[appellanten] hebben tegen de vorderingen van [geïntimeerden] verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Op wat zij daartoe hebben aangevoerd, wordt hierna teruggekomen voor zover dat voor de beoordeling in hoger beroep van belang is. [appellanten] hebben ook een eis in reconventie ingesteld en, na eiswijziging, gevorderd, bij vonnis (voor zover mogelijk) uitvoerbaar bij voorraad:
uitsluitend door [appellant]
A. [geïntimeerden] te verbieden om, op straffe van een door [geïntimeerden] aan [appellant] te verbeuren dwangsom van € 205,- per overtreding, nog te betreden of te doen betreden, het als ‘grondstukje 1’ aangeduide stuk perceel behorend bij [adres 3] te [plaats] , met een maximum van € 20.500,-;
B. [geïntimeerden] te verbieden om, op straffe van een door [geïntimeerden] aan [appellant] te verbeuren dwangsom van € 205,- per overtreding, nog te betreden of doen betreden, het als ‘grondstukje 2’ aangeduide stuk perceel behorend bij [adres 4] te [plaats] (met uitzondering van een betreding in het kader van de hierna onder C benoemde vordering die betrekking heeft op het verwijderen van de ondergrondse riolering en bekabeling) met een maximum van € 20.500,-;
C. [geïntimeerden] te bevelen om uiterlijk op 8 september 2024 alle door of namens of ten behoeve van [geïntimeerden] aangelegde ondergrondse rioleringen en bekabelingen te verwijderen uit de grond van [appellant] , op straffe van een dwangsom van € 102,50 per dag, met een maximum van € 10.660,-.
door [appellanten]
D. [geïntimeerden] te veroordelen in de werkelijke proceskosten voor zover die betrekking hebben op de conventionele vorderingen sub 1 en sub 2, te begroten op
€ 4.726,44 en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het nemen van deze conclusie;
E. te bepalen dat de verplichting die aan [appellant] en [geïntimeerde 2] is opgelegd bij kortgedingvonnis van de voorzieningen(kanton)rechter bij vonnis van 13 juli 2022 om een tijdelijke erfafscheiding te plaatsen zal zijn opgeheven, althans deze verplichting buiten werking te stellen;
F. [geïntimeerden] te verbieden om [appellant] te beletten om een schutting te plaatsen op of tegen de kadastrale erfgrens en [geïntimeerden] te gebieden om te gehengen en gedogen dat [appellant] een schutting plaatst op of tegen de kadastrale erfgrens en dat [appellant] (of door hem ingeschakelde derden), na behoorlijke aankondiging, geen (tijdelijke) toegang tot het perceel van [geïntimeerden] zal worden ontzegd voor zover dit nodig is voor het plaatsen van deze schutting;
G. [geïntimeerden] te veroordelen in de proceskosten in reconventie, waaronder de nakosten in reconventie;
H. [geïntimeerden] te verbieden om één of meer van de erfdienstbaarheden van weg waarbij huisnummer [adres 1] het dienende erf is en de huisnummers [adres 2] en [adres 3] de heersende erven zijn, te bemoeilijken door plaatsing van een schutting, hek of erfafscheiding, op straffe van een aan [appellanten] te verbeuren dwangsom van € 200,- per dag of gedeelte van een dag waarop dit gebod geschonden wordt, met een maximum van € 10.000,-;
I. [geïntimeerden] te verbieden om de doorgang van de inrit tussen de [adres 1] en [adres 4] en aan de voorzijde van [adres 3] op enigerlei wijze te doen of laten versperren, op straffe van een aan [appellanten] te verbeuren dwangsom van € 200,- per dag of gedeelte van een dag waarop dit verbod geschonden wordt, met een maximum van € 10.000,-.