ECLI:NL:HR:2017:279

Hoge Raad

Datum uitspraak
17 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
15/05721
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake koopovereenkomst en schadevergoeding na tekortkoming in de levering van een bedrijf

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een geschil tussen [eiser] c.s. en Goedvast Vastgoed BV. De kern van het geschil betrof een koopovereenkomst waarbij Goedvast de aandelen van de besloten vennootschap Duinzigt Woonservice B.V. kocht van [eiser] c.s. De overeenkomst hield in dat Duinzigt schuldenvrij zou worden overgedragen, maar na de overdracht bleek dat er nog aanzienlijke schulden waren, waaronder belastingen en huurachterstanden. Goedvast vorderde schadevergoeding van [eiser] c.s. voor de tekortkomingen in de overeenkomst. De rechtbank had de vordering toegewezen, maar in hoger beroep had het gerechtshof Den Haag de vordering gedeeltelijk afgewezen, wat leidde tot cassatie door [eiser] c.s. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het de schuld van Duinzigt aan de fiscus had vastgesteld zonder rekening te houden met het verweer van [eiser] c.s. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd Goedvast veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

17 februari 2017
Eerste Kamer
15/05721
LZ/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres 2],
wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.H.M. van den Steenhoven,
t e g e n
GOEDVAST VASTGOED BV,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Weerden.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] c.s. en Goedvast.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 192879/HA ZA 03-56 van de rechtbank Den Haag van 5 maart 2003, 10 september 2003 en 14 september 2005;
b. de arresten in de zaak 105.003.987/01 van het gerechtshof Den Haag van 26 juni 2007, 27 oktober 2009, 27 augustus 2013, 5 november 2013 en 1 september 2015.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 1 september 2015 hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld.
De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Goedvast heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk- verklaring, althans tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor Goedvast toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot vernietiging van het bestreden arrest van het hof.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 16 december 2016 op die conclusie gereageerd, de advocaat van Goedvast heeft dat gedaan bij brief van 15 december 2016.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiser] c.s. en Goedvast zijn op 5 juli 2002 overeengekomen dat Goedvast alle aandelen van de aan [eiser] c.s. toebehorende besloten vennootschap Duinzigt Woonservice B.V. (hierna: Duinzigt) kocht voor een bedrag van € 36.302,-.
(ii) De tussen partijen ter zake van die koopovereenkomst gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een brief van 27 juni 2002. Die afspraken houden onder meer in dat Duinzigt “geheel schoon [wordt] opgeleverd”, dat er geen rekening-courantverhoudingen met de directie/aandeelhouders zullen bestaan, dat alle door Duinzigt ontvangen huren zullen zijn betaald aan de verhuurders, dat er geen achterstanden/schulden/vorderingen (te verwachten) zijn bij/van de fiscus en de bedrijfsvereniging, en dat er op 1 oktober 2002 op alle Duinzigt-rekeningen samen een positief saldo zal zijn van € 10.500,-.
(iii) De overdracht van de aandelen heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2002. Vanaf die datum is Goedvast de bedrijfsvoering van Duinzigt gaan verrichten. Zij heeft daarbij met betrekking tot de periode vóór 15 oktober 2002 onder meer geconstateerd dat door Duinzigt ontvangen huren nog niet aan de verhuurders waren afgedragen, dat de fiscus nog vorderingen op Duinzigt had, en dat er nog andere verplichtingen van Duinzigt jegens derden waren.
3.2.1
Goedvast heeft in dit geding onder meer gevorderd dat [eiser] c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, nader op te maken bij staat. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
3.2.2
In hoger beroep heeft Goedvast alsnog een concreet bedrag aan schadevergoeding gevorderd, te weten € 97.013,-. Het hof heeft een deskundige benoemd teneinde te worden voorgelicht onder meer met betrekking tot de vraag welke schulden Duinzigt op 15 oktober 2002 had aan derden, belastingen en sociale premies daaronder begrepen. Nadat de deskundige zijn rapport had uitgebracht, heeft het hof in zijn eindarrest [eiser] c.s. veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 50.638,65 in hoofdsom.
3.3.1
Onderdeel 1 komt op tegen rov. 6, waarin het hof de schuld van Duinzigt uit hoofde van omzetbelasting heeft vastgesteld op € 5.066,-. Het onderdeel klaagt dat het hof geen aandacht heeft besteed aan het verweer dat [eiser] c.s. ten aanzien van deze schuld hebben gevoerd. Het onderdeel wijst erop dat [eiser] c.s. in hun akte na deskundigenbericht hebben aangevoerd dat Goedvast niet heeft aangetoond dat deze schuld door haar is voldaan door betaling of verrekening. Voorts wijst het onderdeel erop dat [eiser] c.s. ten aanzien van de vennootschapsbelasting een gelijkluidend verweer hebben gevoerd en dat het hof dit verweer wel heeft gehonoreerd.
3.3.2
Het hof heeft in rov. 5 ten aanzien van de vennootschapsbelasting overwogen dat, gelet op het verweer van [eiser] c.s., van Goedvast verwacht had mogen worden dat zij de desbetreffende post zou hebben onderbouwd door het in het geding brengen van bescheiden zoals een betalingsbewijs of verrekeningsbeschikking, en dat bij gebreke daarvan de schuld niet als vaststaand kan worden aangemerkt. Ten aanzien van de omzetbelasting heeft het hof in de bestreden beschikking geen aandacht besteed aan het door [eiser] c.s. gevoerde (gelijksoortige) verweer. Zijn oordeel ter zake van de omzetbelasting is dan ook ontoereikend gemotiveerd. De klacht is dus gegrond.
3.4.1
Onderdeel 2 is gericht tegen rov. 9, waarin het hof onder meer het volgende heeft overwogen:
“9. (…) Deze post heeft betrekking op de huurontvangsten die na aftrek van de courtage doorbetaald moeten worden aan de verhuurders. De deskundige sluit zich aan bij de bevindingen en conclusie van accountant [de accountant] (…) in zijn, door Goedvast overgelegde, rapporten (…). [eiser] c.s. gaan er niet mee akkoord dat de deskundige zonder eigen onderzoek het rapport van Hooreman volgt (…). Het hof gaat hieraan voorbij. De deskundige heeft in zijn verantwoording te kennen gegeven dat hij de werkwijze van Hooreman voor de vaststelling van deze schuld aanvaardbaar vindt en dat hij geen aanwijzingen heeft om te twijfelen aan diens deskundigheid. De deskundige heeft in zijn rapportage met dezelfde, ook bij hem ingebrachte bezwaren van [eiser] c.s. rekening gehouden. Het hof acht zich in het licht daarvan voldoende voorgelicht om tot een vaststelling van deze schuld en wel op voormeld bedrag van € 23.801,50 te komen.”
3.4.2
Het onderdeel klaagt dat onbegrijpelijk is dat het hof de in het deskundigenbericht vermelde bedragen heeft overgenomen. Volgens het onderdeel voldoet het deskundigenbericht niet aan de daaraan te stellen eisen, nu de deskundige de bevindingen van de door Goedvast ingeschakelde accountant zonder eigen onderzoek heeft overgenomen.
3.4.3
Bij de beoordeling van deze klacht wordt het volgende vooropgesteld. Voor de rechter geldt een beperkte motiveringsplicht ten aanzien van zijn beslissing om de bevindingen van een deskundige al dan niet te volgen. Wel dient hij bij de beantwoording van de vraag of hij de conclusies waartoe een deskundige in zijn rapport is gekomen, in zijn beslissing zal volgen, alle ter zake door partijen aangevoerde feiten en omstandigheden in aanmerking te nemen en op basis van die aangevoerde stellingen in volle omvang te toetsen of aanleiding bestaat van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken. De rechter zal op specifieke bezwaren van een partij moeten ingaan als deze bezwaren een voldoende gemotiveerde betwisting inhouden van de juistheid van de zienswijze van de deskundige (vgl. HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2921, NJ 2011/599).
3.4.4
Het hof heeft in navolging van de deskundige het uit hoofde van de huurontvangsten door [eiser] c.s. aan Goedvast verschuldigde bedrag vastgesteld op € 23.801,50. Blijkens de gedingstukken hebben [eiser] c.s. deze schuld voor een bedrag van € 4.199,74 gemotiveerd betwist, onder meer in hun reactie op het concept-deskundigenbericht. De deskundige heeft in zijn deskundigenbericht, in aansluiting op de mededeling dat hij geen aanwijzingen heeft om te twijfelen aan de deskundigheid van de accountant, onder meer vermeld: “Het opnieuw uitvoeren van de werkzaamheden (…) lijkt mij niet rationeel gezien het bedrag van € 4.199,74 dat gemotiveerd betwist wordt”. Ook in hun akte na deskundigenbericht hebben [eiser] c.s. de schuld voor genoemd bedrag van € 4.199,74 betwist.
3.4.5
In het licht van de (niet-inhoudelijke) reactie van de deskundige op het standpunt van [eiser] c.s. en de herhaalde betwisting door [eiser] c.s. in hun akte na deskundigenbericht van het bedrag van € 4.199,74, heeft het hof door de conclusie van de deskundige op dit punt zonder meer te volgen, zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd. De klacht slaagt.
3.5
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Den Haag van 1 september 2015;
verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Goedvast in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] c.s. begroot op € 936,02 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president E.J. Numann op
17 februari 2017.