6.2.De feiten die de rechtbank in het bestreden vonnis heeft vastgesteld, zijn niet bestreden. Het hof neemt die feiten daarom ook tot uitgangspunt, zij het met enkele aanvullingen.
a. [geïntimeerde] is op 22 mei 2015 betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Zij is met de auto over de kop geslagen na een aanrijding en moest door de brandweer uit haar auto worden bevrijd. Op 6 april 2017 is [geïntimeerde] opnieuw betrokken geraakt bij een verkeersongeval. Ook bij dit tweede ongeval is de auto van [geïntimeerde] over de kop geslagen.
b. Allianz heeft als WAM-verzekeraar aansprakelijkheid erkend voor het eerste ongeval. Univé heeft als WAM-verzekeraar aansprakelijkheid erkend voor het tweede ongeval.
c. Voor het eerste ongeval was [geïntimeerde] vanuit haar eigen onderneming werkzaam als tandprotheticus, met een vestiging in [plaats] en een vestiging in [plaats] .
d. Uit een brief van 26 mei 2015 van [persoon A] (hierna: [persoon A] ), neuroloog, blijkt dat deze [geïntimeerde] op 22 mei 2015, dus op de dag van het eerste ongeval, heeft onderzocht op de SEH [spoedeisende hulp, toevoeging hof]. In die brief schrijft [persoon A] :
“Anamnese
(…)
Consult op verzoek seh arts. trauma. auto vs auto. Van zij/achterkant aangetikt waarbij auto onderste boven. uit gordel geknipt. geen bewustzijn verlies.
Heeft 3 tal klachten, nekpijn, minder gevoel rechterarm en pijn in de hand rechts.
Geen hoofdpijn of misselijkheid. normale visus. Geen diplopie. Kracht van de armen en benen intact.
Voorgeschiedenis:
-
Migraine
-
2004:Aspecifieke neurologische klachten.
Aanvullend onderzoek:
CT-cerebrum: geen traumatische afwijkingen
CT-CWK: geen traumatische afwijkingen.
Conclusie:
licht traumatisch hersenletsel LTH. bij auto ongeval. Geen bewustzijn verlies. CT-cerebrum geen traumatische afwijkingen.
2. Nekpijn zonder uitstraling. DD/ myogeen.
3. Subjectief doofgevoel van gehele rechterarm. geen duidelijk dermatoom verdeling. Bij neurologisch onderzoek normale temperatuurzin en vibratiezin.
4. Pijn in basis van dig 1 rechts. DD/ hematoom?”
e. Allianz heeft opgetreden als regelend verzekeraar. Allianz heeft Schaderegelingsburo [xxx] in de persoon van [persoon B] (hierna: [persoon B] ) ingeschakeld om de schadeafhandeling ter hand te nemen. In het bezoekverslag van 5 augustus 2015 vermeldt [persoon B] :
“Huidige klachten
Nekklachten
Duidelijk zichtbaar is, dat [geïntimeerde] een beperkte rotatie in de nek heeft. De nek is altijd pijnlijk, de klachten nemen niet toe bij roteren. Ook het omhoog en omlaag kijken is pijnlijk. Bij het omlaag kijken is er sprake van slecht zien, terwijl ze bij omhoog kijken last heeft van duizeligheid. (…)
Hoofdpijn
Ze geeft aan, dat ze het gevoel heeft een hard hoofd te hebben. De klachten laten zich niet gemakkelijk omschrijven. (…). Ze blijven de hele dag aanwezig. (…).
Nachtrust
[geïntimeerde] heeft een verstoorde nachtrust. Ze wordt regelmatig wakker in verband met de pijn aan haar handen en elleboog. (…). Ze is vermoeid en emotioneel.
Concentratie en geheugen
[geïntimeerde] maakt melding van een gestoorde geheugen- en concentratiefunctie. Soms doet ze in de praktijk dingen, waarvan de patiënt dan zegt, dat ze die al gevraagd heeft of gedaan heeft. (…). Ook bemerkt ze woordvindproblemen. (…). Ook bemerkt ze, dat ze zaken in haar omgeving niet herkend. (…).
Pre-existente gezondheid
[geïntimeerde] vertelt ons, dat ze voorafgaande aan het ons bezighoudende ongeval in goede gezondheid verkeerde. Ze gebruikte geen medicijnen, heeft nooit eerder dit soort klachten gehad. Wel heeft ze in het verleden migraine gehad, maar daarvan had ze al een tijd geen last meer van. (…).”
f. [geïntimeerde] is na het eerste ongeval door haar huisarts verwezen naar de neuroloog. Neuroloog [persoon C] (hierna: [persoon C] ) heeft in zijn verslag van de controleafspraak van [geïntimeerde] op 1 september 2015 onder meer genoteerd:
“Anamnese:
08-06-2015: Ongeval, niet bewusteloos geweest, aangereden buiten schuld, NO[neurologisch onderzoek, toevoeging hof]
en aanvullend onderzoek geen afwijkingen. Nog veel typische post commotionele en postwhiplash klachten.
vergeetachtig vertigo, pijn nek hoofd,
30-07-2015: Nog steeds veel klachten van de nek en het hoofd. Zowel veel pijnklachten als aandacht geheugen en concentratieproblemen. Visusproblemen, erg moe. Draaierig bij hoofdbewegingen. Is er erg emotioneel onder, moet heel vroeg naar bed.
01-09-2015: Klachten geheel SQA. (…).
Conclusie:
post whiplash klachten.
Beleid:
Uitleg en geruststelling, patiënt wordt ivm het persisteren van de postwhiplashklachten doorverwezen naar de afd psychologie voor behandeling. (…).”
g. Allianz heeft arbeidsdeskundig bureau Radar in de persoon van arbeidsdeskundige [persoon D] (hierna: [persoon D] ) bij brief van 11 december 2015 verzocht om [geïntimeerde] te begeleiden. In haar rapportage van 11 februari 2016 vermeldt [persoon D] :
“Betrokkene gaf aan dat zij de volgende klachten ervaart:
tintelende vingers (beide handen);
rechterarm geeft een ‘slapend en tintelend gevoel’;
rond de linkerelleboog ervaart betrokkene zenuwpijn;
krachtsverlies in met name de rechter (dominante) hand;
geheugen- en concentratieproblematiek;
hoofdpijn aan de achterzijde van het hoofd (het voelt alsof zij een ‘te strakke badmuts’ draagt);
komt vanuit de nek;
nekklachten;
verminderd zicht;
mentaal veel moeite met het feit dat zij heel abrupt tot stilstand is gekomen;
vermoeidheid;
(…)
Volgens haar opgave werkte zij 80 uur per week. (…). Sinds november 2014 moest zij vanwege het vertrek van 1 van haar 2 personeelsleden, in de weekenden haar administratie bijwerken. Boven op de hierboven aangegeven 80-urige
werkweek was zij daar 24 uur per week extra tijd mee kwijt (uurtjes tussendoor en in het weekend).
Met betrokkene stond ik stil bij mijn standpunt dat het aantal uren dat zij aangeeft te werken, buitenproportioneel hoog is. Zij vertelde dat zij dit bij de aanvraagprocedure voor een AOV[arbeidsongeschiktheidsverzekering, toevoeging hof]
ook te horen heeft gekregen. Omdat een dergelijk aantal uren door geen enkele verzekeringsmaatschappij geaccepteerd zou worden, is gemakshalve uitgegaan van 50 uur per week. (…).”
h. Op 6 juni 2016 verstrekt [persoon D] aan de (toenmalige) advocaat van [geïntimeerde] en [persoon B] een overzicht van werkzaamheden en uren die [geïntimeerde] voorafgaand aan het ongeval werkte. Het totaal aantal uren komt volgens de daarin vastgelegde berekening uit op 97 uur per week (het hof begrijpt: 99 uur), waarvan 75 uren doordeweeks werden gewerkt en 24 uur in het weekend. [persoon D] vermeldt in het overzicht dat [geïntimeerde] – uitgaande van 7 uur slaap per nacht – op doordeweekse dagen nog 2 van de 24 uur over zou hebben voor activiteiten naast het werk. Dat zou betekenen dat [geïntimeerde] altijd actief was, aldus [persoon D] .
i. Op 28 juni 2017 heeft [persoon B] naar aanleiding van het tweede ongeval opnieuw een bezoek gebracht aan [geïntimeerde] . In zijn bezoekverslag van 3 juli 2017 vermeldt [persoon B] het volgende:
“ [geïntimeerde] geeft aan, dat ze de gehele dag last van hoofdpijn heeft. (…). Verder geeft ze aan, dat ze hinder ondervindt van de nekspieren. (…).
Ik heb haar gevraagd wat er gebeurt, wanneer ze veelvuldig leest. Er wordt aangegeven, dat ze niet veel meer leest. Dit heeft te maken met het feit, dat wanneer ze aan een nieuwe alinea begint, ze de inhoud van de vorige alweer vergeten is. (…).
[geïntimeerde] geeft aan dat haar kortetermijngeheugen sterk is aangedaan. (…).
Ze geeft aan, dat de klachten na het ongeval op 6 april 2017 in hevigheid zijn toegenomen. Zo werkte ze voorafgaande aan het ongeval van 6 april 2017 gemiddeld genomen 15 uren per week, terwijl dit na dit ongeval met een uur per dag ophoudt. (…).
[persoon E ] laat me weten dat hij van mening is, dat de verzekeraar over dezelfde informatie moet beschikken, als waarover het slachtoffer beschikt. Eerst dan kan een discussie worden gevoerd over de medische causaliteit. Ik heb [persoon E ] laten weten, dat een werkweek van bijna 97 uur, ik verwijs daarvoor naar het overzicht van [persoon D] van 6 juni 2016, slechts gedurende een korte tijd mogelijk is.
Wij sluiten niet uit, dat de klachten ook kunnen worden verklaard uit overbelasting. (…).”
j. Op 3 augustus 2017 is [geïntimeerde] op de polikliniek neurologie gezien door neuroloog [persoon F] (hierna: [persoon F] ). In zijn brief van 3 augustus 2017 (productie 8 bij inleidende dagvaarding) zet [persoon F] zijn bevindingen uiteen. Onder ‘Anamnese’ vermeldt [persoon F] dat [geïntimeerde] diverse klachten heeft gemeld, waaronder hoofdpijn en concentratiezwakte. Ook beschrijft [persoon F] daar voorbeelden van diverse situaties waarin [geïntimeerde] die klachten ervaart. Verder vermeldt [persoon F] :
“8 weken[geleden, toevoeging hof]
van achteren aangereden en 2x over de kop. 2 jaar geleden van opzij aangereden en over de kop. Sinds de eerste klap de hoofdpijn, snel moe, slecht situaties overzien. Snel nekpijn. Wat duizelig bij op en neer kijken, zou geen BPPD zijn.”
Onder ‘Beleid’ vermeldt [persoon F] :
“Subjectieve cognitieve klachten en hoofdpijn, deels restklachten van hoog energetisch trauma, zonder bewustzijnsdaling (ook normale CT cerebrum). Ontkent stressfactoren. Is bang niet serieus te worden genomen.
(…)
Verder NPO voor objectivering van eventuele cognitieve stoornissen, en anders meedenken over oorzaak psychogene oorzaken.”
k. [geïntimeerde] heeft op 30 mei 2018 een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda. Bij beschikking van 18 december 2018 heeft de rechtbank het verzoek toegewezen en neuroloog [persoon G] (hierna: [persoon G] ) en klinisch neuropsycholoog [persoon H] (hierna: [persoon H] ) als deskundigen benoemd. In dat verband heeft de rechtbank onder meer overwogen (rechtsoverweging 3.8.) dat partijen het erover eens zijn dat het neuropsychologisch onderzoek moet worden beschouwd als een hulponderzoek bij het neurologisch onderzoek, zodat het onderzoek door de neuropsycholoog onder supervisie van de neuroloog zal plaatsvinden en de uitkomsten van het neuropsychologisch onderzoek in het neurologisch rapport verwerkt dienen te worden.
l. [geïntimeerde] is op 25 januari 2019 onderzocht door [persoon H] . In haar rapportage vermeldt [persoon H] onder meer:
“VIII. Samenvatting en conclusie
De huidige klachten van onderzochte bestaan op lichamelijk gebied uit nek- en hoofdpijnklachten, snel vermoeid raken en meer rust nodig hebben dan voorheen. Op cognitief gebied kan zij niet goed meer zaken regelen, raakt zij snel afgeleid, kan zij geen dubbeltaken meer uitvoeren, verliest zij het overzicht, verdraagt zij licht en geluid niet goed en heeft zij soms buiten moeite te weten waar zij is. Ook lukt het haar niet goed informatie uit gesprekken, afspraken en gezichten in haar geheugen vast te houden, waarbij zij soms informatie herkent wanneer zij deze opnieuw hoort, maar soms ook niet. Zij moet dingen één voor één doen, grote taken in delen opsplitsen en alle dingen die zij doet bewust doen, wat haar snel vermoeid maakt. (…). Onderzochte haar klachten bestaan sinds het eerste ongeval in mei 2015 en zijn verhevigd na het tweede ongeval in april 2017. (…).
Samenvattend betreft het een 52-jarige vrouw, zelfstandig tandtechnicus van beroep, die na een aanrijding op 22 mei 2015 pijn-, energetische en cognitieve klachten bleef houden die haar tot op heden ernstig belemmeren in het uitvoeren van haar werk, vrije tijdsbesteding en huishoudelijke activiteiten. Na een voorzichtige afname van de klachten namen deze weer toe na een tweede auto-ongeval in april 2017. Bij het huidige neuropsychologisch onderzoek wordt binnen het aandachtsdomein gestoord gescoord (duurconcentratie, verdelen van de aandacht) evenals binnen het geheugendomein: onderzochte slaagt er onvoldoende in nieuwe informatie aan te leren en de informatie over de tijd heen vast te houden in het geheugen. Op vier van de vijf symptoomvaliditeitsmaten wordt voldoende gescoord; op de meest gevoelige symptoomvaliditeitsmaat wordt echter afwijkend gescoord, wat enerzijds kan duiden op onderpresteren maar anderzijds ook veroorzaakt kan worden door werkelijke, ernstige cognitieve problematiek. Aangezien bij een andere geheugentaak blijkt dat onderzochte op de geheugenonderdelen gestoord presteert, maar zij niet uitvalt op submaten van dezelfde geheugentest die kijken naar symptoomvaliditeit, wordt haar inzet over het geheel genomen als voldoende beoordeeld. Opvallend binnen de testresultaten is verder de lage score op een verbale schatter van het premorbide IQ: de behaalde score ligt aanzienlijk veel lager dan het behaalde HBO-niveau, iets wat gezien de observaties bij deze test veroorzaakt zou kunnen worden door leesproblemen in de vorm van dyslexie. (…). Aangezien onderzochte haar schoolloopbaan zonder doublures doorliep, moet sprake zijn van een lichte mate van dyslexie. (…).
Doordat onderzochte niet buiten bewustzijn is geraakt en er geen sprake is geweest van verwardheid of posttraumatische amnesie direct na de ongelukken is contusionele hersenschade niet waarschijnlijk. De gevonden cognitieve stoornissen in samenhang met het beperkte energieniveau zijn mijns inziens het best passend bij een post-commotioneel beeld. Dit alles bij een vrouw die (ondanks haar dyslexie) altijd zeer gedreven en ambitieus is geweest en die mogelijk achteraf te snel na het eerste ongeval in 2015 weer aan de slag is gegaan. In DSM-5 termen wordt de classificatie Beperkte neurocognitieve stoornis door traumatisch hersenletsel van toepassing geacht (code 331.83).
Onderzochte meldt na het tweede ongeval in april 2017 een toename van de klachten en een terugval in haar functioneren bemerkt te hebben. Aangezien dit tweede ongeval nog geen twee jaar terug heeft plaats gevonden is het in theorie denkbaar dat onderzochte haar huidige klachten de komende tijd nog in enige mate kunnen afnemen. Gezien de inmiddels lange duur van de klachten (vanaf het ongeluk in mei 2015) en de ervaren ernst van de beperkingen is de verwachting van volledig herstel mijns inziens zeer onwaarschijnlijk.
IX. Beantwoording van de vraagstelling