In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de rechtmatigheid van informatiebeschikkingen die door de Inspecteur zijn genomen in het kader van belastingheffing. De belanghebbende, die was geïdentificeerd als rekeninghouder van een bankrekening in Luxemburg, had bezwaar gemaakt tegen navorderingsaanslagen die waren opgelegd door de Inspecteur. De Inspecteur had eerder informatie opgevraagd over buitenlandse bankrekeningen, maar had geen informatiebeschikking genomen voordat hij de navorderingsaanslagen oplegde.
De Hoge Raad oordeelde dat het mogelijk is om in de bezwaarfase een informatiebeschikking te nemen, ook als de Inspecteur eerder zijn bevoegdheden had uitgeoefend zonder een dergelijke beschikking. Dit oordeel is gebaseerd op de uitleg van artikel 52a AWR, waarin wordt gesteld dat de Inspecteur ook in de bezwaarfase zijn bevoegdheden kan aanwenden. De Hoge Raad bevestigde dat niet-nakoming van de verplichtingen tot het verstrekken van inlichtingen kan leiden tot omkering van de bewijslast, mits de informatiebeschikking onherroepelijk is vastgesteld.
De Hoge Raad verwierp de klachten van de belanghebbende, die betoogde dat de Inspecteur in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur had gehandeld door geen informatiebeschikking te nemen voorafgaand aan de navorderingsaanslagen. De Hoge Raad concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de Inspecteur geen informatiebeschikking had genomen, niet betekent dat hij zijn recht had verspeeld om dit in de bezwaarfase alsnog te doen. De uitspraak van het Gerechtshof werd bekrachtigd, en het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard.