Zaaksdossier Kerstpakketten, pag. 219: 8 juni 2016.
36.Zaaksdossier Bananen, pag. 1158.
37.Zaaksdossier Bananen, pag. 1159.
38.Zaaksdossier Bananen, pag. 632.
39.Zaaksdossier Bananen, pag. 503-504.
40.Zaaksdossier Bananen, pag. 507.
41.Uittreksel Kamer van Koophandel [bedrijf 1] , door de officier van justitie in eerste aanleg overgelegd bij brief van 22 oktober 2018.
42.Zaaksdossier Bananen, pag. 1026.
43.Zaaksdossier Bananen, pag. 1806.
44.Zaaksdossier Bananen, pag. 1095-1097.
45.Zaaksdossier Bananen, pag. 1080 en 1085.
46.Zaaksdossier Bananen, pag. 1098.
47.Zaaksdossier Bananen, pag. 1099-1100.
48.Zaaksdossier Bananen, pag. 1101-1102.
49.Zaaksdossier Bananen, pag. 1027-1030.
50.Zaaksdossier Bananen, pag. 691-692.
51.Zaaksdossier Bananen, pag. 693.
52.Zaaksdossier Bananen, pag. 693.
53.Zaaksdossier Bananen, pag. 692.
54.Zaaksdossier Bananen, pag. 692 en 693.
55.Zaaksdossier Bananen, pag. 847-848, behorend bij de stukken die zijn ontvangen van de Federale politie te Antwerpen: de documenten die zijn ontvangen van [bedrijf 12] .
56.Zaaksdossier Bananen, pag. 848.
57.Zaaksdossier Bananen, pag. 151-152 en Zaaksdossier Simon, pag. 155.
58.Zaaksdossier Bananen, pag. 847.
59.Zaaksdossier Bananen, pag. 302.
60.Zaaksdossier Bananen, pag. 305.
61.[betrokkene 11] , pag. 450: [medeverdachte 4] van [bedrijf 5] ;
62.Zaaksdossier Bananen, pag. 155, Zaaksdossier [betrokkene 9] , pag. 146, derde alinea.
63.Zaaksdossier Bananen, pag. 878-879.
64.Zaaksdossier Bananen, pag. 93 en Zaaksdossier Deklading, pag. 288 en 290.
65.Zaaksdossier Deklading, pag. 240 e.v. (ING) en Zaaksdossier Deklading, pag. 288-291 ( [bedrijf 13] ).
66.Zaaksdossier Deklading, pag. 290.
67.Zaaksdossier Deklading, pag. 242.
68.Zaaksdoaaier Deklading, pag. 242.
69.Zaaksdossier Deklading, pag. 242.
70.Zaaksdossier Deklading, pag. 241.
71.Zaaksdossier Bananen, pag. 1683.
72.Zaaksdossier Deklading, pag. 240.
73.Zaaksdossier Deklading, pag. 240.
74.Zaaksdossier Deklading, pag. 13.
75.Zaaksdossier Deklading, pag. 601-602.
76.Zaaksdossier Deklading, pag. 625.
77.Zaaksdossier Bananen, pag. 1803-1805.
78.Zaaksdossier Bananen, pag. 1797.
79.Zaaksdossier Bananen, pag. 1798.
80.Zaaksdossier Bananen, pag. 1808.
81.Zaaksdossier Deklading, pag. 602.
82.Zaaksdossier Bananen, pag. 1803.
83.Zaaksdossier Deklading, pag.602.
84.Zaaksdossier Bananen, pag. 1804.
85.Zaaksdossier Deklading, pag. 602.
86.Zaaksdossier Deklading, pag. 602.
87.Zaaksdossier Deklading, pag. 602.
88.Zaaksdossier Deklading, pag. 628.
89.Zaaksdossier Bananen, pag. 879.
90.Zaaksdossier Bananen, pag. 729 en 1999 (vertaald).
91.Zaaksdossier Bananen, pag. 391-394.
92.Zaaksdossier Bananen, pag. 93.
93.Zaaksdossier Bananen, pag. 92.
94.Zaaksdossier Bananen, pag. 2144.
95.Zaaksdossier Bananen, pag. 366-368.
96.Zaaksdossier Bananen, pag. 2069 (vertaald verhoor).
97.Zaaksdossier Bananen, pag. 2092-2093 (vertaald verhoor).
98.Zaaksdossier Samen, pag. 770.
99.Zaaksdossier Bananen, pag. 2095.
100.Zaaksdossier Bananen, pag. 1614.
101.Zaaksdossier Bananen, pag. 1614.
102.Zaaksdossier Ananassen, pag. 1240 e.v.
103.Zaaksdossier Ananassen, pag. 1353 e.v.
104.Zaaksdossier Ananassen, pag. 1368 e.v.
105.Zaaksdossier Ananassen, pag. 650 e.v.
106.Zaaksdossier Ananassen, pag. 788 e.v.
107.Zaaksdossier Deklading, stamproces-verbaal, pag. 12 en 13.
108.Zaaksdossier Bananen, proces-verbaal van bevindingen, pag. 236-246.
109.Zaaksdossier Bananen, stamproces-verbaal, pag. 5.
110.Zaaksdossier Ananassen, verhoor [medeverdachte 4] , pag. 1910-1911.
111.Zaaksdossier Ananassen, verhoor [medeverdachte 4] , pag. 1912-1913.
112.Zaaksdossier Deklading, pag. 640.
113.Zaaksdossier Bananen, proces-verbaal van bevindingen, pag. 670.
114.Zaaksdossier Ananassen, proces-verbaal van bevindingen pag. 482, eerste en tweede gesprek (in augustus 2015), alsmede pag. 499-500 (op 23 november 2015) in samenhang met de verklaring van [slachtoffer 2] bij de Duitse politie op 18 september 2015, pag. 642 en 643, voor zover inhoudende dat [slachtoffer 2] enkele dagen geleden 30.000 euro van het totaalbedrag van 52.000 euro ter plaatse heeft betaald en dat [verdachte] voor hem de resterende 22.000 euro heeft betaald en dat hij dit laatste bedrag nu aan [verdachte] moet terugbetalen.
115.Zaaksdossier Glycerine, pag. 1327.
116.Zaaksdossier Glycerine, pag. 1151.
117.Zaaksdossier Glycerine, pag. 1244.
118.Zaaksdossier Glycerine, loop proces-verbaal, pag. 12-17.
119.Zaaksdossier Deklading, proces-verbaal van bevindingen, pag. 640.
120.Zaaksdossier Bananen, proces-verbaal van bevindingen, pag. 663-664.
121.Een van de ongenummerde bijlagen bij de brief van officieren van justitie [verbalisant 1] en [verbalisant 2] aan de rechtbank van 22 oktober 2018 betreft een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel van [bedrijf 6] , waarin als datum van oprichting is vermeld: 12 november 2014.
122.Proces-verbaal van verhoor [verdachte] bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant op 18 mei 2017, pag. 1.
123.Zaaksdossier Ananassen, proces-verbaal van verhoor [verdachte] , pag. 3372.
124.Zaaksdossier Deklading, proces-verbaal van bevindingen, pag. 640.
125.Zaaksdossier Deklading, stamproces-verbaal, pag. 5.
126.Zaaksdossier Deklading, verslag van afgeluisterd telefoongesprek, pag. 662, 663.
127.Zaaksdossier Deklading, proces-verbaal van bevindingen, pag. 640.
128.Zaaksdossier Deklading, pag. 232 en 234.
129.Persoonsdossier [medeverdachte 4] , verhoor 22 augustus 2016, pag. 3.
130.Zaaksdossier [betrokkene 9] , verslagen van afgeluisterde telefoongesprekken, pag. 159-160.
131.Persoonsdossier [verdachte] , ongedateerde handgeschreven verklaring, pag. 9 en 11.
132.Zaaksdossier Deklading, eerste aanvulling, stamproces-verbaal, pag. 46.
133.Zaaksdossier Deklading, proces-verbaal van bevindingen, pag. 75-81.
134.Zaaksdossier Deklading, vertaling van stukken van de Duitse recherche, pag. 211, 218.
135.Zaaksdossier Ananassen, verhoor van [slachtoffer 2] door de Duitse autoriteiten, pag.1674.
136.Zaaksdossier Ananassen, verhoor van [slachtoffer 2] door de Duitse autoriteiten, pag.1675.
137.Zaaksdossier Ananassen, verhoor van [slachtoffer 2] door de Duitse autoriteiten, pag.1676.
138.Zaaksdossier Ananassen, verhoor van [slachtoffer 2] door de Duitse autoriteiten, pag.1677.