In de zaak tegen de verdachte, die wordt verdacht van het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten, heeft de rechtbank Rotterdam op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan. De verdachte was betrokken bij een onderzoek van de FIOD Den Haag naar de handel in onveraccijnsde en merkvervalste sigaretten. De tenlastelegging betrof het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten op 17 januari 2018. Tijdens de zitting zijn observaties en bewijsstukken gepresenteerd, waaronder een grote hoeveelheid sigaretten die in een loods in Breda zijn aangetroffen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 40 maanden, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er serieuze aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, zoals het aantreffen van een vingerafdruk op rekfolie in de loods en het feit dat hij huurder was van de loods. Echter, de rechtbank kon niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de verdachte de benodigde beschikkingsmacht en wetenschap had over de sigaretten. Hierdoor heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Desondanks heeft de rechtbank bepaald dat de in beslag genomen sigaretten onttrokken worden aan het verkeer, aangezien er wel een strafbaar feit is vastgesteld met betrekking tot de sigaretten.
De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak voor de officier van justitie om overtuigend bewijs te leveren voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank heeft ook beslissingen genomen over de in beslag genomen goederen, waarbij de bewaring ten behoeve van de rechthebbende is gelast.