ECLI:NL:HR:2022:1281
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over herzieningsverzoek en onpartijdigheid van de rechter in belastingzaak
In deze zaak hebben de erfgenamen van [X] beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op 9 september 2021 het verzet van belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van 15 juni 2021 ongegrond verklaarde. De zaak betreft een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak over de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. Na het overlijden van [X] hebben de erfgenamen twee aangiften ingediend, waarbij de eerste aangifte een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 28.329 vermeldde, terwijl de tweede aangifte dit op nihil stelde. De Inspecteur heeft de aanslag opgelegd conform de eerste aangifte, waarna belanghebbenden bezwaar maakten. Dit bezwaar werd afgewezen, wat leidde tot een ongegrondverklaring van hun beroep door de Rechtbank op 26 augustus 2020.
Belanghebbenden verzochten om herziening van deze uitspraak, maar de rechter die de eerdere uitspraak had gedaan, behandelde het verzoek en wees dit af. Hierop hebben belanghebbenden verzet aangetekend, maar de Rechtbank verklaarde dit verzet ongegrond. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van belanghebbenden over de onpartijdigheid van de rechter niet gegrond waren. De Hoge Raad benadrukte dat het beginsel van eerlijke en onafhankelijke rechtspraak niet uitsluit dat een rechter die een eerdere uitspraak heeft gedaan, ook het herzieningsverzoek behandelt, mits er geen concrete omstandigheden zijn die de schijn van gebrek aan onpartijdigheid wekken. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond, en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.