Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.De zaak in de kern
[appellante] heeft in eerste aanleg, na vermindering van haar vordering, een bedrag van [geïntimeerde] gevorderd van € 33.614,18 (te vermeerderen met kosten van juridische bijstand, rente en proceskosten). [appellante] heeft de vaststellingsovereenkomst en twee addenda aan die vordering ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellante] afgewezen met als overweging dat de schuld van [geïntimeerde] niet meer inbaar is, omdat [geïntimeerde] deze enkel zou hoeven aflossen uit de tussen partijen overeengekomen winstaandeelregeling. [appellante] is het hier niet mee eens en vordert in hoger beroep alsnog betaling van de schuld. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] gelijk heeft. Het hof zal hierna uitleggen hoe het tot dit oordeel komt.
3.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met een productie;
- de mondelinge behandeling van 11 oktober 2024, waarbij [appellante] en [geïntimeerde] hun standpunten hebben toegelicht en waarbij [appellante] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
4.De feiten
- [appellante] is bereid de onderneming van [geïntimeerde] over te nemen en de bedragen met betrekking tot de schulden te voldoen;
- [appellante] brengt de onderneming onder in een op te richten besloten vennootschap;
- [geïntimeerde] treedt in loondienst van de besloten vennootschap en krijgt een baan als
- Verder krijgt [geïntimeerde] uit de netto jaarwinst een winstaandeel van 35% dat zal worden aangewend ter aflossing van de lening van [appellante] totdat deze geheel is afgelost.
- [geïntimeerde] verklaart tevens werkzaam te blijven voor de op te richten besloten vennootschap voor minimaal de tijd tot de schuld aan [appellante] is afgelost.
- [appellante] verklaart [geïntimeerde] in loondienst te houden voor minimaal de tijd tot de schuld aan [appellante] is afgelost, een en ander tenzij er zwaarwegende redenen zijn om de dienstbetrekking eerder te beëindigen. Hiertoe zal een separate arbeidsovereenkomst worden opgemaakt.
aangepast/definitief gemaakt a.h.v. de uitstaande bedragen per 31-03-2018’.Verder staat er dat de bedragen zoals die zullen blijken uit de opstelling per 31-03-2018 tussen partijen zullen gelden voor deze overeenkomst.
“
Het saldo als bepaald door VDH Accountants op basis van de aangeleverde stukken en boekingen in d rekeningen courant zoals aangehecht aan deze overeenkomst met addenda.[appellante] Beheer BV betaalt eind 2019 conform de overeenkomsten de 2e dele naan de Gemeente Beesel inz het BBZ Krediet t.b.d. EUR 8.000,-.(…)Het saldo per datum ondertekening is groot EUR 41.614,18 zoals blijkt uit aangehechte opstelling.”
“
Hallo [appellante] ,
5.De beoordeling
- i) [geïntimeerde] heeft op zichzelf niet betwist dat [appellante] een geldvordering heeft uit hoofde van een overeenkomst van geldlening, zoals vastgelegd in de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst van 28 maart 2018 en het addendum van
- ii) Het verweer van [geïntimeerde] dat tussen partijen was overeengekomen dat de lening enkel en alleen zou hoeven worden terugbetaald via de 35%-winstaandeelregeling van [geïntimeerde] is een bevrijdend verweer; de stelplicht en bewijslast van die partijafspraak rust op [geïntimeerde] .
- iii) [geïntimeerde] is voorshands geslaagd in het bewijs van de onder (ii) genoemde stelling, waartegen [appellante] tegenbewijs mag leveren.
- iv) [appellante] is niet geslaagd in het ontzenuwen van het voorshands geleverde bewijs, zodat het bevrijdend verweer van [geïntimeerde] slaagt.
uitsluitend[cursivering hof] hoefde terug te betalen uit de 35%-winstdelingsregeling. [appellante] betoogt daarentegen dat de 35%-winstdelingsregeling slechts een van de bronnen was waaruit moest worden afgelost en dat hij dus nog steeds een afdwingbare vordering heeft.
-terecht- geen grief gericht tegen de overweging van de rechtbank dat uitleg van de afspraken plaats dient te vinden aan de hand van de Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158). Die maatstaf houdt in dat de vraag wat partijen zijn overeengekomen niet kan worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Aan de hand van diezelfde maatstaf moet worden bepaald of zich een scenario voordoet dat door partijen in de overeenkomst niet is voorzien (zie ook rov. 5.12.) .
op een houtje zat te bijten’. Verder heeft [appellante] in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep zelf het standpunt ingenomen dat met de overname van Metaco door [appellante] werd beoogd om de schulden van [geïntimeerde] te saneren, ervoor te zorgen dat [geïntimeerde] zijn huis kon behouden en dat hij een fatsoenlijk loon zou ontvangen. De 35%-regeling was volgens [appellante] opgenomen om ervoor te zorgen dat [geïntimeerde] , zolang er geen of weinig winst zou worden gemaakt, een inkomen zou kunnen genereren, zonder dat een terugbetaling ‘
een te grote of onoverkomenlijke last voor [geïntimeerde] zou gaan betekenen’. Ook [geïntimeerde] ging daarvan uit. Deze bedoeling is ook tot uitdrukking gekomen in de tekst van de vaststellingsovereenkomst (hiervoor in rechtsoverweging 4.5. weergegeven). Daarbij wijst het hof in het bijzonder op de afspraak dat [geïntimeerde] naast zijn salaris uit de netto jaarwinst een winstaandeel van 35% krijgt dat zal worden aangewend ter aflossing van de lening en de afspraak dat [appellante] [geïntimeerde] in loondienst zal houden voor minimaal de tijd tot de schuld aan [appellante] is afgelost (uitgezonderd zwaarwegende redenen om de dienstbetrekking eerder te beëindigen). Over die 35%-regeling heeft [appellante] ook verklaard dat, zolang er geen winst werd gemaakt, (nog) niet hoefde te worden afgelost.
door het vormen van een BV, dat [geïntimeerde] nergens meer persoonlijk aansprakelijk was ten tijde van de overname en was daar ook duidelijk trots op. Ik had daar respect voor en dit is de basis geweest van mijn bereidwilligheid om U 125,000 euro extra te betalen voor de transactie. Ik ging ervan uit dat het daarmee voor iedereen een win/win zou worden, dus ook voor [geïntimeerde] . Ik had natuurlijk ook gewoon nog een paar maanden kunnen wachten tot het water echt aan Uw lippen had gestaan.”
een andere oplossing (…) waar wij het beide mee eens zijn’ gevonden moest worden voor de aflossing van de schuld maakt het hiervoor genoemde oordeel niet anders. Volgens [geïntimeerde] was immers afgesproken dat hij de schuld uitsluitend uit zijn winstaandeel van 35% zou hoeven terugbetalen. In dat licht bezien is het niet onlogisch dat hij dan schrijft dat terugbetaling pas weer aan de orde is als daarover een andere afspraak is gemaakt. Verder verwijst [appellante] nog naar het wel door [geïntimeerde] getekende addendum van 30 september 2019 waarin de zin ‘
De afwikkeling van de schuld van [geïntimeerde] aan [appellante] Beheer BV vindt plaats als gepland’is blijven staan. Ook dat kan [appellante] niet baten in het licht van het feit dat juist gepland was dat de schuld zou worden afgelost vanuit de 35% winstregeling.
- Griffierechten: € 783,--
- Salaris advocaat in beide zaken: € 3.142,-- (2 punten x tarief III)
- Nakosten: € 178,-- (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)