II.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit bewezen verklaard kan worden. Volgens de advocaat-generaal heeft de Hoge Raad al meerdere keren geoordeeld over de vereisten voor een veroordeling in dit soort zaken, waaronder in een recente conclusie van advocaat-generaal bij de Hoge Raad, de heer mr. Aben.
De advocaat-generaal stelt dat in de jurisprudentie van de Hoge Raad wordt geconcludeerd dat het bij de beoordeling van dit soort zaken draait om de professionaliteit en de totaliteit van de voorwerpen die worden aangeboden. Wanneer er sprake is van dit soort indicatoren, kan de rechter uitgaan van het faciliteren van beroepsmatige hennepteelt. In deze zaak is dit aan de orde. De verdachte was op de hoogte van het feit dat hij deze samenstel van voorwerpen niet voorhanden mocht hebben. De verdachte werd hiervoor namelijk al vervolgd ten tijde van de controle en er zou een bewustwordingsbrief zijn verstuurd aan de verdachte. De verdachte had voorwerpen voorhanden die een hobbykweker niet nodig zal hebben. Daarnaast blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen op pagina 41 van het procesdossier dat de verdachte veel van de onderdelen die van belang zijn voor een hennepkwekerij, op verborgen plaatsen had liggen in zijn winkel.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe – in de kern weergegeven – aangevoerd dat het voor een bewezenverklaring noodzakelijk is dat buiten redelijke twijfel wordt vastgesteld dat de aangetroffen voorwerpen daadwerkelijk bestemd waren voor beroepsmatige of bedrijfsmatige hennepteelt en de verdachte dit ook wist althans het ernstige vermoeden hiertoe had. De raadsman stelt dat de verdachte geen criminele intentie had, noch had hij de wetenschap dat de voorwerpen gebruikt zouden worden voor de hennepteelt.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 11a Opiumwet luidde ten tijde van het bewezenverklaarde handelen: ‘Hij die stoffen of voorwerpen bereidt, bewerkt, verwerkt, te koop aanbiedt, verkoopt, aflevert, verstrekt, vervoert, vervaardigt of voorhanden heeft dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft of gegevens voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, strafbaar gestelde feiten, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaar of geldboete van de vijfde categorie.’ Artikel 11a Opiumwet ziet daarmee op het strafbaar stellen van voorbereiding of bevordering van de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of teelt van grote hoeveelheden hennep.
Meer bepaald stelt artikel 11a Opiumwet – voor zover i.c. van toepassing – strafbaar het voorhanden hebben van stoffen of voorwerpen, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet. Artikel 11, derde lid Opiumwet ziet dienaangaande op het in de uitoefening van een beroep of bedrijf in strijd handelen met het in artikel 3, onder B Opiumwet gegeven verbod. Artikel 11, vijfde lid Opiumwet stelt dienaangaande strafbaar het handelen dat daarbij betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel van lijst II van de Opiumwet. Onder ‘grote hoeveelheid’ wordt verstaan ‘een hoeveelheid die meer bedraagt dan de bij algemene maatregel van bestuur bepaalde hoeveelheid van een middel’. Die algemene maatregel van bestuur is het Opiumwetbesluit (Besluit van 9 december 2002,
Stb.2002, 624). Op grond van artikel 1, tweede lid, Opiumwetbesluit betreft de genoemde ‘grote hoeveelheid’, voor zover hier relevant, 500 gram hennep of 200 hennepplanten.
Van strafbare voorbereiding of bevordering in de hier bedoelde zin is volgens de wetgever sprake indien ten aanzien van de dader wetenschap of een ernstig vermoeden kan worden bewezen bij de verrichting van handelingen die strekken tot voorbereiding of bevordering van de genoemde illegale hennepteelt. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. De werking van deze bestanddelen is vergelijkbaar met communicerende vaten. Indien de verrichte handeling onmiskenbaar bestemd is voor de hennepteelt zal de criminele intentie grotendeels kunnen worden afgeleid uit aard en bedoeling van die handeling, terwijl wanneer de handeling meer alledaags is, hogere eisen zullen gelden voor het bewijs van hetgeen de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden over het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling werd verricht (vgl.
Kamerstukken II2011/12, 32 842, nr. 6, p. 2-3). De strafbaarstelling van artikel 11a Opiumwet brengt derhalve mee dat strafbare voorbereiding ook kan worden bewezen zonder dat een hennepkwekerij is aangetroffen. Het voorhanden hebben van bepaalde voorwerpen om te gaan telen en het op enigerlei wijze faciliteren van illegale hennepteelt zonder dat men zelf teelt, valt tevens onder de strafbaarstelling (
Kamerstukken II2012/13, 32 842, nr. 13, p. 6).
De Hoge Raad heeft dienaangaande opgemerkt dat blijkens de weergegeven wetsgeschiedenis voor een bewezenverklaring van de bestemming als bedoeld in artikel 11a Opiumwet vereist is dat de gedragingen strekken tot voorbereiding of vergemakkelijking van de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of teelt van grote hoeveelheden hennep, waarbij het uiteindelijke doel ten behoeve waarvan de handeling wordt verricht van belang is (vgl. HR 13 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:328, rov. 2.4.). Voor een bewezenverklaring van overtreding van artikel 11a Opiumwet is niet vereist dat de in de in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten al kunnen worden gepleegd met louter de combinatie van de voorwerpen die de verdachte voorhanden heeft (vgl. HR 17 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1991, rov. 2.4). Voor wat betreft de voor een bewezenverklaring vereiste wetenschap is opzet vereist op de genoemde handelingen, zoals het voorhanden hebben van voorwerpen en op de voorbereiding of bevordering van een feit als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet. Daarbij is voldoende dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de voorwerpen bestemd waren tot de grootschalige hennepteelt (vgl. HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2757, rov. 2.4.). Daarnaast moet de verdachte weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat de voorwerpen, etc. bestemd zijn tot het plegen van het feit als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet. Voor de vaststelling van de bestemming van de voorwerpen en de wetenschap daarvan, kunnen de voorwerpen worden bezien in hun onderlinge verband en in de context waarin deze zijn aangetroffen (vgl. CAG ECLI:NL:PHR:2020:344, randnr. 32). Toepassing op onderliggende zaak
De winkel van de verdachte is op 2 december 2022 onderworpen aan een bestuurlijke (na)controle, nadat er op 23 juni 2020 voorwerpen waren aangetroffen die zouden vallen onder de Opiumwet. De winkel van de verdachte is vervolgens van 9 april 2021 tot en met 7 november 2021 op last van de burgemeester zes maanden gesloten. Op 15 juni 2021 zouden er tevens aan hennep gerelateerde voorwerpen zijn aangetroffen in een garagebox welke gehuurd werd door verdachte. In beide zaken is de verdachte vervolgd voor het voorhanden hebben van deze voorwerpen.
Tijdens de nacontrole op 2 december 2022 zijn er door de verbalisanten verschillende voorwerpen aangetroffen die benodigd zijn voor (het opzetten en exploiteren van) een hennepkwekerij. Volgens verbalisant [verbalisant 4] zou er, met alle voorwerpen die zijn aangetroffen in de winkel, (een) vrijwel complete hennepkwekerij(en) worden aangeboden. Er zouden in de winkel van de verdachte voorwerpen zijn aangetroffen die een normaal huishouden niet in zijn woning of tuin aanwezig heeft.
Uit het procesdossier leidt het hof af dat de verdachte meerdere voorwerpen voorhanden had die gerelateerd kunnen worden aan (grootschalige) hennepteelt. Hoewel er geen hennepplanten aanwezig waren, zou met de combinatie van de voorwerpen in ieder geval één complete hennepkwekerij kunnen worden opgezet. Zowel verbalisanten [verbalisant 2] , als in hennepgespecialiseerde verbalisant [verbalisant 4] , hebben geconcludeerd dat de in beslaggenomen voorwerpen te relateren zijn aan hennepteelt. Verschillende aan hennep gerelateerde voorwerpen waren daarnaast niet voor het winkelend publiek zichtbaar, maar kennelijk wel te koop voor personen die wisten dat de verdachte dit voorhanden had. Deze voorwerpen bevonden zich onder meer in een verborgen ruimte achter een stellingkast en een verborgen ruimte achter een spiegel. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de vaststellingen van de verbalisanten dat de aangetroffen voorwerpen onmiskenbaar bestemd zijn voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of grootschalige hennepteelt.
De volgende vraag is of de verdachte wetenschap – eventueel in de vorm van voorwaardelijk opzet – had op het voorhanden hebben van de aan hennep gerelateerde voorwerpen en op de voorbereiding of bevordering van een feit als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet.
Het hof stelt hierbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg of een omstandigheid van de gedraging – zoalsin casuhet voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of grootschalige hennepteelt – aanwezig is als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten (vgl. onder meer HR 25 maart 2003, ECLI:HR:2003:AE9049/NJ 2003, 552 en HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718). Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is verdachte met genoemde omstandigheden geconfronteerd, maar verdachte stelt daartegen dat hem hij zich niet bewust was iets fout te doen, mede omdat hem door de autoriteiten geen lijst is gegeven van voorwerpen die hij wel of niet voorhanden mag hebben. Uit het procesdossier blijkt echter dat de verdachte al meerdere keren was gewaarschuwd door de autoriteiten dat hij de combinatie van deze voorwerpen niet voorhanden mocht hebben. Zo was de verdachte hier al meerdere keren op aangesproken, voor vervolgd en was zijn winkel zelfs eerder voor zes maanden gesloten op last van de burgemeester. Hij had derhalve wetenschap van het feit dat deze voorwerpen het opzetten van een hennepkwekerij zou kunnen faciliteren. De verdachte had, zo blijkt ook uit zijn justitiële documentatie, kennis van de hennepteelt en hetgeen daarvoor nodig was.
Het hof is gelet op de genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij in zijn winkel voorwerpen voorhanden had die de beroeps- of bedrijfsmatige hennepteelt of grootschalige hennepteelt faciliteren. Dat een lijst van voorwerpen die hij wel of niet voorhanden zou mogen hebben, ontbreekt, doet hier niet aan af.
Het hof is van oordeel dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen. Het hof verwerpt derhalve de tot vrijspraak strekkende verweren van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
De raadsman heeft bepleit dat een onvoorwaardelijke straf geen nut meer zou hebben, nu de verdachte al voldoende gestraft zou zijn door het verlies van zijn winkel en de volledige inventaris. Daarnaast zou artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing, doordat de veroordeling van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 september 2024 nog niet onherroepelijk is.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde lid en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten. Hij heeft nagelaten de juiste maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat hij zich niet schuldig zou maken aan overtreding van de Opiumwet. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 februari 2025, betreffende het justitiële verleden van de verdachte, waaruit naar voren komt dat de verdachte wel eerder onherroepelijk voor overtreding van de Opiumwet is veroordeeld maar dat dit een oud feit betreft.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat hij door deze zaak alles is kwijtgeraakt. Zo is hij zijn winkel en de volledige inventaris kwijtgeraakt, dat hij als investering zag voor zijn pensioen. Daarnaast heeft hij nu schulden bij de Belastingdienst en de verhuurder van het winkelpand. Hoewel hij al 67 jaar oud is, moet hij blijven werken om in zijn onderhoud te kunnen voorzien.
Het hof heeft tevens acht geslagen op het feit dat in deze zaak is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, nu de veroordeling van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 20 september 2024 reeds nog niet onherroepelijk is.
Alles afwegende acht het hof, met de rechtbank, oplegging van een taakstraf van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
De politierechter heeft bij vonnis waarvan beroep de volgende voorwerpen verbeurd verklaard:
- 8116 STK Struik;
- 55 STK Armatuur;
- 68 STK Armatuur;
- 3 STK Hennep-Kwekerij (diversen);
- 30 STK Hennep-Kwekerij (diversen);
- 479 STK Hennep-Kwekerij (diversen);
- 1 STK Thermostaat;
- 1 STK Hennep-Kwekerij (diversen);
- STK Lamp:
- 1 STK Schakelaar:
- 55 STK Ventilator;
- 3 STK Transformator;
- 29 STK Transformator;
- 5 STK Ventilator:
- 2 STK Zuiger;
- 112 STK Pomp;
- STK Kachel;
- STK Gereedschap;
- 1 STK Generator;
- 2 STK Filter.
Voorts heeft de politierechter de teruggave van het contant aangetroffen bedrag van
€ 2.415,- (ibn 02-12-2022) gelast.
Het hof is, met de rechtbank, van mening dat de volgende voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke de feiten zijn begaan.
Het hof zal, gelet op de beslaglijst van 14 augustus 2024, de volgende voorwerpen verbeurd verklaren:
- 8116 STK Struik (nr. 1 beslaglijst);
- 55 STK Armatuur (nr. 2 beslaglijst);
- 68 STK Armatuur (nr. 3 beslaglijst);
- 3 STK Hennep-Kwekerij (diversen) (nr. 14 beslaglijst);
- 30 STK Hennep-Kwekerij (diversen) (nr. 15 beslaglijst);
- 479 STK Hennep-Kwekerij (diversen) (nr. 17 beslaglijst);
- 1 STK Thermostaat (nr. 18 beslaglijst);
- 1 STK Hennep-Kwekerij (diversen) (nr. 20 beslaglijst);
- 7 STK Lamp (nr. 4 beslaglijst);
- 1 STK Schakelaar (nr. 5 beslaglijst);
- 55 STK Ventilator (nr. 6 beslaglijst);
- 3 STK Transformator (nr. 7 beslaglijst);
- 29 STK Transformator (nr. 8 beslaglijst);
- 5 STK Ventilator (nr. 11 beslaglijst);
- 2 STK Zuiger (nr. 10 beslaglijst);
- 112 STK Pomp (nr. 16 beslaglijst);
- 8 STK Kachel (nr. 13 beslaglijst);
- 8 STK Gereedschap (nr. 19 beslaglijst);
- 1 STK Generator (nr. 12 beslaglijst);
- 2 STK Filter (nr. 9 beslaglijst).
Het hof zal voorts de teruggave aan de verdachte gelasten van de overige in beslag genomen en aan de verdachte toebehorende voorwerpen, te weten het contante geldbedrag van
€ 2.415,- , nu naar het oordeel van het hof het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave daarvan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 8116 STK Struik (nr. 1 beslaglijst);
- 55 STK Armatuur (nr. 2 beslaglijst);
- 68 STK Armatuur (nr. 3 beslaglijst);
- 3 STK Hennep-Kwekerij (diversen) (nr. 14 beslaglijst);
- 30 STK Hennep-Kwekerij (diversen) (nr. 15 beslaglijst);
- 479 STK Hennep-Kwekerij (diversen) (nr. 17 beslaglijst);
- 1 STK Thermostaat (nr. 18 beslaglijst);
- 1 STK Hennep-Kwekerij (diversen) (nr. 20 beslaglijst);
- 7 STK Lamp (nr. 4 beslaglijst);
- 1 STK Schakelaar (nr. 5 beslaglijst);
- 55 STK Ventilator (nr. 6 beslaglijst);
- 3 STK Transformator (nr. 7 beslaglijst);
- 29 STK Transformator (nr. 8 beslaglijst);
- 5 STK Ventilator (nr. 11 beslaglijst)
- 2 STK Zuiger (nr. 10 beslaglijst);
- 112 STK Pomp (nr. 16 beslaglijst);
- 8 STK Kachel (nr. 13 beslaglijst);
- 8 STK Gereedschap (nr. 19 beslaglijst);
- 1 STK Generator (nr. 12 beslaglijst);
- 2 STK Filter (nr. 9 beslaglijst);
gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een contant geldbedrag van € 2.415,- (ibn 02-12-2022).
Aldus gewezen door:
mr. dr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. E.J. Huijskens en mr. T. Farber, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E. Vogelvang, griffier,
en op 7 mei 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. T. Farber voornoemd is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.