Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] ,
. [appellante sub 2] ,
1.[geïntimeerde sub 1] ,
[geïntimeerde sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grief Iin de kern dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de steeg geen openbare weg is en dat de ramen in de dakkapel strijdig zijn met artikel 5:50 BW. Volgens [appellanten] . is de steeg een openbare weg, hetgeen meebrengt dat [geïntimeerden] zich niet tegen de aanwezigheid van de ramen in de dakkapel kunnen verzetten. In dat verband hebben zij gewezen op artikel 4 lid 1 van de Wegenwet waarin, voor zover relevant, is bepaald dat een weg openbaar is wanneer deze, na het tijdstip van dertig jaren vóór het in werking treden van deze wet (te weten 1 oktober 1932 ), gedurende dertig achtereenvolgende jaren voor een ieder toegankelijk is geweest. Volgens [appellanten] . wordt de steeg al meer dan 30 jaar gebruikt door voetgangers en fietsers - niet alleen of uitsluitend door bewoners - als doorsteekmogelijkheid om te komen en te gaan van en naar de [b-straat] en de [c-straat] . De steeg had en heeft daarmee een openbare verkeersfunctie en was en is zonder enige belemmering toegankelijk voor het publiek.
wegaan bij artikel 1 lid 2 van de Wegenwet. Hierin is bepaald dat onder wegen mede wordt verstaan: voetpaden, rijwielpaden, jaagpaden, dreven, molenwegen, kerkwegen en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik. Met betrekking tot de uitleg van het begrip weg heeft de Raad van State in een uitspraak van 5 maart 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BC6035) het volgende overwogen:
Het doel van de Wegenwet is het treffen van een regeling ten behoeve van het openbaar verkeer. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wegenwet (Kamerstukken II 1929/1930, nr. 99a, blz. 1) werd een afzonderlijke bepaling, waarbij tot uitdrukking komt wat tot de wegen geacht wordt te behoren, niet nodig en niet gewenst geacht omdat voornamelijk door de praktijk zelf wordt aangegeven wat tot weg gerekend moet worden te behoren. De Wegenwet heeft naar het oordeel van de Afdeling betrekking op verkeersbanen die een functie vervullen ten behoeve van het afwikkelen van het openbare verkeer en die derhalve naar hun aard of functie een grote, onbepaalde publieksgroep dienen.”
de steeg altijd openbaar was en nog steeds en door iedereen kan worden gebruikt en ook wordt gebruikt” omdat het niet ter zake dienend is. De grief faalt.
grief IIstellen [appellanten] . aan de orde dat hun belangen zwaarder wegen dan het belang van [geïntimeerden] bij bescherming van hun privacy. Zij voeren daartoe aan dat de ramen zich hemelsbreed op ruime afstand van de achtergevel van het huis van [geïntimeerden] bevinden, dat ook andere buren over en weer zicht hebben op elkaars erven, gevels en ramen en dat het vastmaken en ondoorzichtig maken van de ramen in de dakkapel nadelig is voor de minderjarige kinderen van [appellanten] . omdat zij slapen in de kamer met de dakkapel. Daarnaast stellen zij dat het honoreren van het beroep van [geïntimeerden] op het verbod van artikel 5:50 BW leidt tot een apert onredelijke uitkomst en derhalve naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
rief IIIstellen [appellanten] . dat de kantonrechter ten onrechte hun verweer op misbruik van bevoegdheid heeft verworpen. Zij voeren daartoe aan dat [geïntimeerden] met het instellen van de vordering op grond van artikel 5:50 BW hun bevoegdheid misbruiken omdat de garage van [geïntimeerden] feitelijk grenst aan de steeg en - zo begrijpt het hof hun stelling - het uitzicht van [appellanten] . vanuit de ramen van de dakkapel zich richt op een blinde garagemuur.