5.1.Belanghebbende stelt dat de Inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd als bedoeld in artikel 8:42 Awb. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er meer correspondentie moet bestaan over de fase die is voorafgegaan aan het boekenonderzoek (zoals interne e-mails, intern overleg, voorbereidende werkzaamheden, uitkomsten van het vooronderzoek aangaande de informatie vooruitlopend op een in te stellen boekenonderzoek) en aan het nemen van de informatiebeschikkingen.
5.2.1.Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb is een inspecteur gehouden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de belastingrechter te zenden. Artikel 8:42, lid 1, Awb strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het in (hoger) beroep bestreden besluit van de inspecteur aan de rechter – en de wederpartij – beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door de inspecteur genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan de inspecteur ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. Hiertoe behoren derhalve ook stukken die bij diens besluitvorming een rol hebben gespeeld maar die door hem uiteindelijk niet zijn gebruikt ter onderbouwing c.q. motivering van zijn beslissing (HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, BNB 2018/164). 5.2.2.Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient te worden tegemoetgekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald op de zaak betrekking hebbend stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak (HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823, BNB 2008/161). 5.3.1.Belanghebbende heeft niet gesteld welke stukken zij mist. Zij heeft slechts het vermoeden geuit dat er meer stukken moeten zijn geweest. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof verklaard dat er geen andere stukken over (de aanleiding voor) het boekenonderzoek en (de reden voor) het nemen van de informatiebeschikkingen zijn dan reeds aan het Hof zijn toegezonden. Evenmin is er interne correspondentie die niet is overgelegd. Over de selectie van belanghebbende voor het houden van het boekenonderzoek heeft de Inspecteur verklaard dat belanghebbende is geselecteerd op basis van query’s die conform de AVG gedraaid worden en dat hij van de selectie geen stukken heeft.
5.3.2.Het dossier waarover partijen en het Hof beschikken, bevat onder meer naast e-mailwisselingen tussen de gemachtigde van belanghebbende en controlemedewerkers van de Belastingdienst en tussen medewerkers van de Belastingdienst onderling, ook de (e-mail)correspondentie van de Inspecteur met de vaktechnisch adviseur formeel recht over de te nemen informatiebeschikkingen. Het Hof heeft geen reden te twijfelen aan de ter zitting gegeven verklaring van de Inspecteur dat hij niet over meer stukken beschikt ten aanzien van het boekenonderzoek en de informatiebeschikkingen dan reeds in het geding zijn gebracht. Het dossier bevat geen aanwijzingen die aanleiding geven aan die verklaring te twijfelen. Nu belanghebbende haar andersluidende stelling niet nader heeft gemotiveerd, faalt deze.
5.3.3.Vraag a) beantwoordt het Hof bevestigend.
Administratieverplichting van artikel 52 AWR
5.4.1.Uit het door de Inspecteur bij belanghebbende over het belastingjaar 2016 ingestelde boekenonderzoek is gebleken dat de administratie van belanghebbende over dat jaar ernstige tekortkomingen vertoonde. De Z-stroken en X-stroken van het geautomatiseerde kassasysteem, waarin een totaal wordt aangegeven van het aantal verkopen per artikelgroep en de verkoopprijs/omzet per artikelgroep al dan niet per dag, zijn niet bewaard, de keukenomzet werd per maand verdicht verantwoord en op het kassasysteem werden op bepaalde piekmomenten (vooral in de avond) niet alle transacties aangeslagen. Op grond van deze bevindingen heeft de Inspecteur het boekenonderzoek uitgebreid naar de belastingjaren 2014, 2015, 2017 en voor de omzetbelasting ook naar 2018. Uit dat onderzoek bleek de administratie over die jaren dezelfde tekortkomingen te bevatten als het jaar 2016. Het Hof onderschrijft het oordeel van de Rechtbank in r.o. 4.4 dat alleen al deze gebreken ten gevolge hebben dat de omzet van belanghebbende niet op juistheid en volledigheid kan worden gecontroleerd en dat niet kan worden vastgesteld of de in de aangiften OB en Vpb aangegeven omzet juist is. Het Hof volgt daarom ook de conclusie van de Rechtbank dat de administratie van belanghebbende zodanige gebreken vertoont dat niet aan de administratieplicht van artikel 52 AWR is voldaan en dat dit gebrek zo ernstig is dat de informatiebeschikkingen terecht zijn genomen.
5.4.2.Hetgeen belanghebbende daartegen heeft aangevoerd, leidt het Hof niet tot een ander oordeel. De detailgegevens (de X- en Z-afslagen) behoren tot de administratie, omdat met behulp van deze gegevens de volledigheid van de verantwoording van de omzet in geld kan worden geverifieerd aan de hand van een op goederenniveau te leggen verband tussen de (totale) inkoop en de (totale) verkoop. Die gegevens kunnen dus voor de heffing van belasting van belang zijn. Hoewel een dergelijk belang ontbreekt indien de administratie voldoende andere gegevens bevat die een afdoende controle binnen een redelijke termijn van de verantwoorde omzet in geld mogelijk maakt, ontbeert de administratie van belanghebbende dergelijke gegevens. Dat de administratie wel voldoende gegevens zou bevatten volgt niet uit de omstandigheid dat de Inspecteur voor het jaar 2016 een theoretische omzetberekening heeft gemaakt en die heeft vergeleken met de in de administratie verantwoorde omzet. Voorts geldt dat geen grond bestaat voor omkering en verzwaring van de bewijslast indien geconstateerde gebreken in de administratie van zo weinig gewicht zijn dat zij omkering en verzwaring van de bewijslast niet rechtvaardigen (vgl. HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO4376, BNB 2011/143) of indien sprake is van overmacht. Ook hiervan is geen sprake. Voor zover belanghebbende nog ingaat op de door de Inspecteur aan de goederenbeweging ten grondslag gelegde gegevens, merkt het Hof op dat het in het kader van de onderhavige informatiebeschikkingen te ver voert om daarop in te gaan. De aan te brengen correcties komen aan bod in een eventuele procedure tegen de (nog op te leggen) belastingaanslagen. 5.4.3.Belanghebbende heeft in hoger beroep geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd die leiden tot een andersluidend oordeel dan in 5.4.1 gegeven. Het Hof beantwoordt daarom ook vraag b) bevestigend. Aangezien de gebreken in de administratie van belanghebbende niet meer kunnen worden hersteld, ziet het Hof evenals de Rechtbank geen aanleiding een nieuwe termijn te stellen in de zin van artikel 27e, lid 2, AWR.
Beroep op opgewekt vertrouwen
5.5.1.Belanghebbende heeft ter ondersteuning van haar stelling dat de informatiebeschikkingen dienen te worden vernietigd een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de Inspecteur tijdens een eerder boekenonderzoek dat is uitgevoerd in 2003 tot en met 2005 bij [B.V. 2] over de belastingjaren 2000 tot en met 2003, de indruk heeft gewekt dat de wijze waarop [B.V. 2] de administratie heeft ingericht toereikend is en dat daarmee wordt voldaan aan de voorschriften van de AWR. Belanghebbende heeft verder aangevoerd dat uit dat eerdere boekenonderzoek kan worden afgeleid dat de Inspecteur destijds de administratie op zijn fiscale merites heeft beoordeeld en daarmee stilzwijgend akkoord is gegaan door geen correcties aan te brengen. Tot slot voert belanghebbende aan dat aan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet afdoet dat zij destijds niet zelf het onderwerp van onderzoek was, omdat het onderzoek betrekking had op dezelfde café- en restaurantonderneming die thans door haar wordt gedreven.
5.5.2.Dienaangaande overweegt het Hof het volgende. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8148, BNB 1992/182, criteria geformuleerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een belanghebbende in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen aan een boekenonderzoek. Daarvoor is vereist dat de belastingplichtige in de omstandigheden van het geval mocht aannemen dat een bepaalde aangelegenheid bij het boekenonderzoek op haar fiscale merites is beoordeeld. Daarvan is sprake wanneer die aangelegenheid verhoudingsgewijs van zodanig belang is dat zij niet aan de aandacht van de met de controleambtenaar kan zijn ontsnapt en bovendien de gevolgen voor de belastingheffing van dien aard zijn dat het voor de hand ligt om kritische opmerkingen te maken, zo niet tot naheffing of navordering over te gaan. Als de Inspecteur in een dergelijke situatie niettemin geen opmerkingen maakt en niet naheft of navordert, wekt hij in beginsel bij de belastingplichtige het gerechtvaardigde vertrouwen dat de wijze waarop deze de betrokken aangelegenheid in fiscaal opzicht heeft behandeld, zijn goedkeuring kan wegdragen. 5.5.3.Het is aan belanghebbende die een beroep doet op opgewekt vertrouwen om feiten en of omstandigheden voor de juistheid van haar stelling aan te voeren en bij betwisting daarvan aannemelijk te maken. Allereerst dient zij aannemelijk te maken dat de Inspecteur (impliciet) akkoord is gegaan met de administratie zoals die thans door belanghebbende wordt gevoerd met alle tekortkomingen die hiervoor onder de feiten in 2.23 en 2.28 en kort samengevat in 5.4.1. zijn beschreven. Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet aan de op haar rustende bewijslast heeft voldaan.
5.5.4.Uit de in 2.5 en 2.6 genoemde brieven van 7 oktober 2003 en 6 april 2005 is niet af te leiden welke gegevens feitelijk ter inzage zijn verstrekt, wat de Inspecteur daarvan heeft ingezien of heeft kunnen inzien en hoe zijn beoordeling was. Uit de eerste brief blijkt slechts dat een boekenonderzoek is aangekondigd, dat een bezoek zal worden gebracht aan de onderneming en dat [B.V. 2] inzicht dient te geven in alle administratieve gegevens. Uit de in de tweede brief opgenomen zin: “Nadere bestudering van de U opgemaakte berekeningen geven aanleiding om de in eerste instantie voorgestelde correcties in de omzetsfeer niet door te voeren.” kan het Hof slechts opmaken dat de door [B.V. 2] gemaakte berekeningen hebben geleid tot het achterwege laten van de aanvankelijk voorgestelde correcties, maar over welke jaren dat ging, welke omvang die voorgestelde correcties zouden hebben en ten gevolge waarvan de correcties waren voorgesteld, is uit de brief niet af te leiden.
5.5.5.Voor zover al vertrouwen kan worden ontleend aan een boekenonderzoek dat heeft plaatsgevonden bij een andere rechtspersoon, komt het Hof tot de conclusie dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor de jaren 2003 tot en met 2005 sprake is van dezelfde tekortkomingen tegen dezelfde omvang als die nu uit het boekenonderzoek inzake de administratie over de jaren 2014 tot en met 2018 volgen en dat deze handelwijze de goedkeuring van de controleambtenaar in 2005 kon dragen. Het Hof verwerpt daarom het beroep op het vertrouwensbeginsel.
5.6.1.Naar het oordeel van het Hof heeft de Inspecteur niet gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De informatiebeschikkingen zijn genomen na een uitgebreid en zorgvuldig onderzoek. Tijdens het onderzoek zijn diverse gesprekken met belanghebbende gevoerd en is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om alsnog de Z- en X-afslagen aan te leveren.
5.6.2.De omstandigheid dat de navorderingsaanslag Vpb 2014 en de naheffingsaanslag OB 2014 zijn opgelegd voordat informatiebeschikking 2 is gegeven, leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van een onzorgvuldige handelwijze. Dit geldt eveneens voor de omstandigheid dat de naheffingsaanslag OB 2016 is opgelegd voordat informatiebeschikking 1 is gegeven. De Inspecteur is immers bevoegd om een informatiebeschikking te nemen tijdens de bezwaarfase indien de gevraagde informatie nog niet is verstrekt (vgl. HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2895, BNB 2016/4). Dat de Inspecteur hierbij misbruik zou maken van de procedure zoals belanghebbende stelt, volgt het Hof niet. 5.6.3.De vermelding in informatiebeschikking 2 dat deze onder meer betrekking heeft op de omzetbelasting over de periode 1 januari 2017 tot en met 1 januari 2018 en de vermelding in informatiebeschikking 3 dat deze het gehele jaar 2018 beslaat, berust voor wat betreft de vermelding in informatiebeschikking 2 op een misslag. Deze fout is naar het oordeel van het Hof onvoldoende zwaarwegend om daaraan consequenties te verbinden. Voor zover er verschillen zijn te onderkennen in de jaren die genoemd worden in de aankondiging van het boekenonderzoek en de informatie daarover in de informatiebeschikkingen, verdient dit geen schoonheidsprijs. Dergelijke misslagen zijn echter onvoldoende om de informatiebeschikking(en) te vernietigen. Het gaat erom dat in de informatiebeschikkingen duidelijk wordt vermeld op welke belastingen en welke belastingjaren deze betrekking hebben en dat is bij alle informatiebeschikkingen het geval. Met de in de informatiebeschikkingen gegeven opsomming van belastingmiddelen en tijdvakken heeft de Inspecteur in overeenstemming met artikel 52a, lid 1, AWR tot uitdrukking gebracht op welke (op te leggen) belastingaanslagen de informatiebeschikkingen zien.