Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant sub 1] ,
[appellant sub 2] ,
5.Het verdere verloop van de procedure
- het tussenarrest van 21 februari 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 mei 2023;
- de memorie van grieven zijdens [appellanten] van 25 juli 2023 met vijf producties, genummerd 2 tot en met 6;
- de akte vermindering van eis zijdens [appellanten] van 25 juli 2023;
- de memorie van antwoord zijdens [geïntimeerde] van 5 september 2023 met zeven producties, genummerd 12 tot en met 18;
- de akte zijdens [appellanten] van 17 oktober 2023;
- de antwoordakte zijdens [geïntimeerde] van 28 november 2023.
6.De beoordeling
- ten aanzien van venster A hoeft de rechtbank niet in te gaan op de vraag of dit zicht biedt op het perceel van [appellanten] , omdat dit al geblindeerd en vaststaand is, zodat wordt voldaan aan het vereiste van artikel 5:51 BW en het raam rechtmatig is (rov. 4.6);
- het tussen de woning van [geïntimeerde] en de woning van [appellanten] gelegen pad is een openbare weg in de zin van artikel 5:50, lid 2 BW (rov. 4.7);
- gelet op de omstandigheid dat het pad een openbare weg is, volgt uit artikel 5:50, lid 2 BW dat [appellanten] zich niet kunnen verzetten tegen de aanwezigheid van raam B (rov. 4.8);
- raam C biedt geen uitzicht op het naburige perceel van [appellanten] , de afstand van dit raam tot de grenslijn van het erf van [appellanten] is meer dan twee meter, gemeten op de in artikel 5:50,lid 3 BW aangegeven wijze, en al hierom niet in strijd met het bepaalde in artikel 5:50, lid 1 BW, terwijl ook voor dit raam geldt dat het pad tussen de erven van [appellanten] en [geïntimeerde] met zich brengt dat [appellanten] zich op grond van artikel 5:50, lid 2 BW niet tegen dit raam kunnen verzetten (rov 4.9);
- [appellanten] hebben onvoldoende gesteld ter onderbouwing van hun standpunt dat [geïntimeerde] met de ramen onrechtmatig hinder veroorzaakt. De enkele omstandigheid dat vanuit die ramen zicht bestaat op de tuin van [appellanten] is daarvoor niet voldoende, temeer omdat de ramen rechtmatig zijn. Bijkomende omstandigheden die dit anders kunnen doen zijn, zijn door [appellanten] niet aangevoerd (rov. 4.11);
- gegeven deze oordelen behoeven de kwesties betreffende de verjaring en het ontstaan van een erfdienstbaarheid verder geen beoordeling (rov. 4.12);
- uit het oordeel in conventie volgt dat de vorderingen in reconventie ten aanzien van de ramen A, B en C niet toewijsbaar zijn;
- (de afscheiding van) het dakterras bevindt zich op meer dan twee meter van de erfgrens van het perceel van [appellanten] en voldoet daarmee aan de voorwaarde van artikel 5:50, lid 1 BW. Daarnaast geldt ook ten aanzien van (de afscheiding van) het dakterras dat het tussen de erven gelegen pad eraan in de weg staat dat [appellanten] zich tegen de aanwezigheid daarvan kunnen verzetten (rov. 4.19);
- In conventie en reconventie zijn [appellanten] in het ongelijk gesteld en op die grond gehouden tot vergoeding van de proceskosten.
.De Raad van State oordeelt hierin telkens dat de Wegenwet tot doel heeft om een regeling te treffen ten behoeve van het openbaar verkeer en overweegt verder dat blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wegenwet (Kamerstukken II 1929/1930, nr. 99a, blz. 1) een afzonderlijke bepaling, waarin tot uitdrukking komt wat tot de wegen geacht wordt te behoren, niet nodig en niet gewenst werd geacht, omdat voornamelijk door de praktijk zelf wordt aangegeven wat tot weg gerekend moet worden. De Wegenwet heeft volgens de Raad van State betrekking op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen. De Parlementaire Geschiedenis van artikel 5:50, lid 2 BW geeft geen enkele aanwijzing voor een oordeel dat de term “openbare weg” in dit artikel een andere betekenis zou (moeten) hebben dan als aangehouden op grond van de Wegenwet. Argumenten op grond waarvan de handelsrechter dit begrip anders zou moeten uitleggen dan de bestuursrechter zijn niet aangevoerd. Het hof neemt daarom de uitspraken van de Raad van State als uitgangspunt.
- Wanneer ik dicht bij het linker venster van raam B sta en ik kijk recht voor mij uit en beweeg mijn hoofd van boven naar beneden, dan zie ik bosschage, een deel van het polycarbonaat dak van het schuurtje van [appellanten] en de [straatnaam] .
- Wanneer ik dicht bij het middelste venster van raam B sta en ik kijk recht voor mij uit en beweeg mijn hoofd van boven naar beneden, dan zie ik bosschage, een deel van het polycarbonaat dak van het schuurtje van [appellanten] en de [straatnaam] .
- Wanneer ik dicht bij het rechter venster van raam B sta en ik kijk recht voor mij uit en beweeg mijn hoofd van boven naar beneden, dan zie ik links een deel van de bosschage en een deel van het polycarbonaat dak van het schuurtje van [appellanten] en een begin van een deel van de [straatnaam] en rechts een deel van het pannendak van het huis van [appellanten] (zie foto hieronder).
- Ik zie dat het middelste venster niet open kan. De buitenste vensters kunnen open. Het zijn draai-kiepramen. Ik zie dat er een blindering is van de vensterbank tot een hoogte van 67 cm. Vanaf de vloer tot de vensterbank is een hoogte van 28 cm.
- Het raam is voorzien van een frans balkon.”
€ 178,00(plus verhoging conform de beslissing)