ECLI:NL:GHSHE:2024:34

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
200.306.531_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bruidsgave in het kader van huwelijkse voorwaarden en toepasselijk recht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de bruidsgave van 500 gouden Bahar Azadi munten. De partijen, een vrouw en een man, waren gehuwd onder Nederlandse huwelijkse voorwaarden, waarbij de wettelijke gemeenschap van goederen gold, met uitzondering van de woning van de man. De vrouw vorderde de bruidsgave, terwijl de man betoogde dat deze niet in de gemeenschap viel en dat de huwelijkse voorwaarden de afspraken omtrent de bruidsgave hadden opgeheven. Het hof oordeelde dat de bruidsgave en de schuld van de man aan de vrouw in de huwelijksgemeenschap vielen en dat beide vermogensbestanddelen tegen elkaar moesten worden weggestreept. Het hof bevestigde dat de bruidsgave naar Nederlands recht moest worden beoordeeld, ondanks de eerdere afspraken tussen partijen naar Iraans recht. De vrouw had geen recht op de bruidsgave, omdat deze in de gemeenschap viel en de man ook een schuld had aan de vrouw. Het hof wees het verzoek van de man om de werking van een eerdere beslissing te schorsen af, en compenseerde de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.306.531/01
zaaknummer rechtbank : C/01/365481 / FA RK 20-6076
beschikking van de meervoudige kamer van 11 januari 2024
inzake
[de vrouw],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. D. Rezaie te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. Hashem Jawaheri te Amsterdam.

8.De beschikking d.d. 10 augustus 2023

Bij die beschikking heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de bruidsgave naar Nederlands recht, daarbij rekening houdend met de door partijen op 27 maart 2019 overeengekomen huwelijkse voorwaarden.
Daarnaast heeft het hof – voor zover thans van belang – de man veroordeeld om binnen veertien dagen na 10 augustus 2023 zijn volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het laten tot stand komen van de echtscheiding naar Iraans recht bij de Iraanse ambassade te Den Haag, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag of dagdeel dat de man verwijtbaar weigert aan deze verplichting te voldoen met een maximum van € 25.000,--.

9.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- de akte van uitlating van de zijde van de man met bijlagen 1 tot en met 4, ingekomen ter griffie d.d. 20 september 2023;
- de akte uitlating toepasselijk recht van de zijde van de vrouw d.d. 21 september 2023;
- de akte van uitlating van de zijde van de man, ingekomen ter griffie d.d. 13 oktober 2023;
- de akte uitlating toepasselijk recht van de zijde van de vrouw d.d. 19 oktober 2023.
Het hof heeft vervolgens bepaald dat, zonder nadere mondelinge behandeling, op 25 januari 2024 een beschikking zal worden gegeven.

10.De verdere beoordeling

In het principaal en incidenteel hoger beroep:
10.1.
De
vrouwheeft in haar akte van 20 september 2023 het volgende aangevoerd.
Partijen zijn ten tijde van de huwelijksvoltrekking huwelijkse voorwaarden naar Iraans recht overeengekomen voor de bruidsgave van de vrouw én het toepasselijke huwelijksvermogensregime van partijen. Uitgegaan moet worden van rechtsgeldig tot stand gekomen huwelijkse voorwaarden naar Iraans recht.
Nadat zij in Nederland kwam wonen, heeft de man haar overgehaald om alleen voor de woning in Nederland (zoals blijkt uit de formulering) huwelijkse voorwaarden overeen te komen, zodat uitsluitend de man gerechtigd tot de woning zou zijn. Volgens de man hadden deze huwelijkse voorwaarden alleen betrekking op de woning en kon zij onverminderd aanspraak maken op de bruidsgave.
Op dat moment was zij onbekend met de Nederlandse wet- en regelgeving en beheerste zij de Nederlandse taal niet.
De bedoeling van partijen bij het overeenkomen van de huwelijkse voorwaarden naar Nederlands recht was dat de vrouw op ieder moment dat zij dat wenste haar bruidsgave zou krijgen en de man de enige rechthebbende op de woning in Nederland zou zijn. Juist omdat de man zich gehouden achtte om op haar verzoek de bruidsgave te voldoen, wilde hij daarnaast niet ook de helft van de (over)waarde van de woning met haar hoeven te delen. Met het overeenkomen van de huwelijkse voorwaarden zijn de Iraanse huwelijkse voorwaarden met betrekking tot de bruidsgave niet komen te vervallen. De huwelijkse voorwaarden regelen alleen iets over de woning in Nederland.
Primairis Nederlands recht niet van toepassing op de bruidsgave, nu partijen ten tijde van het overeenkomen van de huwelijkse voorwaarden de bedoeling hebben gehad om de bruidsgave buiten het bestek daarvan te laten.
Subsidiairgeldt dat de bruidsgave een sui generis is. In het Nederlandse conflictenrecht bestaat hiervoor geen specifieke verwijzingscategorie. Daarom moet deze rechtsfiguur worden aangepast om binnen een bestaande verwijzingscategorie te kunnen worden ingepast. Hier is sprake van een overeenkomst tussen partijen. Deze dient te worden nagekomen. Alhoewel de bruidsgave een verplicht onderdeel van een islamitisch huwelijk vormt, zijn het partijen die de inhoud van die bruidsgave-afspraak bepalen. De man is op grond van de bruidsgave-overeenkomst gehouden de bruidsgave aan haar te voldoen.
Meer subsidiairis de bruidsgave verknocht aan de vrouw, zodat deze alleen aan haar toekomt en niet in een eventuele gemeenschap valt. De vordering is reeds ontstaan bij de eerste huwelijksconsummatie. Vanaf dat moment is de bruidsgave van de vrouw naar Iraans recht direct opeisbaar geworden en aan haar verknocht. Dat de man de bruidsgave nog niet heeft voldaan, doet aan het voorgaande niets af omdat het ontstaanstijdstip van de vordering en de bijzondere verknochtheid daarvan aan de vrouw doorslaggevend is. Hieruit volgt dat haar vordering op de man onverkort en rechtsgeldig heeft voortbestaan.
Meest subsidiairvalt de bruidsgave in de huwelijksgemeenschap en dient deze bij helfte te worden verdeeld.
Indien Nederlands recht op het huwelijksvermogensregime van partijen van toepassing is, heeft dat tot gevolg dat de woning in de gemeenschap valt en de (over)waarde tussen partijen moet worden verdeeld. Daarbij is van belang dat de vrouw de huwelijkse voorwaarden heeft ondertekend met de bedoeling dat zij aanspraak bleef houden op haar bruidsgave en dat de man tot de woning gerechtigd zou zijn. Indien de bruidsgave door de huwelijkse voorwaarden worden beheerst, dan kwamen de wil en verklaring van de vrouw niet overeen, waardoor sprake is geweest van een wilsgebrek, waardoor de inhoud van de huwelijkse voorwaarden niet alleen op de bruidsgave maar ook op de woning ziet.
10.2.
De
manheeft in zijn akte van 20 september 2023 het volgende aangevoerd.
De bruidsgave is naar haar aard bedoeld om bescherming te bieden aan de financiële belangen van de vrouw zodat zij niet onverzorgd achter zal blijven na de huwelijkssluiting. Die bescherming heeft zij in de huidige omstandigheden niet nodig vanwege a) haar persoonlijke omstandigheden en b) de Nederlandse verzorgingsstaat. Het is daarom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als de vrouw ook nog haar aanspraak jegens de man ter zake van de bruidsgave geldend kan maken. De man wijst daartoe op het volgende.
1. Partijen hebben zeer kort in de echtelijke woning geleefd als echtgenoten. In die periode heeft de vrouw haar opleiding aan de universiteit voltooid en, dankzij de man, de mogelijkheid gekregen om zich in Nederland te vestigen. Zij heeft in Nederland alle mogelijkheden om een bovenmodaal salaris te verdienen. Zij spreekt de Engelse taal uitstekend en heeft ook Nederlandse taallessen gevolgd. Zij kan op korte termijn toetreden tot de Nederlandse arbeidsmarkt.
2. Nadat zij de man heeft verlaten, heeft zij steeds de beschikking gehad over de sociale voorzieningen van de Nederlandse staat zoals opvang en een uitkering. In Nederland bestaat voor deze jonge, gezonde en hoogopgeleide vrouw geen noodzaak aan een financieel vangnet in de vorm van een bruidsgave.
3. Daarbij komt dat de familie van de vrouw zeer vermogend is met connecties hoog in de politieke kringen van de Islamitisch republiek. De vrouw staat er financieel beter voor dan de man na de echtscheiding van partijen.
Partijen hebben, voor het geval Nederlands recht van toepassing is op de bruidsgave expliciet besloten om de bruidsgave geen onderdeel te laten zijn van hun huwelijkse voorwaarden. Zij hebben gekozen voor de wettelijke gemeenschap van goederen, met uitzondering van de woning van de man. Door het aangaan van de huwelijkse voorwaarden zullen de afspraken in de huwelijksakte naar Iraans recht tussen partijen vervallen ingeval Nederlands recht van toepassing verklaard wordt op het huwelijk, zoals nu is gebeurd. Dat betekent dat de vrouw geen aanspraak kan maken op de bruidsgave.
Als het hof van oordeel is dat de aanspraak van de vrouw op de bruidsgave in de gemeenschap valt, dan is deze door boedelmenging teniet gegaan.
verzoek tot schorsing
De man verzoekt de werking van de tussenbeslissing van 10 augustus 2023 te schorsen voor wat betreft zijn veroordeling om medewerking te verlenen totdat de beslissing omtrent de bruidsgave in kracht van gewijsde is gegaan. De beslissing van het hof is niet zorgvuldig tot stand gekomen. De vrouw doet zelf niets. Daarnaast is de totstandkoming van de Iraanse echtscheiding problematisch omdat de geestelijke eerst moet worden geïnformeerd omtrent de bruidsgave. Aangezien partijen daarover van mening verschillen, is het feitelijk niet mogelijk om de Iraanse echtscheiding te realiseren.
10.3.
In haar akte uitlating toepasselijk recht d.d. 19 oktober 2023 heeft de
vrouwnog het volgende aangevoerd.
De man heeft welbewust en zonder enige druk van haar kant de bruidsgave-afspraak met haar gemaakt door over de hoogte daarvan voorafgaand aan het ondertekenen van de huwelijksakte te onderhandelen en vervolgens zijn handtekening onder de huwelijksakte te zetten. De man heeft haar kort na de huwelijkssluiting naar Nederland laten komen. Bij het aangaan van de bruidsgave-afspraak was het voor beide partijen dan ook voorzienbaar dat zij hun relatie en echtelijk leven in Nederland zouden aanvangen/voortzetten en hun toekomst verder in Nederland zouden opbouwen. Van onvoorziene of gewijzigde omstandigheden is geen sprake.
Voor de vraag of de vrouw aanspraak kan maken op haar bruidsgave is het bestaan van een financieel vangnet niet relevant. De gangbare benadering van de bruidsgave is dat de man door de bruidsgave voor de duur van het huwelijk ‘het exclusieve gebruiksrecht van de seksuele en procreatieve deel van de vrouw verwerft’. De achterliggende gedachte is dat de vrouw na de eerste seks geen maagd meer is, hetgeen haar ten opzichte van ongehuwde vrouwen in een zeer kwetsbare en nadelige positie brengt.
De man is er niet in geslaagd voldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden te stellen waarom hij niet gehouden mag worden aan de afspraak die hij willens en wetens heeft gemaakt.
De man staat er financieel niet slecht voor. Hij is enig eigenaar van de woning met overwaarde en heeft een goedbetaalde baan. De man kan met de deurwaarder een betalingsregeling afspreken voor zover hij geen verhaal zal bieden om de bruidsgave ineens te voldoen.
De man heeft haar bewogen om in Nederland huwelijkse voorwaarden voor de woning aan te gaan omdat hij niet wilde dat de vrouw aanspraak kon maken op de woning omdat haar in ieder geval haar bruidsgave toekwam. De man heeft haar om oneigenlijke redenen bewogen om de huwelijkse voorwaarden te ondertekenen. Bij een juiste voorstelling van zaken zou zij de huwelijkse voorwaarden nooit hebben ondertekend.
De stelling van de man dat naast de huwelijkse voorwaarden ook een beperkte gemeenschap van goederen bestaat waarin de bruidsgave zou zijn gevallen, is onbegrijpelijk. Partijen zijn niet voor niets huwelijkse voorwaarden aangegaan.
Ongeacht of partijen in Nederland enkel huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen of daarnaast ook een beperkte gemeenschap van goederen hebben gehad, hebben partijen voor de bruidsgave in Nederland geen rechtskeuze gemaakt. De Iraanse huwelijkse voorwaarden over de bruidsgave zijn niet vervallen.
verzoek tot schorsing
De man gebruikt zijn mogelijkheid om zich uit te laten over de huwelijkse voorwaarden ten onrechte als een verkapt beroep in cassatie tegen het definitieve oordeel van het hof omtrent de verplichting van de man om zijn medewerking te verlenen aan de Iraanse echtscheiding van partijen. Het verzoek om schorsing moet daarom worden afgewezen.
10.4.
In zijn akte van uitlating d.d. 13 oktober 2023 heeft de
mannog het volgende aangevoerd.
De afspraak in de Iraanse huwelijksakte omtrent de bruidsgave is vervallen, “onder andere, gelet op de huwelijkse voorwaarden opgesteld bij een notaris in Nederland”. De man wijst daarbij op het volgende.
1. Partijen zijn huwelijkse voorwaarden aangegaan waarbij de wettelijke gemeenschap van goederen geldt. Zij hebben afgesproken dat de woning van de man niet in deze gemeenschap valt omdat de woning door de man is gekocht met een lening verkregen van zijn vader.
2. De notaris heeft beide partijen met tussenkomst van een tolk geïnformeerd over de huwelijkse voorwaarden.
3. Uit de formulering in de huwelijkse voorwaarden kan worden afgeleid dat partijen alomvattende afspraken hebben gemaakt omtrent de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk. Als Nederlands recht van toepassing is of wordt op het huwelijksvermogensregime, zullen de Nederlandse wettelijke regels gelden omtrent de vermogensrechtelijke afspraken, met uitzondering van de woning. De vermogensrechtelijke afspraken omtrent de aanspraak van de vrouw op de bruidsgave zijn hiermee tenietgegaan onder opschortende voorwaarde dat Nederlands recht van toepassing wordt op het huwelijksvermogensregime van partijen, hetgeen het geval is nu het hof dit heeft bepaald.
De bruidsgave is niet verknocht aan de vrouw. De vrouw heeft niet onderbouwd dat de aard van de bruidsgave, zoals door maatschappelijke opvatting is bepaald, als zodanig persoonlijk beschouwd dient te worden, dat deze het beginsel van boedelmenging op grond van de wet opzij zet. De bruidsgave dient niet verdeeld te worden, omdat deze teniet is gegaan. Dat de woning in de gemeenschap valt is onjuist.
10.5.
Het
hofoverweegt als volgt.
Bruidsgave
bindende eindbeslissing
10.5.1.
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 10 augustus 2023 overwogen dat naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld of de vrouw aanspraak kan maken op de bruidsgave. Dit is een bindende eindbeslissing.
De vrouw heeft allereerst aangevoerd dat Nederlands recht niet van toepassing is op de bruidsgave. Het hof begrijpt deze stelling als een verzoek om terug te komen op bovenstaande bindende eindbeslissing.
De eisen van een goede procesorde brengen mee dat de rechter aan wie is gebleken dat een eerder door hem gegeven bindende eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd is om over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing (Hoge Raad 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:NB8521).
Het hof ziet in hetgeen de vrouw heeft aangevoerd geen reden om terug te komen op deze bindende eindbeslissing. Dat partijen ten tijde van de huwelijkssluiting naar Iraans recht een afspraak hebben gemaakt over de bruidsgave is immers niet in geschil (zie rov. 5.10 van de tussenbeschikking) en de vrouw heeft niet aangevoerd dat de motivering door het hof van zijn oordeel dat – vanwege (kort samengevat) strijd met de openbare orde – Nederlands recht van toepassing is (rov. 5.15 tot en met 5.17 van de tussenbeschikking van 10 augustus 2023) onjuist zou zijn. Het hof kan aldus niet vaststellen dat zijn bovengenoemde bindende eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Het hof zal aldus de vraag of de vrouw aanspraak kan maken op de bruidsgave, beoordelen naar Nederlands recht.
totstandkoming huwelijkse voorwaarden
10.5.2.
Partijen hebben staande het huwelijk – één jaar na de huwelijkssluiting (op 13 februari 2018) – op 27 maart 2019 in Nederland bij de notaris huwelijkse voorwaarden gemaakt. Daarin zijn zij overeengekomen:
INLEIDING
De verschenen personen verklaarden:
  • zij zijn op dertien februari tweeduizend achttien in [plaats], Iran, met elkaar gehuwd, zoals blijkt uit het aan deze akte te hechten huwelijkscertificaat;
  • zij wensen bij deze akte de vermogensrechtelijke gevolgen van hun huwelijk door de hierna te vermelden huwelijkse voorwaarden te regelen ingeval Nederlands recht van toepassing wordt op het onderhavige huwelijk.
HUWELIJKSE VOORWAARDEN
De huwelijkse voorwaarden luiden in dat geval als volgt:
Wettelijke gemeenschap van goederen
Artikel 1
Tussen de echtgenoten bestaat de wettelijke gemeenschap van goederen, met uitzondering van het pand gelegen aan [adres] te [woonplaats].”
wilsontbreken
10.5.3.
Volgens de vrouw zijn de huwelijkse voorwaarden niet rechtsgeldig tot stand gekomen omdat zij niet op de hoogte was van het Nederlandse rechtsstelsel en de Nederlandse taal niet machtig was. Dit verweer treft geen doel. Partijen hebben echter uitleg van de notaris gekregen die partijen heeft gewezen op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien. Bij het ondertekenen van de akte bij de notaris was een tolk aanwezig die heeft vertaald naar het Iraans. Hierover is in de akte vermeld:
“volgens zijn verklaring tolk, die verklaarde de hieronder genoemde opgave en toelichting op de inhoud van de akte aan de verschenen personen te hebben vertaald in de Iraanse taal”
en
“De zakelijke inhoud van deze akte is door mij, notaris, aan de verschenen personen meegedeeld en toegelicht, waarbij ik, notaris, de verschenen personen heb gewezen op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien.”
Het hof gaat uit van de (juistheid van de) inhoud van deze akte. De vrouw is derhalve geïnformeerd over de inhoud en de gevolgen van de huwelijkse voorwaarden. Vervolgens hebben partijen de akte ondertekend.
dwaling en bedrog
10.5.4.
De vrouw beroept zich voorts op dwaling nu zij stelt dat zij bij een juiste voorstelling van zaken de huwelijkse voorwaarden niet zou hebben ondertekend. Zij stelt verder dat de man haar om oneigenlijke redenen ertoe heeft bewogen de huwelijkse voorwaarden aan te gaan. Het hof begrijpt dit als een beroep op bedrog.
Ingevolge art. 6:228 lid 1 BW is een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten vernietigbaar:
indien de dwaling te wijten is aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten;
indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten;
indien de wederpartij bij het sluiten van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling als de dwalende is uitgegaan, tenzij zij ook bij een juiste voorstelling van zaken niet had behoeven te begrijpen dat de dwalende daardoor van het sluiten van de overeenkomst zou worden afgehouden.
Ingevolge art. 3:44 lid 3 BW is bedrog aanwezig wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd weersproken.
Het hof stelt vast dat de vrouw haar stelling ook niet heeft onderbouwd. Dat de man de vrouw heeft bewogen tot het aangaan van de huwelijkse voorwaarden door haar opzettelijk onjuiste mededelingen te doen, daartoe te verzwijgen of een andere kunstgreep heeft gepleegd is niet gebleken. Evenmin is gebleken dat de vrouw heeft gedwaald waarbij de dwaling is te wijten aan de man. Daarbij komt, zoals hiervoor reeds is overwogen, dat de notaris partijen heeft geïnformeerd over de gevolgen van de huwelijkse voorwaarden. Het beroep op dwaling en/of bedrog faalt dan ook.
Het vorenstaande betekent dat van een wilsontbreken of een wilsgebrek geen sprake is. Het hof zal daarom uitgaan van de rechtsgeldig tot stand gekomen huwelijkse voorwaarden.
uitleg huwelijkse voorwaarden
10.5.5.
Volgens de vrouw valt de bruidsgave buiten huwelijkse voorwaarden en geldt de afspraak over de bruidsgave in de huwelijksakte naar Iraans recht nog steeds. Het was volgens haar de bedoeling dat zij de bruidsgave zou krijgen en de man de woning.
Volgens de man is de afspraak over de bruidsgave in de huwelijksakte door het aangaan van de huwelijkse voorwaarden komen te vervallen.
Het hof stelt vast dat de uitleg van de inhoud van de huwelijkse voorwaarden in geschil is.
Volgens vaste rechtspraak dient de uitleg van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden te geschieden aan de hand van de Haviltex-maatstaf. Zie o.m. HR 3 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM6085 en HR 4 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1564.
De Haviltex-maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158) luidt als volgt:
“De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van pp. is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die pp. in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen pp. behoren en welke rechtskennis van zodanige pp. kan worden verwacht.”
Bij deze uitleg dient de rechter rekening te houden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427).
In de huwelijkse voorwaarden is een expliciete regeling opgenomen over de woning van de man. Opgenomen is dat de woning is uitgezonderd van de overeengekomen wettelijke gemeenschap van goederen. Een expliciete regeling over de bruidsgave ontbreekt in de huwelijkse voorwaarden. Indien partijen de afspraak over de bruidsgave ook van de overeengekomen wettelijke gemeenschap van goederen wilden uitzonderen had het voor de hand gelegen dat dit ook in de huwelijkse voorwaarden zou zijn opgenomen. Dat is echter niet het geval. De man mocht de huwelijkse voorwaarden dan ook zo begrijpen dat de bruidsgave niet is uitgezonderd van de overeengekomen wettelijke gemeenschap van goederen.
wettelijke gemeenschap van goederen
10.5.6.
In de huwelijkse voorwaarden zijn partijen overeengekomen dat tussen hen de wettelijke gemeenschap van goederen bestaat, met uitzondering van “het pand gelegen aan [adres] te [woonplaats]. Tussen partijen is niet in geschil dat deze woning alleen eigendom van de man is. Gelet op die feiten en omstandigheden moeten de huwelijkse voorwaarden zo worden begrepen dat met de term “de wettelijke gemeenschap “ in art. 1 van de huwelijkse voorwaarden is bedoeld de wettelijke
algehele(cursivering hof) gemeenschap van goederen zoals deze gold tot 1 januari 2018. Immers, indien partijen de wettelijke
beperkte(cursivering hof) gemeenschap van goederen (die geldt bij huwelijken aangegaan op of na 1 januari 2018) hadden willen overeenkomen, hadden zij geen huwelijkse voorwaarden hoeven sluiten omdat de woning buiten die beperkte gemeenschap van goederen valt. Een andere uitleg van het begrip “wettelijke gemeenschap” kan daarom niet worden aangenomen.
verknochtheid
10.5.7.
Uit de wet volgt dat tussen de echtgenoten een algehele gemeenschap van goederen ontstaat (art. 1:93 [oud] BW). Die gemeenschap omvat alle — dus ook de voorhuwelijkse — baten en schulden van de echtelieden (art. 1:94 lid 2 en 5 [oud] BW), behoudens voor zover de bijzondere verknochtheid aan een echtgenoot zich daartegen verzet (art. 1:94 lid 3 [oud] BW. De woning is uitgezonderd van de gemeenschap van goederen ingevolge de huwelijkse voorwaarden.
10.5.8.
De vrouw beroept zich erop dat de bruidsgave aan haar verknocht is. Het antwoord op de vraag of een vordering, wegens het hoogstpersoonlijk karakter daarvan, aan een van de echtgenoten is verknocht en, zo ja, in hoeverre die verknochtheid zich ertegen verzet dat de vordering in de gemeenschap valt, is volgens vaste jurisprudentie afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van die vordering zoals deze mede door de maatschappelijke opvattingen wordt bepaald (vgl. HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0957 en HR 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1293). Het hof is van oordeel dat hier geen sprake is van verknochtheid. De enkele stelling van de vrouw dat de vordering is ontstaan bij de eerste huwelijksconsummatie en vanaf dat moment naar Iraans recht direct opeisbaar is, is daartoe ontoereikend. De hoofdregel van art. 1:94 lid 2 (oud) BW is derhalve onverkort van toepassing.
10.5.9.
Het voorgaande betekent dat de vordering van de vrouw op de man ter zake van de bruidsgave in de (wettelijke algehele) huwelijksgemeenschap valt, maar ook dat de schuld van de man aan de vrouw ter zake van de bruidsgave in die gemeenschap valt. Ingevolge art. 1:100 BW hebben partijen immers een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap. Ten aanzien van schulden geldt het volgende.
“Met ingang van 1 januari 2018 (de datum van inwerkingtreding van de Wet van 24 april 2017, Stb. 2017, 177 tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet teneinde de omvang van de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken) luidt het tweede lid van art. 1:100 BW als volgt:
“Voor zover bij de ontbinding van de gemeenschap de goederen van de gemeenschap niet toereikend zijn om de schulden van de gemeenschap te voldoen, worden deze gedragen door beide echtgenoten ieder voor een gelijk deel, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid, mede in verband met de aard van de schulden, een andere draagplicht voortvloeit.”
Met deze bepaling heeft de wetgever beoogd een ruimere uitzonderingsmogelijkheid te creëren op het uitgangspunt van gelijke draagplicht voor gemeenschaps-schulden bij ontbinding dan die welke bestond onder art. 1:100 lid 1 (oud) BW (zie de passage uit de wetsgeschiedenis, aangehaald in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.6).”
(HR 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:636)
De in lid 2 van art. 1:100 BW genoemde situatie doet zich hier niet voor. De vrouw komt de helft van de bruidsgave toe, maar zij is ook draagplichtig voor de helft van de schuld van de man. Beide vermogensbestanddelen dienen tegen elkaar te worden weggestreept. Dit betekent dat de vrouw geen vordering ten aanzien van de bruidsgave geldend kan maken.
Het verzoek van de vrouw onder punt III van het petitum (zie rov. 4.2. van de tussenbeschikking van 10 augustus 2023) wordt dan ook afgewezen. De verzoeken van de man in incidenteel hoger beroep (zie rov. 4.3. van de tussenbeschikking van 10 augustus 2023) worden eveneens afgewezen.
Medewerking verlenen aan Iraanse echtscheiding
10.5.10.
Het hof wijst het verzoek van de man om de werking van de tussenbeslissing van 10 augustus 2023 te schorsen voor wat betreft de veroordeling van de man om medewerking te verlenen totdat de beslissing omtrent de bruidsgave in kracht van gewijsde is gegaan af.
Dit verzoek kan niet in deze procedure worden gedaan. Indien de man het niet eens was met die beslissing van het hof, had hij daartegen cassatie in kunnen stellen en in cassatie een verzoek tot schorsing moeten doen.
Proceskosten
10.6.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

11.De beslissing

Het hof:
op het principaal en incidenteel appel:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch van 12 november 2021 voor wat betreft de beslissing over de bruidsgave;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, M.J. van Laarhoven en R.W.J. van der Veen, en is op 11 januari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.