Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.De zaak in het kort
3.Het verloop van de procedure in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 1 tot en met 5;
- de memorie van antwoord met productie 1;
- de spreekaantekeningen van de advocaten van partijen zoals voorgedragen tijdens de mondelinge behandeling op 23 februari 2024.
4.De feiten
5.De procedure bij de rechtbank
6.De procedure in hoger beroep
7.De beoordeling
vrouwaan dat de rechtbank het vonnis in de procedure met zaaknummer C/01/370200 / HA ZA 21-286 ten onrechte niet heeft aangehouden totdat in deze procedure is beslist op het door de vrouw opgeworpen voegingsincident en dat de rechtbank niet heeft gemotiveerd waarom op 4 augustus 2021 eindvonnis is gewezen en dat zij ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten van het incident.
manvoert in reactie op de grief het volgende aan. Volgens hem dient de vrouw niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar grief wegens strijd met de goede procesorde omdat er feitelijk niets mee kan worden bereikt. Het enige dat de vrouw kan bereiken is een vernietiging van de proceskostenveroordeling. De waarde is echter lager dan € 1.750,-- zodat hiertegen op grond van art. 332 Rv geen hoger beroep open staat.
hofoverweegt als volgt. Voordat de grief inhoudelijk kan worden besproken, moet worden beoordeeld of de vrouw tijdig hoger beroep heeft ingesteld en of is voldaan aan de appelgrens van art. 332 Rv.
hofhet volgende voorop.
rechtbankheeft geoordeeld dat de vorderingen van de vrouw onder vi en viii zijn verjaard en daartoe samengevat overwogen:
- de vordering van de vrouw tot verrekening is ontstaan op 11 april 2016, het tijdstip van indiening van het verzoek tot echtscheiding;
- de vordering op grond van art. 6:38 BW vanaf 11 april 2016 opeisbaar was;
- de verjaringstermijn ex art. 3:313 BW op 12 april 2016 is gaan lopen;
- de verjaringstermijn op grond van artikel 3:307 BW voor een verrekenvordering vijf jaar is;
- de verlengingstermijn van art. 3:320 en 3:321 lid 1 onder a BW en art. 1:141 lid 6 niet van toepassing zijn;
- de vordering op 12 april 2021 is verjaard;
- niet is gebleken dat de verjaring tijdig is gestuit;
- het beroep van de man op verjaring niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid.
vrouwkomt met grief 2 op tegen het oordeel van de rechtbank dat de vorderingen van de vrouw sub vi en viii verjaard zijn. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
mannaar zijn akte uitlating onder punt 2 en refereert hij zich op dit punt aan het oordeel van het hof.
hofoverweegt als volgt.
STUITINGSBRIEF
rechtbankheeft geen inhoudelijk oordeel gegeven over de vordering aangaande de roerende zaken omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat deze vordering is verjaard. Over het verzoek ex art. 22 Rv heeft de rechtbank overwogen:
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte de vordering van de vrouw sub vi heeft afgewezen. Ter toelichting voert de vrouw het volgende aan.
manvoert in reactie op de grief het volgende aan. De vrouw heeft bij het verbreken van de relatie vrijwel alle roerende zaken meegenomen, waaronder een aantal (relatief) kostbare paarden. De vrouw heeft een hogere waarde aan roerende zaken verkregen dan de man. Zij heeft daarom niets meer van de man te vorderen.
hofoverweegt als volgt.
rechtbankheeft geen inhoudelijk oordeel gegeven over de vordering met betrekking tot de bankrekeningen van partijen. Ten aanzien van het verzoek ex art. 22 Rv verwijst het hof naar hetgeen hiervoor in rov. 7.9. is overwogen.
vrouwook op tegen de afwijzing van vordering sub viii. Ter toelichting voert zij het volgende aan. De saldi per peildatum zijn nooit verdeeld en alle bankrekeningen van partijen zijn ook na 11 april 2016 alleen door de man gebruikt en/of daarna opgeheven. De saldi per 1 januari 2016, ruim 3 maanden voor de peildatum, bedroegen volgens de belastingaangifte 2016 van de man € 27.783,-- (prod. 25 van de man). De saldi van drie in de aangifte opgenomen bankrekeningen zijn door de man voor 50% opgenomen en moeten worden verdubbeld. In de belastingaangifte van de vrouw (prod. 26) zijn de volledige saldi opgenomen. Het saldo op de Rabo Internet Sparen beloopt € 9.503,-- en op de Rabo Direct Rekening € 2.548,--. De derde rekening heeft slechts een saldo van enkele euro’s en speelt geen rol. Het totale saldo van de bankrekeningen per 1 januari 2015 bedraagt € 20.000,-- + € 24,-- + € 2.548,-- + € 9.503,-- + € 1.431,-- = € 33.506,--.
manvoert in reactie op de grief het volgende aan. De vrouw heeft onvoldoende gesteld voor een geslaagd beroep op art. 1:135 lid 3 BW.
hofoverweegt als volgt.
“voor recht te verklaren dat de man op grond van art.1:135 lid 3 BW de saldi van alle bankrekeningen per de peildatum aan de vrouw dient te vergoeden en hem te bevelen gedocumenteerd inzicht te verschaffen in de saldi per de peildatum en hem te veroordelen het totaal van die saldi aan de vrouw te voldoen”.
rechtbankheeft overwogen:
vrouwop tegen het oordeel van de rechtbank dat de man het recht heeft om de executiekosten met de vordering van de vrouw te verrekenen.
manvoert in reactie op de grief het volgende aan. Aan hem is verlof verleend om conservatoir beslag te leggen op de gelden van de vrouw die de notaris onder zich had. Het beslag trof doel voor een bedrag van € 140.533,99. Het betrof de aan de vrouw toekomende helft van de overwaarde van de woning te [plaats] . Bij vonnis van 4 augustus 2021 is de vrouw veroordeeld tot betaling van € 384.614,19 aan de man. Het gelegde conservatoire beslag is ingevolge dit vonnis van rechtswege omgezet in een executoriaal beslag, waardoor de man op dat moment gerechtigd was om tot executie over te gaan. Dat heeft de man ook gedaan.
hofoverweegt als volgt.
“de man te veroordelen om ter zake van de overwaarde van de echtelijke woning tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 59.531,46 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021”.
Naar vaste rechtspraak bestaat, bijzondere omstandigheden daargelaten, ingeval beslag wordt gelegd voor een vordering die achteraf geheel ongegrond blijkt, een risicoaansprakelijkheid van de beslaglegger. Nu de vorderingen waarvoor het beslag is gelegd door de rechtbank, respectievelijk het hof, zijn afgewezen, heeft het hof, door het verzoek van de man af te wijzen op de grond dat niet is komen vast te staan dat de vrouw zonder enige rechtsgrond beslag heeft laten leggen, hetzij een onjuiste maatstaf gehanteerd, hetzij – indien het bijzondere omstandigheden aanwezig heeft geacht – zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd.”
rechtbankheeft overwogen:
vrouwvoert onder grief 5 aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de wettelijke rente over de terugbetalingsvordering aanvangt per 30 november 2022. Ter toelichting voert zij het volgende aan. De man heeft door de executie van het later door het hof vernietigde gedeelte van het vonnis, jegens de vrouw een onrechtmatige daad gepleegd. De vrouw heeft recht op schadevergoeding en zij lijdt die schade al vanaf de dag van de beslaglegging, simpelweg omdat zij vanaf die datum niet meer de beschikking heeft gehad over haar eigen geld. Omdat het om een geldvordering gaat heeft de vrouw recht op vergoeding van de wettelijke rente en wel vanaf de beslagdatum.
manvoert in reactie op de grief het volgende aan. De wettelijke rente is pas gaan lopen op 30 november 2022, omdat de man toen voor het eerst bekend raakte met de vordering van de vrouw ter terugbetaling van de ‘te veel’ geëxecuteerde bedragen. Aangezien er pas op 30 november 2022 nakoming van de terugbetalingsverplichting is gevorderd, is de vordering op die datum opeisbaar geworden en is de man sindsdien pas wettelijke rente over de vordering verschuldigd.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd aangegeven dat de grief ziet op vordering 1 in hoger beroep:
“de man te veroordelen om ter zake van de overwaarde van de echtelijke woning tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen € 59.531,46 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2021”.
rechtbankheeft overwogen:
vrouwop tegen de afwijzing van haar vordering ter zake van huurinkomsten, dan wel een redelijke vergoeding voor het onrechtmatig gebruik laten maken door derden. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
manhet volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
“voor recht te verklaren dat de man een redelijke vergoeding verschuldigd is voor het onrechtmatig in gebruik geven van de woning [naar het hof begrijpt: te [plaats] ], de inboedel en de bedrijfsmiddelen van de onderneming van de vrouw ( [de onderneming] ) aan derden en deze vergoeding eventueel ex aequo et bono vast te stellen en de man te veroordelen die aan de vrouw te voldoen”
rechtbankheeft overwogen:
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op het beroep van de vrouw op art. 3:194 BW juncto 1:135 lid 3 BW met betrekking tot de door de man verzwegen huurinkomsten en heeft de rechtbank ten onrechte niet bepaald dat de man de volledige huurinkomsten aan de vrouw dient te vergoeden en slechts de helft daarvan heeft toegewezen. Ter toelichting voert de vrouw het volgende aan.
manhet volgende aan. Hij heeft nooit huurinkomsten verzwegen. Hij heeft aangegeven dat hij in de periode van 15 maart 2016 tot 30 augustus 2017 huurinkomsten heeft ontvangen voor de woning te [plaats] . Nadien heeft de man geen huurinkomsten meer genoten voor deze woning. De woning is nadien nog kort, voor een periode van 3 à 4 maanden gegeven aan een gezin dat dringend behoefte had aan tijdelijke woonruimte. Hij heeft hiervoor geen huurinkomsten ontvangen. Uit de overgelegde woonhistorie blijkt dat er geen andere personen in de woning waren ingeschreven en de woning dus ook niet verhuurd is geweest aan andere personen. In eerdere procedures heeft de vrouw nooit huurinkomsten gevorderd, zodat al dan niet genoten huurinkomsten niet naar voren hoefden te worden gebracht.
hofoverweegt als volgt. De vrouw heeft in haar petitum geen vordering opgenomen ten aanzien van de huurinkomsten voor de woning te [plaats] . Uit de toelichting op de grief volg dat de vrouw betaling van een bedrag van € 15.750,-- vordert.
rechtbankheeft overwogen:
vrouwop tegen de afwijzing van haar vordering ter zake van de belastingschade eigenwoningregeling. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
manhet volgende aan. Hij heeft slechts de helft van de eigenaarslasten als aftrekpost opgevoerd, omdat hij maar voor de helft eigenaar was van de woning. Hij heeft bij de vrouw aangedrongen op betaling van de helft van de eigenaarslasten. De vrouw heeft daar destijds geen gevolg aan gegeven maar heeft deze pas voldaan nadat zij daartoe door het hof is veroordeeld. Het is haar eigen verantwoordelijkheid om de eigenaarslasten van de gezamenlijke woning voor de helft te voldoen en deze in haar belastingaangifte op te voeren, wanneer zij aanspraak wenst te maken op de eigen woning regeling. Het staat haar vrij om haar belastingaangiftes over de afgelopen vijf jaar te corrigeren, zodat zij alsnog het belastingvoordeel over deze jaren kan genieten. De door haar ‘geleden schade’ dient aan haar te worden toegerekend. De vordering die ziet op de jaren voor deze vijf jaren, is inmiddels verjaard.
hofoverweegt als volgt.
“voor recht te verklaren dat de man de helft van het door hem genoten belastingvoordeel voortvloeiend uit het toepassen van de eigen woningregeling aan de vrouw dient uit te keren dan wel dat hij de door de vrouw geleden belastingschade van wege het niet kunnen toepassen door haar van die regeling te vermeerderen met de wettelijke rente daarover aan haar dient te vergoeden”
rechtbankheeft overwogen:
vrouwop tegen de afwijzing van haar vordering tot afgifte van de vrijwaringsbewijzen. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
manhet volgende aan. Hij heeft geen vrijwaringsbewijzen van de buggy’s in zijn bezit. Bij zijn weten zijn de documenten door de vrouw meegenomen en zijn de buggy’s in 2021 door haar verkocht. Hij is bij deze verkoop niet aanwezig geweest. Nu hij de documenten niet in zijn bezit heeft, kan hij niet tot afgifte worden veroordeeld. De gevorderde dwangsom dient om die reden eveneens te worden afgewezen.
hofoverweegt als volgt.
“de man te veroordelen tot afgifte van de vrijwaringsbewijzen van de buggy’s op verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag dat de man na betekening van het in deze te wijzen arrest daarmee in gebreke blijft”
rechtbankheeft overwogen:
vrouwop tegen de afwijzing van haar vordering ter zake van het door de man gepleegde misbruik van procesrecht. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
manhet volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
“de man te veroordelen om aan de vrouw als schade te vergoeden de kosten van juridische bijstand van de vrouw in het kader van het incasso kort geding ad € 4.451,--"
vrouwaan dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om de man te veroordelen in de proceskosten. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
manhet volgende aan.
hofoverweegt als volgt.
“de man te veroordelen in de proceskosten in twee instanties naar het naast hogere tarief de proceskosten van het incident daaronder begrepen.”