4.9.De rechtbank heeft met betrekking tot de verlenging van de technische levensduur door de heffingsambtenaar het volgende overwogen (waarbij belanghebbende als “eiseres” is aangeduid en de heffingsambtenaar als “verweerder”):
“13. Eiseres stelt dat ten onrechte is uitgegaan van een levensduurverlenging, omdat er geen sprake is van renovatie of ander actief ingrijpen.
14. Verweerder heeft bij zijn taxatie voor de onderdelen met bouwjaar 1971 de levensduur van de ruwbouw, de afbouw en de installaties verlengd. Voor de onderdelen met bouwjaar 1998 is enkel het onderdeel installaties verlengd. Verweerder heeft voornoemde onderdelen verlengd op basis van de externe inspectie en de ter beschikking staande gegevens van het object. Tijdens de externe inspectie is door verweerder het volgende geconstateerd:
- hardhouten kozijnen met enkel en dubbele beglazing;
- voldoende speelgelegenheid op eigen terrein en in de nabije omgeving;
- object maakt onderdeel uit van een groter geheel ( [adres 1] en [adres 2] );
- de staat van onderhoud is voldoende, buiten schilderwerk van de buitenspouwbladen en kozijnen vertonen plaatselijk verweringsverschijnselen, maar in het algemeen in een goede conditie.
15. Uit het arrest van de Hoge Raad van 23 oktober 202010 volgt dat als in de waardering wordt aangesloten bij een taxatiewijzer, de partij die wil afwijken van de kengetallen in die taxatiewijzer de gronden daarvoor moet stellen en bij betwisting aannemelijk maken. Omdat volgens verweerder de levensduur van de ruwbouw, de afbouw en de installaties van de onroerende zaak op een langere periode moeten worden gesteld dan de periode die volgt uit de Taxatiewijzer en de restwaarde op een later tijdstip wordt bereikt, rust de bewijslast daarvan op verweerder, ook omdat eiseres dit betwist.
16. De rechtbank moet dan ook beoordelen of verweerder met hetgeen hij heeft aangevoerd, aannemelijk maakt dat een verlenging van die onderdelen van de onroerende zaak gerechtvaardigd is.
(…)
20. Verweerder heeft niet concreet beschreven welke investeringen in onderhoud dan wel welke renovatie heeft plaatsgevonden. Gelet daarop is het voor de rechtbank niet mogelijk te beoordelen of sprake is van normaal (groot) onderhoud, dan wel van een renovatie die een levensduurverlenging rechtvaardigt. Verweerder is voor wat betreft de levensduurverlenging dus niet geslaagd in zijn bewijslast.