ECLI:NL:GHSHE:2024:3652

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
23/1655
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM)

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 november 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die door de inspecteur was opgelegd. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze naheffingsaanslag, maar de rechtbank had het beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende stelde dat het stelsel van BPM-heffing niet transparant was en dat er meer schade aan zijn voertuig was dan door de inspecteur was erkend. Het hof oordeelde dat het standpunt van belanghebbende over de transparantie van het BPM-stelsel niet houdbaar was. Het hof concludeerde dat belanghebbende een taxateur kan inschakelen om de schade vast te stellen en dat de waardevermindering van het voertuig in goede justitie moest worden bepaald. Het hof stelde de waardevermindering vast op € 4.000, wat leidde tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 1.070. Het hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de naheffingsaanslag, en veroordeelde de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/1655
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 26 oktober 2023, nummer BRE 22/4108, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.6.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op zijn aangifte van 23 oktober 2019 een bedrag van € 8.276 aan BPM voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig Audi Q5 met VIN nummer [VIN-nummer] . De datum eerste toelating van de auto is 23 oktober 2017.
2.2.
Bij de aangifte is voor de auto een taxatierapport gevoegd. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 11.340 en een correctie bijgeteld van € 250 voor de toepassing van een Xray matrix. In totaal is er een bedrag van € 11.090 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde van € 50.989. Tevens heeft belanghebbende bij de aangifte de inkoopfactuur overgelegd waaruit blijkt dat belanghebbende € 37.111 heeft betaald voor de auto.
2.3.
Belanghebbende is opgeroepen voor een hertaxatie door Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in het taxatierapport van 4 november 2019. Bij de hertaxatie is een waardevermindering als gevolg van schade toegekend van € 859, te weten 83% van de door DRZ geconstateerde schade van € 1.031.
2.4.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde BPM voor de auto moet worden vastgesteld op € 10.579. Vervolgens is de naheffingsaanslag van € 2.301 opgelegd.
2.5.
Belanghebbende is tegen de naheffingsaanslag in bezwaar gegaan. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de historische nieuwprijs vastgesteld op € 114.015, de handelsinkoopwaarde (voor schade) op € 50.370, de waardevermindering wegens schade op € 859 en een extra leeftijdskorting van € 187 toegepast en de naheffingsaanslag verminderd naar € 1.715. De inspecteur heeft een kostenvergoeding van € 1.082 toegekend.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. In het bijzonder zijn daarbij de volgende vraagpunten aan de orde:
Is er sprake van fiscale discriminatie door een gebrek aan transparantie?
Dient de handelsinkoopwaarde van de auto verminderd te worden in verband met schade aan de auto?
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
1. Fiscale discriminatie
4.1.
Het is volgens belanghebbende aan een lidstaat om aan te tonen dat in het geval van gebrek aan fiscale transparantie het stelsel geen discriminatie in de hand werkt. Het stelsel van de BPM-heffing laat slechts een aftrek van 72% van de aanwezige schade toe, tenzij wordt aangetoond dat dit meer zou moeten zijn. Echter nergens uit de wet volgt hoe dit aangetoond kan worden. Hetzelfde geldt voor de aanwezige schade. In het stelsel van BPM-heffing ontbreken duidelijke richtlijnen en regels waar een belanghebbende zich op kan beroepen. Het stelsel van BPM-heffing zoals het nu in de wet is geregeld, is daardoor volgens belanghebbende niet langer houdbaar.
4.2.
Het hof verwerpt het standpunt van belanghebbende dat het stelsel niet transparant zou zijn, ook niet ten aanzien van de eventueel in aanmerking te nemen waardevermindering in verband met schade. Belanghebbende kan een taxateur inschakelen voor het vaststellen van de schade en de daaruit volgende waardevermindering van de auto. Het hof vermag niet in te zien waarom dit niet transparant zou zijn.
2. Schade
4.3.
Het hof stelt voorop dat de verschuldigde BPM met betrekking tot gebruikte personenauto’s wordt berekend met inachtneming van een vermindering. [1] Deze vermindering is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs en de BPM op het tijdstip waarop de auto voor het eerst in gebruik is genomen. [2] De stelplicht en bewijslast met betrekking tot de toepasselijkheid en de omvang van die vermindering rusten op de belastingplichtige. [3] De vermindering heeft tot doel om bij de heffing van BPM ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met een (bij benadering) reële waardedaling van het desbetreffende voertuig. [4]
4.4.
De wet- en regelgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken, namelijk door een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel door een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige geen gebruik maakt van één van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, Uitvoeringsregeling BPM voorziene afschrijvingstabel. Hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen brengt mee dat de belastingplichtige die kiest voor één van die methodes, in geval van gemotiveerde betwisting door de inspecteur, de feiten aannemelijk dient te maken die meebrengen (a) dat die methode in zijn geval mag worden toegepast en (b) dat toepassing van die methode leidt tot de door hem verdedigde waardedaling. [5]
4.5.
Normale gebruiksschade kan niet in mindering gebracht worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en letter c, Wet BPM dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.6.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat iedere schade als bovenmatige gebruiksspoor kwalificeert, omdat het een relatief jonge auto betreft uit het luxere segment. Op de foto’s is volgens belanghebbende te zien dat er meer schade aanwezig is dan de schade waarmee de inspecteur rekening heeft gehouden. De inspecteur betwist dat er sprake is van meer dan normale gebruikssporen.
4.7.
Ten aanzien van de overige gestelde schade heeft het hof de in beide taxatierapporten opgenomen foto’s en schadecalculaties uitgebreid bestudeerd. Het hof is van oordeel dat een deel van de gepresenteerde schade is aan te merken als normale gebruikssporen, mede in acht genomen de leeftijd van de auto en het aantal gereden kilometers. Anderzijds ziet het hof wel meer schade dan door de inspecteur is geaccepteerd, zoals de krassen in de voorbumper, de beschadiging van de wielrand rechtsachter, de krassen in het scherm rechtsvoor en de krassen in de achterbumper. Een exacte berekening van schade respectievelijk waardevermindering miskent dat het waarderen geen exacte wetenschap is. Het hof zal daarom, uitgaande van zijn beoordeling van enerzijds het taxatierapport van belanghebbende en anderzijds de beoordeling door DRZ alsmede dat wat partijen hebben aangevoerd, de waardevermindering als gevolg van schade schattenderwijs vaststellen.
Het hof bepaalt de waardevermindering in goede justitie op € 4.000.
4.8.
Uitgaande van een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 50.370, een historische nieuwprijs van € 114.015, een bruto BPM van € 23.440, en een waardevermindering wegens schade van € 4.000, bedraagt de verschuldigde BPM € 9.533 (((€ 50.370 -/- € 4.000)/€ 114.015) x € 23.440). Daarnaast bestaat recht op een extra leeftijdskorting van € 187. Nu op aangifte € 8.276 is voldaan, dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 1.070.
De beschikking belastingrente dient, nu belanghebbende daartegen geen zelfstandige grieven heeft aangevoerd, overeenkomstig te worden verminderd.
Tussenconclusie
4.9.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.10.
De inspecteur dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 365 respectievelijk € 548 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Dit bedrag moet worden betaald op een bankrekening op naam van belanghebbende. [6]
Ten aanzien van de proceskosten
4.11.
Het hof veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en de uitspraken van de rechtbank en van de inspecteur worden vernietigd. Deze bedragen moeten worden betaald op een bankrekening op naam van belanghebbende [7] .
4.12.
Het hof stelt de tegemoetkoming voor de beroepsfase op 2 (punten) x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750.
4.13.
Het hof stelt de tegemoetkoming voor de hoger beroepsfase op 2 (punten) x € 875 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 1.750.
4.14.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, met uitzondering van de beslissing over de kostenvergoeding;
  • vermindert de naheffingsaanslag naar een bedrag van € 1.070;
  • vermindert de beschikking belastingrente evenredig;
  • bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het hoger beroep bij het hof en het beroep bij de rechtbank van, in totaal, € 913 vergoedt;
  • veroordeelt de inspecteur in de kosten van het geding bij de rechtbank en het hof van, in totaal, € 3.500.
De uitspraak is gedaan door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.M. van der Vegt en M.H.P. Groenland, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers T.A. Gladpootjes
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 1, Wet BPM.
2.Artikel 10, lid 2, Wet BPM.
3.Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, r.o. 2.3.3.
4.Hoge Raad 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, r.o. 3.1.2.
5.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640, r.o. 3.2.4.
6.Artikel 19a, lid 4 Wet BPM.
7.Artikel 19a, lid 4 Wet BPM.