ECLI:NL:GHSHE:2023:93

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
200.310.842_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming door een andere partij dan de contractspartij op grond van volmacht: gestelde vorderingsrecht is niet komen vast te staan

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering van de Stichting tot bevordering van het Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek in de Hematologie (hierna: de Stichting Hematologie) tegen de Stichting Bevordering Welzijnswerk Limburg Bewellim (hierna: de Stichting Bewellim). De Stichting Hematologie vorderde nakoming van een overeenkomst die door de Stichting Bewellim was gesloten ter financiële ondersteuning van een onderzoeksproject van de afdeling hematologie van het MUMC Maastricht. De Stichting Bewellim betwistte dat de Stichting Hematologie een vorderingsrecht had, omdat deze stichting op het moment van het sluiten van de overeenkomst nog niet bestond. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vorderingen van de Stichting Hematologie afgewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de Stichting Hematologie een vorderingsrecht had op de Stichting Bewellim. In hoger beroep heeft de Stichting Hematologie twee grieven aangevoerd, maar het hof heeft geoordeeld dat de grieven niet slagen. Het hof heeft vastgesteld dat de Stichting Hematologie niet voldoende heeft onderbouwd dat zij de gerechtigde partij is en dat er geen duidelijke overdracht van de vorderingen heeft plaatsgevonden. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de Stichting Hematologie in de proceskosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.310.842/01
arrest van 17 januari 2023
in de zaak van
Stichting tot bevordering van het Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek in de Hematologie,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de Stichting Hematologie,
advocaat: mr. R.M.W.H. Bedaux te Heerlen,
tegen
Stichting Bevordering Welzijnswerk Limburg Bewellim,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als de Stichting Bewellim,
advocaat: mr. B.T.G.M. Lamers te Weert,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 mei 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 21 april 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de Stichting Hematologie als eiseres en de Stichting Bewellim als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/301728 / KG ZA 22-46)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende grieven en akte wijziging van eis, met producties 4 en 5;
  • de memorie van antwoord in kort geding, met productie 7;
  • de mondelinge behandeling van 22 november 2022, waarbij de Stichting Hematologie een pleitnotitie heeft overgelegd;
  • de bij H12-formulier van 11 november 2022 door de Stichting Hematologie toegezonden producties 6 tot en met 8, die zij bij de mondelinge behandeling in het geding heeft gebracht;
  • de bij H-12 formulier van 18 november 2022 door de Stichting Hematologie toegezonden producties 9 en 10.
Op de zitting heeft de Stichting Hematologie verzocht producties 9 en 10 in het geding te mogen brengen, die niet tijdig op voorhand zijn toegezonden. Daartegen heeft de Stichting Bewellim bezwaar gemaakt. Gelet op het tijdstip van toezending en de aard van de producties, zal het hof deze weigeren zodat deze geen deel uitmaken van de gedingstukken.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

De kern van het geschil
3.1.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. De Stichting Hematologie vordert nakoming van een overeenkomst waarbij de Stichting Bewellim zou hebben toegezegd een onderzoeksproject van de afdeling hematologie van het MUMC Maastricht financieel te ondersteunen. De Stichting Bewellim heeft onder meer aangevoerd dat de Stichting Hematologie geen partij is bij deze overeenkomst. Nu de rechten en verplichtingen uit hoofde van die overeenkomst niet aan haar zijn overgedragen door middel van cessie of contractsovername, kan de Stichting Hematologie volgens de Stichting Bewellim geen nakoming vorderen. De voorzieningenrechter heeft de Stichting Bewellim gevolgd in dat verweer. De daartegen in hoger beroep aangevoerde grieven slagen niet. Het hof licht dat als volgt toe.
De feiten
3.2.
In overwegingen 2.1. tot en met 2.4. heeft de voorzieningenrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal die feiten hierna vernummerd - met enkele tekstuele aanpassingen - weergeven.
3.2.1.
Op 17 maart 2015 is met de Stichting Bewellim ter financiële ondersteuning van het Mosaproject van de afdeling hematologie van het MUMC Maastricht een overeenkomst gesloten (hierna: de overeenkomst) met - voor zover relevant - de volgende inhoud:
“(…)Overeenkomst financiële ondersteuning door stichting Bewellim van het MOSA-project van de afdeling hematologie van het MUMC Maastricht.
Het MOSA-project heeft als doelstelling een uitgebreide risico-inventarisatie bij patiënten die in het verleden een behandeling voor een Hodgkin lymfoom hebben gehad of een stamcel transplantatie hebben ondergaan.
De stichting Bewellim heeft een toezegging gedaan om de eerste ronde van metingen financieel te ondersteunen (€2000/geïncludeerde proefpersoon). Voorts is de stichting bereid om een deel van de salarislasten van één van de onderzoekers te financieren (€ 50.000/jaar gedurende 4 jaar), in totaal tot een maximum van € 1.200.000.
(…)
Betalingen
[bankrekeningnummer] t.n.v. Stichting Health Foundation Limburg Kanker.
(…)
voor afdeling hematologie
[persoon A] (…)”
3.2.2.
De Stichting Hematologie is opgericht op 29 juni 2017.
3.2.3.
Het eerste deel van dit project is door de afdeling hematologie van het MUMC Maastricht met circa 200 proefpersonen afgerond. De verkregen gegevens liggen nu voor uitwerkend onderzoek gereed (het tweede deel van het project).
3.2.4.
Op 14 januari 2022 is de Stichting Bewellim tot nakoming aangeschreven en in gebreke gesteld door de Stichting Hematologie. Aan deze aanschrijving heeft de Stichting Bewellim geen gehoor gegeven.
De vorderingen van de Stichting Hematologie en de beslissingen van de voorzieningenrechter
3.3.1.
In de onderhavige procedure heeft de Stichting Hematologie in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding:
1. de Stichting Bewellim gebiedt haar verbintenissen voortvloeiende uit de overeenkomst financiële ondersteuning van het MOSA-project van de afdeling hematologie van het MUMC Maastricht na te komen steeds ingaande 15 maart van elk jaar, voor het eerst ingaande 15 maart 2022, tot aan het tijdstip van algehele voldoening op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat de Stichting Bewellim nalaat om tien dagen na betekening van het vonnis daaraan te voldoen, met een maximum van € 200.000,00;
2. de Stichting Bewellim gebiedt bij nakoming de overeengekomen bedragen te betalen op de rekening [bankrekeningnummer] van de voor dat doel inningsbevoegde Stichting Health Foundation Limburg;
3. de Stichting Bewellim veroordeelt om aan de Stichting Hematologie te betalen een bijdrage in de buitengerechtelijke advocatenkosten van mr. R.M.W.H. Bedaux te bepalen op een redelijk bedrag uitgaande van tien bestede uren à € 265,00 excl. 21% btw voorafgaande aan het besluit van dagvaarden dan wel een dusdanig bedrag als de voorzieningenrechter in goede justitie vermeent te behoren;
4. de Stichting Bewellim veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.3.2.
Aan deze vordering heeft de Stichting Hematologie, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De Stichting Bewellim heeft bij de overeenkomst toegezegd de eerste fase van het MOSA-project financieel te ondersteunen met een bedrag van € 2.000,00 per geïncludeerde proefpersoon, tot een maximum van € 1.000.000,00. Voorts is overeengekomen dat de Stichting Bewellim een deel van de salarislasten van één van de onderzoekers zal financieren met een bedrag van € 50.000,00 per jaar, maximaal gedurende vier jaar, aldus de Stichting Hematologie. Het eerste deel van het project is afgerond en is betaald op de overeengekomen wijze, doch de Stichting Bewellim weigert ondanks herhaald verzoek en sommatie haar verbintenissen ten aanzien van het tweede deel na te komen. Er zijn geen andere bronnen van betaling voor dit onderdeel. De Stichting Hematologie vordert zodoende nakoming van de overeenkomst voor wat betreft het tweede deel.
3.3.3.
De Stichting Bewellim heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.
In het vonnis in kort geding van 21 april 2022 waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter onder meer geoordeeld dat onvoldoende aannemelijk is dat de Stichting Hematologie een vorderingsrecht heeft op Stichting Bewellim. De overeenkomst is namelijk niet gesloten door de Stichting Hematologie, want die bestond op dat moment nog niet. Niet toegelicht is hoe de aanspraken uit hoofde van de overeenkomst (uiteindelijk) zijn overgedragen aan de Stichting Hematologie en waaruit dat blijkt. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat enig vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomst toekomt aan de Stichting Hematologie.
De voorzieningenrechter heeft verder - ten overvloede - overwogen dat de omvang van de vordering in kort geding eveneens onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Zo heeft de Stichting Hematologie onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke bedragen al betaald zijn door de Stichting Bewellim en welk concreet bedrag de Stichting Bewellim bij toewijzing van de vordering zou moeten gaan betalen om aan al haar gestelde betalingsverplichtingen uit de overeenkomst te voldoen. Zo is ter mondelinge behandeling door de Stichting Hematologie desgevraagd gesteld dat zij op dat moment niet precies kon zeggen welk bedrag zij vordert.
Op grond daarvan heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de Stichting Hematologie afgewezen en de Stichting Hematologie in de proceskosten veroordeeld.
De grieven in hoger beroep van de Stichting Hematologie
3.4.1.
De Stichting Hematologie heeft in hoger beroep twee grieven aangevoerd en een wijziging van eis geformuleerd. De Stichting Hematologie heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en gevorderd dat het hof, opnieuw recht doende, uitvoerbaar bij voorraad:
1. de Stichting Bewellim veroordeelt tot nakoming van haar verplichtingen voortvloeiende uit de overeenkomst financiële ondersteuning van het MOSA-project van de afdeling hematologie van het MUMC Maastricht, met dien verstande dat de resterende salarislasten ad € 184.000 worden betaald op de rekening [bankrekeningnummer] van de voor dat doel inningsbevoegde Stichting Health Foundation Limburg;
subsidiair:
voor zover het hof meent dat de resterende verbintenissen zijdens de Stichting Bewellim in delen moeten worden betaald,
de Stichting Bewellim veroordeelt tot betaling van € 50.000,00 binnen vijf dagen na betekening van dit arrest op de rekening [bankrekeningnummer] van de voor dat doel inningsbevoegde Stichting Health Foundation Limburg, en vervolgens:
per 1 maart 2024 € 50.000;
per 1 maart 2025 € 50.000;
en per 1 maart 2025 de resterende € 34.000;
2. de Stichting Bewellim veroordeelt om aan de Stichting Hematologie te betalen een bijdrage in de buitengerechtelijke advocatenkosten van mr. R.M.W.H. Bedaux te bepalen op tien bestede uren à € 265 excl. 21% btw totaal derhalve € 3.206,50;
3. de Stichting Bewellim veroordeelt in de kosten van de procedure in beide instanties.
De Stichting Bewellim heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging. Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
3.4.2.
De Stichting Bewellim heeft de grieven in hoger beroep bestreden en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de Stichting Hematologie in het hoger beroep, dan wel dit integraal af te wijzen, dit onder bekrachtiging van het beroepen vonnis, waar nodig onder verbetering c.q. aanvulling van gronden, met veroordeling van de Stichting Hematologie in de proceskosten en nakosten.
Uitgangspunten bij de beoordeling van de grieven
3.5.
In het onderhavige kort geding dient beoordeeld te worden of de omstandigheden een onmiddellijke voorziening bij voorraad vereisen en of door partijen in een bodemprocedure in te stellen vorderingen een zodanige kans van slagen hebben dat het gerechtvaardigd is om op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van voorzieningen als gevorderd. Uit de aard van de procedure volgt dat deze zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar betwiste feiten of omstandigheden.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom zal de voorzieningenrechter niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een dergelijke vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. Daarbij zal de voorzieningenrechter in de afweging van de belangen van partijen mede hebben te betrekken de vraag naar het risico van onmogelijkheid van terugbetaling (vgl. HR 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP0263).
In hoger beroep is niet beslissend of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, dient, mede te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (vgl. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van het door het hof te wijzen arrest (vgl. HR 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2002:AE4553).
Spoedeisend belang
3.6.
Naar het oordeel van het hof heeft de Stichting Hematologie voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van in ieder geval een deel van de vorderingen. Niet in geschil is dat het eerste deel van het onderzoeksproject is afgerond en dat er financiële middelen nodig zijn om het tweede deel van het project te kunnen uitvoeren. Deze volgordelijkheid ligt immers ook zo besloten in de overeenkomst. Dat er thans geen of onvoldoende andere financiële middelen zijn is niet of althans niet voldoende gemotiveerd weersproken. De Stichting Hematologie heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de onderzoeksresultaten dreigen te verouderen als niet op relatief korte termijn voortgegaan kan worden met de analyse van de resultaten en het vervolgonderzoek. In dat geval zouden deze verloren gaan en is het eerdere onderzoekswerk voor niets geweest. Gelet op de aard van het onderzoek en de daarmee gepaard gaande belangen acht het hof dat niet onaannemelijk. Daarmee heeft de Stichting Hematologie het vereiste spoedeisend belang.
Hoedanigheid van de Stichting Hematologie
3.7.1.
Met grief I richt de Stichting Hematologie zich tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet aannemelijk is geworden dat enig vorderingsrecht uit hoofde van de overeenkomst toekomt aan de Stichting Hematologie. Zij voert daartoe aan dat geen sprake is van een juridische contractsovername ex artikel 6:159 BW dan wel van overdracht van een vordering (cessie) als bedoeld in artikel 3:94 BW, doch dat de Stichting Hematologie uitdrukkelijk is gemachtigd tot het incasseren van de resterende geldvorderingen op de Stichting Bewellim. De afdeling hematologie van het MUMC+ is en blijft contractant bij de overeenkomst, maar met de oprichting van de Stichting Hematologie is een identiteit geschapen aan de inningsbevoegde persoon en dus inningsbevoegdheid. De Stichting Hematologie heeft namens de afdeling hematologie en dus ook namens het MUMC+ een vorderingsrecht op de Stichting Bewellim. Ter onderbouwing van die stelling heeft de Stichting Hematologie een machtiging d.d. 12 april 2022 van de afdeling hematologie overgelegd.
3.7.2.
De Stichting Bewellim voert aan dat de Stichting Hematologie niet de gerechtigde partij is. In hoger beroep is uitdrukkelijk bevestigd dat geen sprake is van contractsovername of cessie. Het zonder cessie optreden als “inningsbevoegd persoon”, in die zin dat deze dan zelf de procespartij zou zijn, is een niet bestaande en onwenselijke constructie, aldus de Stichting Bewellim. Het is niet mogelijk dat de Stichting Hematologie een vorderingsrecht heeft ‘namens’ de afdeling hematologie en al helemaal niet namens MUMC+, zoals zij in hoger beroep betoogt. Indien enkel de inningsbevoegdheid zou zijn uitbesteed door bijvoorbeeld MUMC+, dan zou deze de procespartij dienen te zijn, zo voert de Stichting Bewellim aan. De Stichting Bewellim stelt bovendien de vraag naar de rechtspersoonlijkheid van de ‘afdeling hematologie’ aan de orde en voert aan dat niet is gebleken dat het MUMC+, als dat de entiteit is die juridisch gerechtigd is, ook achter de onderhavige vordering staat.
3.8.
Het hof oordeelt als volgt.
3.8.1.
De Stichting Hematologie heeft in de dagvaarding in eerste aanleg ten aanzien van haar hoedanigheid en haar gestelde vorderingsrecht toegelicht dat [persoon A] namens de afdeling hematologie van het MUMC bevoegd was gelden te werven ten behoeve van onderzoeksprojecten binnen die afdeling. Uit dien hoofde is de overeenkomst tot stand gekomen. De Stichting Hematologie is opgericht om meer duidelijkheid en zuiverheid te verschaffen voor die wervende functie, met het doel om gelden te werven voor onderzoeksprojecten en daarop toezicht uit te oefenen. De taak van [persoon A] is dus overgenomen door de Stichting Hematologie, zo heeft de Stichting Hematologie gesteld.
3.8.2.
Tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat niet is toegelicht hoe de aanspraken uit hoofde van overeenkomst (uiteindelijk) aan de Stichting Hematologie zijn overgedragen en waaruit dat blijkt is geen grief gericht. In hoger beroep heeft de Stichting Hematologie zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige vordering is ingesteld
namensde afdeling hematologie en
namenshet MUMC+. Gevraagd naar de juridische grondslag van haar betoog heeft de Stichting Hematologie tijdens de mondelinge behandeling uitdrukkelijk toegelicht dat sprake is van een volmacht.
3.8.3.
De Stichting Bewellim betoogt dat niet duidelijk is welke rechtspersoonlijkheid de ‘afdeling hematologie’ heeft en niet duidelijk is of het MUMC + achter de vordering staat, zodat, naar het hof begrijpt, niet duidelijk is namens wie de Stichting Hematologie vordert. De gestelde machtiging, van de Stichting Hematologie, is slechts door [persoon B] in zijn hoedanigheid van hoofd van de afdeling hematologie van het MUMC+ ondertekend, zodat niet duidelijk is welke juridische entiteit wordt vertegenwoordigd.
3.9.1.
Het hof oordeelt daarover als volgt.
3.9.2.
De Stichting Hematologie heeft niet voldoende onderbouwd wie de contractspartij van Bewellim bij de op 17 maart 2015 gesloten overeenkomst is. De overeenkomst is ondertekend voor de afdeling hematologie door [persoon A] .
Met Bewellim is het hof van oordeel dat niet duidelijk is of en zo ja welke rechtspersoonlijkheid deze afdeling heeft. Dat de afdeling hematologie een afdeling van het MUMC Maastricht is en deze afdeling namens het MUMC+, naar van de zijde van Stichting Hematologie bij de mondelinge behandeling is toegelicht, een maatschap van het ziekenhuis en de universiteit Maastricht, gemachtigd was om op 13 maart 2015 de overeenkomst te sluiten (machtiging van 12 april 2022, productie 5 bij memorie van grieven), betekent gezien de woorden in de overeenkomst “voor afdeling hematologie” niet dat die overeenkomst ook namens het MUMC+ is gesloten en evenmin dat Bewellim dat heeft moeten begrijpen.
Dit gebrek kan niet worden geheeld door achteraf een stichting met “inningsbevoegdheid” op te richten. Zonder nadere toelichting die de Stichting Hematologie niet heeft gegeven kan niet worden vastgesteld namens wie de Stichting Hematologie nakoming van de op 17 maart 2015 gesloten overeenkomst vordert en is het gestelde vorderingsrecht van de Stichting Hematologie uit hoofde van die overeenkomst jegens Bewellim al om die reden niet vast komen te staan.
Met het voorgaande faalt grief I.
3.10.
Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende.
3.10.1.
De vraag in welke hoedanigheid een eisende partij optreedt, vergt uitleg van het exploot waarmee de desbetreffende instantie wordt ingeleid. Ingevolge artikel 3:59 BW zijn de artikelen 3:33 en 3:35 BW op deze uitleg overeenkomstig van toepassing (vgl. HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4765). In verband met de aard van dat stuk en de belangen van de wederpartij moeten echter strenge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van degene op wiens verzoek het wordt uitgebracht (vgl. HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435 met verwijzing naar MvA II bij art. 3:59 BW, Parl. Gesch. Boek 3, blz. 251).
3.10.2.
Een eisende partij die niet reeds bij de inleidende dagvaarding heeft gesteld (mede) op te treden als gevolmachtigde van een met name genoemde volmachtgever kan niet hangende de procedure die hoedanigheid alsnog aannemen (vgl. HR 2 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0919, NJ 1993/573, en HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435). In zijn arrest van 3 april 2020 (ECLI:NL:HR:2020:587) heeft de Hoge Raad opnieuw als uitgangspunt vooropgesteld dat een partij noch door wijziging van eis, noch anderszins in de loop van de procedure in een andere hoedanigheid kan gaan optreden dan die waarin zij haar vordering bij aanvang van de procedure heeft ingesteld. Dit vloeit voort uit de eisen van een goede procesorde.
3.10.3.
Behalve dat niet kan worden vastgesteld namens wie de Stichting Hematologie nakoming van de op 17 maart 2015 gesloten overeenkomst vordert, constateert het hof dat de Stichting Hematologie eerst in hoger beroep heeft gesteld dat zij de positie in zou nemen van onmiddellijk vertegenwoordiger op grond van volmacht (derhalve in hoedanigheid van formele procespartij). In de dagvaarding in eerste aanleg heeft zij zich nog gepresenteerd als materiële procespartij met een eigen vorderingsrecht, dat voortvloeide uit de overname van de bevoegdheden van ( [persoon A] van) de afdeling hematologie van het MUMC+. De dagvaarding is in dat opzicht volstrekt duidelijk. Zo heeft de Stichting Bewellim, zo blijkt uit de stukken en de inhoud van het gevoerde verweer, dat ook opgevat en op die grondslag is ook het oordeel van de voorzieningenrechter gegeven. Toepassing van de hiervoor aangehaalde uitgangspunten leidt ertoe dat het beroep van de Stichting Hematologie in hoger beroep op de volmacht - nog daargelaten dat volstrekt onduidelijk is wanneer de volmacht is verstrekt en of bedoelde volmacht door de juiste juridische entiteit is verstrekt - haar niet kan baten.
Conclusie
3.11.
Het voorgaande onder 3.9.1 leidt tot de slotsom dat grief I niet slaagt. Geen duidelijkheid bestaat over de vraag wie partij is bij de op 17 maart 2015 gesloten overeenkomst en op welke grond aan de Stichting Hematologie een vorderingsrecht toekomt. Nu de Stichting Hematologie zodoende geen nakoming kan vorderen, behoeft grief II al daarom geen verdere bespreking.
3.12.
Het hoger beroep slaagt niet. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Het hof zal de Stichting Hematologie als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de Stichting Bewellim zullen worden vastgesteld op een bedrag van € 12.245,00 (€ 5.689,00 aan griffierecht en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief € 6.556,00 (2 punten x tarief V ad € 3.278,00)).
3.13.
Volgens vaste rechtspraak (vgl. HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853) levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Het hof zal de nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep van de voorzieningenrechter van 21 april 2022;
veroordeelt de Stichting Hematologie in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van de Stichting Bewellim op € 12.245,00;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, J.J.M. van Lanen en T.J. Dorhout Mees en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 januari 2023.
griffier rolraadsheer