ECLI:NL:GHSHE:2023:715

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
20-003605-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping en schending van ambtsgeheim door politieagent

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een politieagent die beschuldigd werd van omkoping en schending van zijn ambtsgeheim. De verdachte, werkzaam als politieagent bij de eenheid Limburg, werd vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar werd wel veroordeeld voor omkoping en het opzettelijk schenden van zijn ambtsgeheim. Het hof oordeelde dat de verdachte meermalen geld had aangenomen van een politie-infiltrant in ruil voor vertrouwelijke informatie uit het politiesysteem. De verdachte ontving bedragen van €375 en €500 voor het opvragen van gegevens over kentekens en personen. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte had eerder geen strafblad en het hof overwoog de impact van zijn handelen op het vertrouwen in de politie en de rechtsstaat.

Uitspraak

Parketnummer : 20-003605-17
Uitspraak : 2 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg van 16 november 2017, in de strafzaak met parketnummer 03-702534-14 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1976,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Limburg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 4 tenlastegelegde.
De rechtbank heeft de verdachte voorts partieel vrijgesproken voor de onder 2 tenlastegelegde incidenten B15, B17, B26 en – voor zover betrekking hebbend op het kenteken [kenteken 1] – B6. Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraken als beschermde vrijspraken moeten worden beschouwd. Tegen deze vrijspraken staat evenmin hoger beroep open. Het hof zal de verdachte tevens niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep voor zover dat tegen voornoemde partiële vrijspraken is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep – in verband met de wijziging tenlastelegging – zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zal bewezen verklaren hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd onder 1 (a en b), 2 (a tot en met f), 3 primair en hem ter zake daarvan zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot de inbeslaggenomen armband heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de teruggave aan de verdachte kan gelasten.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 (incident A1, B5 en B6) en 3 tenlastegelegde. Zij heeft zich ter zake het onder 1 en 2 (incident A3, B3 en B13) tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd en omdat het hof komt tot een andere bewijsbeslissing dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – tenlastegelegd dat:

1.hij in de periode van 11 december 2014 tot en met 8 januari 2015 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, meermalen als ambtenaar van politie (eenheid Limburg) telkens een gift, te weten geld heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte, werd aangeboden teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, te weten (onder meer):

a. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot het kenteken [kenteken 2] en verstrekken van aldus verkregen gegevens/informatie, te weten de naam [medeverdachte 1] als kentekenhouder en dat die [medeverdachte 1] twee maal voorkwam ter zakeovertreding van de Opiumwet en dat die [medeverdachte 1] een Opel Vectra had gehad die als gestolen opgegeven was, aan een politieambtenaar werkend onder dekmantel terwijl laatstgenoemde politieambtenaar in de hoedanigheid waarin hij zich aan verdachte presenteerde niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd/bevoegd was (incident A4)
en
b. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem met betrekking tot de gegevens over [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 1968 en wonende te [adres 2] en (vervolgens) verstrekken van aldus verkregen gegevens/informatie aan een politieambtenaar werkend onder dekmantel terwijl laatstgenoemde politieambtenaar in de hoedanigheid waarin hij zich aan verdachte presenteerde niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd/bevoegd was (incidenten A6 en A8);

2.hij in de periode van 25 juni 2014 tot en met 8 december 2014 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, meermalen geheimen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep, te weten het zijn van politieambtenaar, verplicht was ze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers heeft hij, verdachte, (onder meer) informatie of wetenschap verkregen uit en door:

a. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem en het hebben van wetenschap uit hoofde van zijn functie als politieambtenaar van een op handen zijnde politieactie waarbij vier personen zouden worden aangehouden in Heerlen en waarbij op 10 adressen doorzoekingen zouden worden gehouden (incident A1) en
b. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem naar kenteken [kenteken 3] en de naam [medeverdachte 3] en het maken van een foto van die [medeverdachte 3] met zijn, verdachtes, telefoon (incident A3) en
c. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot het kenteken [kenteken 4] (incident B3) en
d. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot de adressen en postcodes
- [adres 3] en
- [locatie] en
- [adres 4]
- [adres 5] en
- [adres 6] en
- [adres 7] en
- [adres 7] (incident B5) en
e. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem met betrekking tot gegevens ziende op of in relatie tot informatie uit een TCI proces-verbaal inhoudend vuurwapenbezit van [medeverdachte 4] (incident B6) en
f. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot gegevens en/of informatie over [medeverdachte 4] (incident B13) en/of
vervolgens verstrekt aan en gedeeld met [medeverdachte 5] (c) en/of [medeverdachte 4] (c,d,e,f,g,h) en/of aan een politieambtenaar werkend onder dekmantel (a,b) terwijl laatstgenoemde politieambtenaar in de hoedanigheid waarin hij zich aan verdachte presenteerde niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd/bevoegd was;
3.
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 december 2014, in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland, en in België en in Duitsland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waartoe (onder andere) behoorden [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid en artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal opzettelijk aanwezig hebben en
- het meermalen, althans eenmaal opzettelijk verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en
- het meermalen, althans eenmaal opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van stoffen als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
en
- het meermalen verrichten van voorbereidings- of bevorderingshandelingen gericht op het bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en vervaardigen en binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
en
- het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk telen en bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II; (incident D4 en incident B22)
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden :
[medeverdachte 4] in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 december 2014
in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland en in Duitsland heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, te weten een samenwerkingsverband van een aantal natuurlijke personen, waartoe (onder andere) behoorden [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, als bedoeld in artikel 10, derde, vierde en vijfde lid en 10a eerste lid en artikel 11 derde, vierde en vijfde lid van de Opiumwet, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal opzettelijk aanwezig hebben en
- het meermalen, althans eenmaal opzettelijk verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en
- het meermalen, althans eenmaal opzettelijk binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van stoffen als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
en
- het in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf opzettelijk verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en buiten het grondgebied van Nederland brengen van middelen als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 1 december 2014 in de gemeente Kerkrade, in elk geval in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (politie-)informatie te verstrekken aan [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] (incidenten B3 en B5 en B9 en B11 en B13 en B14 en B15);
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Verbeterde lezing van het onder feit 1a tenlastegelegde
Het hof overweegt ter zake van het onder feit 1a tenlastegelegde het volgende.
Op pagina 5 van het vonnis van de rechtbank staat dat in de tenlastelegging twee verschrijvingen staan, waaronder ‘ [medeverdachte 1] ’. Volgens de rechtbank had hier moeten staan ‘ [medeverdachte 1] ’. De rechtbank heeft daarop deze verschrijving gecorrigeerd.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep een vordering wijziging tenlastelegging gedaan. Deze vordering strekte er onder meer toe dat onder feit 1a ‘ [medeverdachte 1] ’ in ‘ [medeverdachte 1] ’ zou worden gewijzigd. Het hof heeft deze vordering wijziging tenlastelegging toegewezen.
Het hof is van oordeel dat – tegen de achtergrond van de inhoud van het procesdossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep – dat de steller van de tenlastelegging, de rechtbank en de advocaat-generaal kennelijk hebben bedoeld de heer [medeverdachte 1] .
Gelet daarop zal het hof de tenlastelegging verbeterd lezen in dier voege dat het de naam ‘ [medeverdachte 1] ’ zal vervangen door ‘ [medeverdachte 1] ’. Het hof is van oordeel dat de verdachte als gevolg van deze uitleg en verbeterde lezing van de tenlastelegging, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet in zijn verdediging is geschaad.
Vrijspraak feit 3 – deelneming criminele organisatie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 primair tenlastegelegde kan worden bewezenverklaard, nu uit het dossier genoegzaam is gebleken dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van Opiumwetdelicten, door informatie te verstrekken aan medeverdachten [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] . Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de verdachte medeplichtig was aan het deelnemen aan voornoemde criminele organisatie en dat aldus het onder 3 subsidiair kan worden bewezenverklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde bepleit. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen criminele organisatie was, nu geen sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Voorts heeft de verdachte geen informatie ten behoeve van (het realiseren van het oogmerk van) de vermeende criminele organisatie verstrekt. Derhalve kan geen sprake zijn van deelneming aan een criminele organisatie dan wel van medeplichtigheid daaraan.
Het oordeel van het hof [1]
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Onder een organisatie in de zin van artikel 11a (oud) van de Opiumwet (als logische specialis van artikel 140 Sr) moet worden verstaan een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is (vgl. HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:378).
Voor het bewijs van zo een structureel samenwerkingsverband is niet noodzakelijk dat binnen de groep gemeenschappelijke regels en een gemeenschappelijke doelstelling hebben bestaan, waaraan individuele leden gebonden waren en door welke gemeenschappelijkheid op die deelnemers druk werd, of kon worden, uitgeoefend zich aan die regels te houden en zich aan die doelstelling gebonden te achten. Geweld of dreiging met geweld is daarin ook geen factor van doorslaggevend belang. Gezagsverhoudingen (hiërarchie), rolverdeling, regels en een onder een gemeenschappelijke naam of gemeenschappelijk optreden tegenover derden zijn ook niet vereist. Niettemin kunnen gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvoering, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen c.q. handhaving van die hiërarchie door middel van geweld of dreiging met geweld wel sterke aanwijzingen opleveren voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband.
Een organisatie in vorenbedoelde zin wordt pas een criminele organisatie als vast komt te staan dat deze organisatie het oogmerk heeft op – als het gaat om een organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) van de Opiumwet – de (voorbereiding van) handel, productie of in- en uitvoer van Opiumwetmiddelen. Het gaat hier niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn daarvan, maar om het oogmerk tot het plegen ervan. Voor het bewijs van dat oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan de misdrijven die al in het kader van de organisatie zijn gepleegd en aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, te weten aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op het gemeenschappelijk doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Het hof is van oordeel dat uit het strafdossier, ondanks de door de advocaat-generaal genoemde aanwijzingen, die wel degelijk aanknopingspunten zouden kunnen bieden voor het oordeel dat sprake is geweest van een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11a (oud) OW, onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is te destilleren om daarop de conclusie te baseren dat sprake is geweest van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Uit het dossier blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat (een aantal van) de verdachten zich, al dan niet in wisselende samenstellingen, soms bezig hielden met aan hard- en/of softdrugs gerelateerde misdrijven. Van deze misdrijven zou, indien zij op zichzelf worden beschouwd, wellicht gezegd kunnen worden dat zij ‘in vereniging’ – in de zin van medeplegen – zijn begaan, maar de samenwerking ‘overstijgt’ dit medeplegen, in die zin dat zij binnen het kader van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband zijn begaan, niet. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen dat een groot aantal verdachten in het onderzoek 13INT082 familieleden van elkaar zijn en dat die onderlinge structuur op een aantal punten overeenkomsten kan vertonen met de structuur van een criminele organisatie. Echter, dat betekent niet dat indien meerdere familieleden tezamen misdrijven plegen, om die reden reeds onmiddellijk ook sprake is van een criminele organisatie. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het bewijs veeleer dat bij het plegen van de drugsdelicten incidenteel of ad hoc door één of meer personen werd samengewerkt.
De door de advocaat-generaal genoemde omstandigheid dat sprake was van drugstransporten doet, voor zover al kan worden vastgesteld dat deze hebben plaatsgevonden, niet af aan het oordeel van het hof dat uit het dossier naar voren komt dat veeleer sprake is van incidentele of ad hoc samenwerkingen tussen de verdachten. Voor zover door de advocaat-generaal is betoogd dat [medeverdachte 8] [2] en [medeverdachte 7] [3] hun woning ter beschikking stelden voor de criminele organisatie, overweegt het hof dat uit het dossier weliswaar blijkt dat er drugs werden gestald in de woning van voornoemde verdachten, maar dat het hof niet kan vaststellen dat sprake was van een ‘stashlocatie’ en/of een aflever- of afhaalpunt ten behoeve van een criminele organisatie. Uit de verklaringen komt naar voren dat het stallen van drugs plaats vond ten behoeve van één persoon, namelijk [medeverdachte 5] [4] , de zoon van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] .
De advocaat-generaal heeft ten slotte onder meer nog gewezen op de verklaringen van [medeverdachte 2] , politieagent werkzaam onder dekmantel. [verdachte] [5] heeft tegenover [medeverdachte 2] verklaard dat [medeverdachte 4] [6] in de wiethandel zit en veel geld heeft, dat [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] met amfetaminepasta en wiet over de grens reden, dat [medeverdachte 8] regelmatig voor [medeverdachte 4] met een sporttas met drugs de grens over rijdt en dat [medeverdachte 4] alleen in kilo’s amfetaminepasta en wiet deed. Het hof acht deze uitlatingen van de verdachte, zonder dat deze objectief worden gestaafd door ander bewijsmateriaal, een onvoldoende solide basis om tot een ander oordeel omtrent het bestaan van een criminele organisatie te komen.
Aldus is naar het oordeel van het hof onvoldoende gebleken dat sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband met het oogmerk het plegen van drugsdelicten. Het hof zal de verdachte vrijspreken van de onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde (medeplichtigheid aan) deelneming aan een criminele organisatie. De door de verdediging gevoerde verweren behoeven – gelet op de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde – dus geen bespreking.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat :

1.hij in de periode van 11 december 2014 tot en met 8 januari 2015 in Nederland, meermalen als ambtenaar van politie (eenheid Limburg) telkens een gift, te weten geld, heeft aangenomen, wetende dat deze hem, verdachte, werd aangeboden teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen, te weten:

a. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot het kenteken [kenteken 2] en verstrekken van aldus verkregen gegevens/informatie, te weten de naam [medeverdachte 1] als kentekenhouder en dat die [medeverdachte 1] twee maal voorkwam ter zake overtreding van de Opiumwet en dat die [medeverdachte 1] een Opel Vectra had gehad die als gestolen opgegeven was, aan een politieambtenaar werkend onder dekmantel terwijl laatstgenoemde politieambtenaar in de hoedanigheid waarin hij zich aan verdachte presenteerde niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd/bevoegd was (incident A4)
en
b. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem met betrekking tot de gegevens over [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 1968 en wonende te [adres 2] en vervolgens verstrekken van aldus verkregen gegevens/informatie aan een politieambtenaar werkend onder dekmantel terwijl laatstgenoemde politieambtenaar in de hoedanigheid waarin hij zich aan verdachte presenteerde niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd/bevoegd was (incident A6 en A8);

2.hij in de periode van 25 juni 2014 tot en met 8 december 2014 in Nederland, meermalen geheimen waarvan hij, verdachte, wist dat hij, verdachte, uit hoofde van ambt, te weten het zijn van politieambtenaar, verplicht was ze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door:

a. het hebben van wetenschap uit hoofde van zijn functie als politieambtenaar van een op handen zijnde politieactie waarbij vier personen zouden worden aangehouden in Heerlen en waarbij op 10 adressen doorzoekingen zouden worden gehouden (incident A1) en
b. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem naar kenteken [kenteken 3] en de naam [medeverdachte 3] en het maken van een foto van die [medeverdachte 3] met zijn, verdachtes, telefoon (incident A3) en
c. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot het kenteken [kenteken 4] (incident B3) en
d. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot de adressen en postcodes
- [adres 3] en
- [locatie] en
- [adres 4]
- [adres 5] en
- [adres 6] en
- [adres 7] en
- [adres 7] (incident B5) en
f. het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot gegevens en/of informatie over [medeverdachte 4] (incident B13) en
vervolgens verstrekt aan en gedeeld met [medeverdachte 5] (c) en [medeverdachte 4] (d, f) en aan een politieambtenaar werkend onder dekmantel (a, b) terwijl laatstgenoemde politieambtenaar in de hoedanigheid waarin hij zich aan verdachte presenteerde niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd/bevoegd was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [7] en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich – op gronden als verwoord in het requisitoir – op het standpunt gesteld dat het hof het onder 1 en 2 tenlastegelegde, conform het vonnis van de rechtbank, kan bewezen verklaren. De advocaat-generaal heeft daartoe naar voren gebracht dat uit het dossier genoegzaam is gebleken dat de verdachte zich meermalen schuldig heeft gemaakt aan omkoping en schending van zijn ambtsgeheim.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft partiële vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde bepleit. Zij heeft met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde incidenten A1, B5 en B6 aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat zijn opzet daarop was gericht, dat niet kan worden gesteld dat het geheime informatie betreft en/of dat niet kan worden bewezen dat de informatie met medeverdachte [medeverdachte 4] is gedeeld. Ter zake incident B6 heeft de raadsman zich subsidiair op het standpunt gesteld dat het maken van een foto van een dia geen bevraging van het geautomatiseerde politiesysteem betreft. De verdediging heeft zich ter zake het onder 1 en 2 (incident A3, B3 en B13) tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof begrijpt uit het verhandelde ter terechtzitting dat het in eerste aanleg gevoerde verweer van de verdediging omtrent de rechtmatigheid van de inzet van een politieinformant, in hoger beroep niet wordt gehandhaafd.
Het oordeel van het hof
Het hof overweegt omtrent het onder 1 en 2 tenlastegelegde als volgt .
Inleiding
Vanaf 1 februari 2011 kwamen er bij de Politie-Eenheid Limburg in totaal vijf anonieme tips binnen over een mogelijk lek bij de politie. Een politieagent, de verdachte [verdachte] , zou al dan niet tegen betaling, informatie doorspelen naar criminelen. De informatie zou worden doorgespeeld via zijn neef, [medeverdachte 5] . Naar aanleiding van deze informatie werd op 16 april 2014 een onderzoek ingesteld, waarbij de verdachte en [medeverdachte 5] als verdachten werden aangemerkt. Later werden ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] als verdachten aangemerkt.
Tijdens het onderzoek werden meerdere bijzondere opsporingsbevoegdheden ingezet, waaronder het opnemen en afluisteren van telefoonlijnen (tappen) en stelselmatige observaties. Zo werden in week 33 van 2014 twee camera’s geplaatst die waren gericht op de voordeur van de woning van de verdachte en de daarnaast gelegen kapsalon [bedrijf 1] van de partner van de verdachte, beiden gelegen aan [adres 1] . Deze camera’s werden in week 4 van 2015 verwijderd. Het bevel stelselmatige observatie werd op 31 oktober 2014 uitgebreid met de camera in de tapkamer van het politiebureau te Kerkrade. Bovendien werd in het onderzoek tegen de verdachte een politie-informant ingezet, die werkte onder de naam [medeverdachte 2] .
De verdachte werkte met ingang van 10 januari 1997 als politieagent. [8] Op diezelfde dag legde hij de eed af. In die eed staat onder andere dat hij de zaken, waarvan hij door zijn ambt kennis draagt en die hem als geheim zijn toevertrouwd, of waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, niet zal openbaren aan anderen dan aan hen, aan wie hij volgens de wet of ambtshalve tot mededeling verplicht is. [9]
Op 20 januari 2015 vond een doorzoeking plaats in de woning aan [adres 1] , [10] de woning van de verdachte. [11] Tijdens de doorzoeking werd onder andere een MacBook aangetroffen. [12] In een bureau werd, op een niet zichtbare plek, een telefoon, een geldbedrag en een briefje met aantekeningen gevonden. [13] Onderzoek aan de telefoon wees uit dat het telefoonnummer [telefoonnummer] betrof. In de GSM waren vier telefoonnummers opgeslagen onder de schuilnamen Auto, Bond, Golf en X. De telefoonnummers bij deze namen bleken respectievelijk toe te behoren aan [medeverdachte 9] , [medeverdachte 2] (politie-informant), [medeverdachte 4] en [medeverdachte 10] , de partner van [medeverdachte 4] . [14]
Feit 1 – omkoping
Het onder 1 tenlastegelegde ziet op de incidenten A4, A6 en A8. De verdediging heeft zich gerefereerd wat betreft het onder 1 tenlastegelegde.
Incident A4
Op 11 december 2014 was [medeverdachte 2] , politieagent werkzaam onder dekmantel, aanwezig in de woning van de verdachte aan [adres 1] . Op enig moment spraken zij over het opvragen van een kenteken. De verdachte zei dat [medeverdachte 2] veel te veel had betaald voor het opvragen van een kenteken bij een verzekeringsman. [medeverdachte 2] vroeg hem daarop: ‘Wat vraag jij er dan voor? € 500,00?’ De verdachte antwoordde: ‘Nee, normaal vraag ik er € 250,00 voor.’ [medeverdachte 2] wilde € 375,00 voor het opvragen van een kenteken betalen. De verdachte vond dit goed en vroeg naar het kenteken. [medeverdachte 2] gaf het kenteken [kenteken 2] op en legde € 375,00 op tafel. De verdachte logde met zijn telefoon in op een applicatie en tikte het kenteken in. De verdachte gaf [medeverdachte 2] vervolgens de volgende informatie: de man heet [medeverdachte 1] (het hof begrijpt: [medeverdachte 1] ). [medeverdachte 1] kwam twee keer voor in het politieregister voor verdovende middelen. [medeverdachte 1] was nog in het bezit geweest van een Opel Vectra, die hij als gestolen heeft opgegeven. [15]
Uit de logginggegevens bleek dat de verdachte op 11 december 2014 het kenteken [kenteken 2] heeft bevraagd in het politiesysteem. Het kenteken blijkt te zijn afgegeven aan [medeverdachte 1] . Hierna werd [medeverdachte 1] bevraagd in het antecedenten register. [16]
De verdachte heeft zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep bekend dat hij € 375,00 in ontvangst heeft genomen van [medeverdachte 2] . [17]
Incidenten A6 en A8
Op 16 december 2014 was [medeverdachte 2] op bezoek bij de verdachte in zijn woning in Kerkrade. [medeverdachte 2] besprak met de verdachte de mogelijkheid om hem, [medeverdachte 2] , periodiek in de politieregisters op te vragen en hem maandelijks op de hoogte te houden of er onderzoek tegen hem loopt of dat er andere zaken verschijnen in het systeem die met hem te maken hebben. De verdachte gaf aan dat hij dat wel wilde doen. Desgevraagd zei de verdachte dat dit € 500,00 kostte. [medeverdachte 2] pakte € 500,00 en legde deze op tafel. De verdachte pakte het geld en legde dit in een lade van een kast. Hij pakte vervolgens zijn telefoon en vroeg naar de gegevens van [medeverdachte 2] , [18] te weten [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 2] 1968 en wonende te Maastricht aan [adres 2] . [19] De verdachte zei vervolgens tegen [medeverdachte 2] dat er op diens naam een registratie te vinden was over een ex-vriend van [betrokkene 1] , de partner van [medeverdachte 2] . [20]
Uit de logginggegevens bleek dat de verdachte op 16 december 2014 de kenosleutel ‘ [medeverdachte 2] ’ heeft bevraagd. [21] Een kenosleutel, ook wel kenocode genoemd, is een unieke code. Deze code wordt door de politie gebruikt om in hun systemen te zoeken naar een bepaald persoon. Ook bevroeg de verdachte de naam ‘ [medeverdachte 2] ’ en geboortedatum ‘ [geboortedag 2] ’. [22]
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en hoger beroep bekend dat hij € 500,00 in ontvangst heeft genomen van [medeverdachte 2] . [23]
Op 8 januari 2015 was [medeverdachte 2] op bezoek bij de verdachte. De verdachte zei tegen [medeverdachte 2] dat hij, verdachte, [medeverdachte 2] op 6 januari 2015 weer had opgevraagd in de politiesystemen en dat er geen verdere bijzonderheden waren. [24] Uit de logginggegevens bleek dat de verdachte op 6 januari 2015 de kenosleutel ‘ [medeverdachte 2] ’ heeft bevraagd. [25]
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan doordat hij tegen betaling vertrouwelijke gegevens uit de politiesystemen aan de politie-infiltrant heeft verstrekt.
Feit 2 – schending ambtsgeheim
Het onder 2 tenlastegelegde ziet – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – op de incidenten A1, A3, B3, B5, B6 en B13. De verdediging heeft zich gerefereerd voor wat betreft incidenten A3, B3 en B13.
Incident A1
Op donderdag 4 december 2014 kwam de verdachte op bezoek in de woning van [medeverdachte 2] aan [adres 2] . Zij zouden samen een computer gaan kopen voor [medeverdachte 2] en de verdachte zou deze voor hem installeren. Tijdens de installatiewerkzaamheden stelde [medeverdachte 2] aan de verdachte voor dat hij eens mee kon gaan naar een bitcointransactie en vroeg de verdachte wanneer hij kon. Hierop vertelde de verdachte aan [medeverdachte 2] dat hij alle dagen kon behalve dinsdag (het hof begrijpt: 9 december 2014), omdat hij dan ’s ochtends vroeg een instap in Heerlen moest doen om vier personen aan te houden en zoekingen te doen op tien adressen. [26]
Uit het politiesysteem bleek dat op 9 december 2014 een actie werd gehouden naar hennepkwekerijen in Heerlen. [27]
Verweren met betrekking tot incident A1
Voor zover de verdediging met betrekking tot incident A1 heeft betoogd dat de verdachte enkel heeft gezegd dat hij niet op de afspraak met [medeverdachte 2] kon verschijnen omdat hij een actie had in Heerlen en verder geen specifieke informatie zou hebben gegeven, overweegt het hof dat dit verweer zijn weerlegging vindt in de bewijsmiddelen. Zo blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2015 dat niet alleen [medeverdachte 2] maar ook twee andere verbalisanten die ter plaatse waren, hebben gerelateerd dat de verdachte de informatie zoals hierboven is omschreven en onder feit 2 onder a is tenlastegelegd, hebben horen geven.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat niet vastgesteld kan worden dat de gedeelde informatie geheime informatie betreft, nu deze informatie onvoldoende concreet en specifiek zou zijn en te algemeen van aard. Bovendien was het opzet van de verdachte bij het delen van deze informatie niet gericht op schending van zijn geheimhoudingsplicht.
Het hof stelt voorop dat onder het ‘schenden’ van een geheim in de zin van artikel 272 Sr moet worden verstaan het verstrekken van geheime gegevens aan een ander die tot kennisneming daarvan onbevoegd is. Onder een geheim wordt verstaan al hetgeen bestemd is om niet bekend te worden behalve ter plaatse waar het door bevoegden wordt medegedeeld. In de rechtspraak wordt voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een geheim in de zin van dit artikel acht geslagen op onder meer de aard van de informatie en het moment waarop en de hoedanigheid waarin de geheimhoudingsplichtige hiervan kennis kreeg (Hoge Raad 14 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT2855).
Het hof stelt vast dat de verdachte de informatie omtrent de aanhoudingen en doorzoekingen heeft verkregen in zijn hoedanigheid van politieambtenaar en louter ten behoeve van de uitoefening van zijn taak als politieambtenaar. Uit de aard van de informatie volgt dat deze alleen bestemd was voor bevoegden en in de ‘verkeerde handen’ bovendien schadelijk zou kunnen zijn geweest. Het ging immers om informatie die zag op nog plaats te vinden, toekomstige activiteiten in het kader van de opsporing van strafbare feiten, welke activiteiten gefrustreerd hadden kunnen worden indien de betreffende informatie op voorhand was uitgelekt aan de verkeerde – niet tot kennisname gerechtigde en bevoegde - personen. Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de informatie die de verdachte heeft gedeeld kan worden gekwalificeerd als geheime informatie in de zin van artikel 272 Wetboek van Strafrecht. Bovendien staat hiermee ook vast dat de verdachte wist dat hij uit hoofde van zijn ambt deze informatie niet mocht delen en dat de verdachte hierbij opzettelijk zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Hierbij is nog van belang dat de informatie zag op opsporingshandelingen die zouden gaan plaatsvinden in Heerlen, terwijl de verdachte de informatie verstrekte aan personen – die hij pas sinds ongeveer een maand kende en bovendien slechts oppervlakkig – woonachtig in diezelfde regio (Maastricht). Onder deze omstandigheden heeft de verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met het delen van deze informatie zijn geheimhoudingsplicht schond .
Incident A3
Tijdens het bezoek van de verdachte op donderdag 4 december 2014 in de woning van [medeverdachte 2] aan [adres 2] vertelde [medeverdachte 2] over een (verdachte) bus die hij had gezien. In het proces-verbaal dat hierover over is opgesteld heeft de verbalisant zich noemende [medeverdachte 2] het volgende gerelateerd. De verdachte zei daarop: ‘geef mij eens het kenteken van die bus.’ [medeverdachte 2] noemde het kenteken [kenteken 3] . De verdachte sloeg het kenteken op in zijn telefoon. De verdachte zei dat hij ermee aan de slag zou gaan. [28]
Uit de logginggegevens bleek dat de verdachte op 5 december 2014 het politiesysteem bevroeg op het kenteken [kenteken 3] . Het kenteken bleek op naam te staan van [medeverdachte 3] . [29] Ook op 6 december 2014 bevroeg de verdachte het systeem op genoemd kenteken. [30] Ook bekeek de verdachte een foto van [medeverdachte 3] . [31] Op camerabeelden uit de tapkamer was te zien dat de verdachte op 6 december 2014 met een mobiele telefoon een foto maakte van de afbeelding op het beeldscherm. [32] Deze foto werd op de bij de verdachte tijdens de doorzoeking aangetroffen telefoon teruggevonden. [33]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte hem op 8 december 2014 een foto liet zien, welke vanaf een beeldscherm was gemaakt. Het betrof een foto van een man. [34]
Het hof stelt hiermee vast dat de verdachte de politiesystemen heeft bevraagd en daaruit verkregen informatie heeft gedeeld met de politie-informant, die in de hoedanigheid waarin hij zich presenteerde aan de verdachte niet tot kennisneming van die informatie gerechtigd of bevoegd was.
Hoewel het hof niet exact kan vaststellen welke informatie is gedeeld, kan het wel vaststellen dat de verdachte onder meer de volgende informatie in de volgende systemen heeft geraadpleegd.

Bij controle van de loggingsgegevens, waarbij de gegevens uit het verleden zichtbaar
werden, bleek mij dat de verdachte (…), binnen de Basis Voorziening Informatie - Integrale Bevraging (BVI-IB) op vrijdag 5 december 2014 en zaterdag 6 december 2014 de volgende bevragingen had gedaan :
Vrijdag 5 december 2014:
- 08:01:54 uur: Bevraging kenteken [kenteken 3] , binnen de registers Bluespot, BVH, CVI, EUC, NL-SIS-II, PAPOS, RDW en SMV.
- 08:05:04 uur: Bevraging registersleutel STANDAARD| [kenteken 3] , binnen het RDW register.
Blijkens informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) te Veendam, is het
kenteken [kenteken 3] , afgegeven voor een Fiat, type Scudo 1200. Dit voertuig stond op 6
december 2014 ten name van [bedrijf 2] , [adres 8] .
Zaterdag 6 december 2014:
- 13:16:13 uur: Bevraging kenteken [kenteken 3] , binnen de registers Bluespot, BVH, CVI, EUC, NL-SIS-II, PAPOS, RDW en SMV.
- 13:17:42 uur: Bevraging registersleutel STANDAARD| [kenteken 3] , binnen het RDW register.
Blijkens informatie van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) te Veendam, is het
kenteken [kenteken 3] , afgegeven voor een Fiat, type Scudo 1200. Dit voertuig stond op 6
december 2014 ten name van [bedrijf 2] , [adres 8] . [35]
Het dossier bevat voorts de volgende korte uitleg over de politiesystemen en afkortingen .

BVH: Basisvoorziening Handhaving. Dit betreft het bedrijfsprocessensysteem waarin
meldingen en incidenten worden geregistreerd alsmede kleine en midden criminaliteitsdossiers worden opgemaakt;
BVI-IB: Basis Voorziening Informatie - Integrale Bevraging. Dit betreft het bedrijfsprocessensysteem die het mogelijk maakt om meerdere registers te bevragen op personen, locaties, voertuigen, documenten en goederen. Afhankelijk van de verleende autorisatie is het mogelijk om regionale, landelijke en internationale bronnen te bevragen. Dit betreffen de systemen EUC (buitenlandse rijbewijs en kentekenbevraging), NSIS ( Schengen Informatiesysteem) SLTD (Stolen Lost Travel Documents), SMV (Stolen Motor Vehicles) Bluespot (landelijke BVH's), CVI (Centrale verwijzingsindex) GBA, NDS (Nationaal Documenten systeem) OPS (Nationaal opsporingsregister), PSHV (Politie Suite handhaving Vreemdelingen) RDW (Rijksdienst voor het Wegverkeer) VIP (verwijzingsindex personen), SKDB (Strafrechtketen database) AAC (Amazone Actie centrum), Papos (Parketpolitie systeem).
BVO: Basis Voorziening Opsporing. Dit betreft het bedrijfsprocessensysteem waarin de
informatie rondom zware criminaliteit wordt verwerkt en dossiers worden opgemaakt. Inmiddels is dit systeem niet meer in gebruik en vervangen door Summit
Summit: Dit systeem betreft de vervanging van BVO.
GBA: Gemeentelijke Basis Administratie. Dit systeem biedt de mogelijkheid om personalia na te raadplegen van alle in iedere Nederlandse gemeente geregistreerde personen.
DCS: Digitale Communicatie Sporen. Dit betreft het bedrijfsprocessensysteem waarin
gevorderde gegevens van telecommunicatie worden opgeslagen en geanalyseerd. [36]
De verdachte raadpleegde het systeem BVI-IB, binnen welk systeem meerdere registers konden worden bevraagd. Uit het vorenstaande blijkt ook daadwerkelijk dat de verdachte meerdere registers heeft bevraagd. De aard van de informatie die voortkomt uit het bevragen van dergelijke registers is zodanig dat naar het oordeel van het hof per definitie als geheime informatie is aan te merken.
Incident B3
Op woensdag 25 juni 2014 werd [medeverdachte 5] gebeld door [medeverdachte 11] . [medeverdachte 11] zegt dat hij [medeverdachte 5] dringend moet hebben over iets waar zij het eerder die week over gehad hebben. [medeverdachte 5] geeft aan dat hij er pas vrijdag naartoe kan gaan. Op de vraag van [medeverdachte 11] of dat niet eerder kan, antwoordt [medeverdachte 5] dat hij niet eerder naar hem toe gaat, want anders gaat zij weer vragen waarom [medeverdachte 5] eerder komt. [medeverdachte 5] geeft aan dat hij pas vrijdag kan, als hij voor de haren gaat daar. [37]
Op donderdag 26 juni 2014 vond wederom een telefoongesprek tussen [medeverdachte 11] en [medeverdachte 5] plaats. Het gesprek gaat over een briefje dat [medeverdachte 11] is vergeten. [medeverdachte 5] zegt dat hij, [medeverdachte 5] , dat pas morgen om half 6 hoeft te hebben. [medeverdachte 5] ziet hem morgen en hoeft toch pas om half 6 naar de kapper. [medeverdachte 11] vraagt of het niet sneller kan. [medeverdachte 5] zegt dat hij dat alleen doet als hij daar bewust naar de kapper gaat. [medeverdachte 5] geeft aan dat er sowieso een paar dagen overheen gaan. Daarnaast zegt hij: ‘kijk die heeft dan een, twee dagen vrij snap je en dan gaat die een keer werken dan kan er pas duidelijkheid over komen.’ [38]
Op camerabeelden van de camera die gericht was op de kapperszaak van de partner van de verdachte is te zien dat [medeverdachte 5] en even later ook de verdachte op vrijdag 27 juni 2014 bij de kapperszaak arriveren. Omstreeks 17.42 uur lopen zij de kapsalon binnen. Omstreeks 18.03 uur verlaat [medeverdachte 5] de woning via de voordeur. [39]
Uit onderzoek op basis van de politiesystemen bleek dat de verdachte op vrijdag 27 juni 2015 om 17.45 uur een bevraging van het kenteken [kenteken 4] deed. Dit kenteken bleek op naam te staan van [betrokkene 2] . [40]
Kort na zijn vertrek uit de woning, op vrijdag 27 juni 2014 om 18.05 uur, belde [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 11] met de vraag of [medeverdachte 11] thuis is. Nadat [medeverdachte 11] dit bevestigt, zegt [medeverdachte 5] dat hij nu vertrekt en hem zo ziet. [41]
[medeverdachte 11] heeft verklaard dat hij, in opdracht van een zware crimineel, een kenteken heeft laten opvragen. [medeverdachte 11] kreeg een briefje met daarop geschreven een kenteken. Hij heeft dat briefje aan [medeverdachte 5] (het hof begrijpt: [medeverdachte 5] ) gegeven en vroeg of dat te checken was. [medeverdachte 5] zei dat hij het briefje mee zou nemen. [medeverdachte 5] zei later tegen [medeverdachte 11] dat er niets mee aan de hand was. De informatie bleek te gaan over [betrokkene 2] . Er was een keer een wietplantage geweest, ongeveer 10 jaar geleden. [medeverdachte 11] heeft deze informatie aan de man doorgegeven. [42]
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep incident B3 bekend . [43]
Incident B5
Op 22 juli 2014 werden er om 17.47 uur, 18.37 uur en 18.38 uur sms-berichten gestuurd tussen de telefoonnummers in gebruik bij [medeverdachte 4] en de verdachte. [44]
Op de camerabeelden werd gezien dat op 22 juli 2014 om 18.32 uur [betrokkene 3] , de vrouw van de verdachte, samen met een meisje de woning aan [adres 1] verlaat. Om 18.39 uur opent de verdachte de voordeur van de woning, komt hij naar buiten en kijkt hij van links naar rechts. Hij gaat vervolgens weer naar binnen. Om 18.40 uur parkeert een Volkswagen met kenteken [kenteken 5] nabij de woning van de verdachte. Even later komt de verdachte uit zijn woning en kijkt naar links en rechts. Hij loopt wederom zijn woning in en laat de deur open. Op dat moment stapt een man uit de geparkeerde auto die de woning van de verdachte binnenloopt, via de nog openstaande voordeur. Om 19.25 komt de verdachte naar buiten en kijkt van links naar rechts. Achter bij de voordeur staat een persoon in de hal. Meteen achter de verdachte komt de man naar buiten die eerder de woning betrad. [45] De man wordt later herkend als [medeverdachte 4] . [46]
Op 22 juli 2014 bevroeg de verdachte vanaf 18.50 uur de navolgende adressen in het politiesysteem:
- [adres 3] ;
- postcode [adres 3] , behorend bij het adres [adres 3] ;
- [adres 7] , behorend bij het adres [adres 7] . [47]
Ook op 1 augustus 2014 bevraagt de verdachte weer de systemen op het adres [locatie] en heeft hij bovendien diezelfde dag veelvuldig sms-contact met [medeverdachte 4] . [48]
Op 4 oktober 2014 blijkt [medeverdachte 4] onderzoek te doen naar het telefoonnummer van [medeverdachte 12] , de eigenaar van het pand [adres 7] , waarna hij op 4 en 6 oktober 2014 sms-contact met [medeverdachte 12] heeft. [49] Uit deze sms-berichten blijkt dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 12] kennelijk contact met elkaar hebben over een pand, waarin iemand zou verblijven, tegen de zin van [medeverdachte 12] in, terwijl [medeverdachte 4] er kennelijk verantwoordelijk voor is dat dat deze persoon dat pand verlaat. [medeverdachte 4] zegt aan [medeverdachte 12] toe dat hij heeft geregeld dat ‘
hij zo snel mogelijk uit het pand gaat’ en [medeverdachte 12] zegt tegen [medeverdachte 4] ‘
Zeg tegen die kerel dat hij zorgt dat alle spullen uiterlijk vrijdag weg zijn’, want ‘
Word nu al met allerlei dingen in verband gebracht, heb ik geen zin in.
Op 6 oktober 2014 werd op de camerabeelden bij de woning van de verdachte gezien dat [betrokkene 3] met haar twee dochters om 18.51 uur de woning verlaat en in een auto wegrijdt. Om 19.11 uur wordt de voordeur van de woning geopend en wordt gezien dat de verdachte voor zijn woning staat. De verdachte kijkt naar links en rechts. Om 19.12 uur loopt hij de woning in. Om 19.14 uur staat de verdachte in de deuropening van zijn woning en kijkt naar rechts. Om 19.15 uur komt [medeverdachte 4] vanaf de rechterkant aanlopen. Hij kijkt achterom over zijn schouder. Hij loopt richting de woning van de verdachte. De verdachte loopt de woning in. [medeverdachte 4] volgt. Om 20.03 uur staat de verdachte bij de voordeur van zijn woning en kijkt naar rechts. Hij gaat voor de voordeur staan en kijkt naar links. [medeverdachte 4] loopt de woning uit en kijkt naar links. Hij rent weg. [50]
Op 6 oktober 2014 bevroeg de verdachte tussen 19.28 en 19.31 uur de navolgende adressen in het politiesysteem:
- [locatie] ;
- [adres 4] ;
- [adres 5] ;
- [adres 6] ;
- [adres 7] ;
- [adres 7] , behorend bij het adres [adres 7] . [51]
Tot slot is uit naslag in het bedrijfsprocessensysteem BVH gebleken dat genoemd adres [adres 7] mogelijk in relatie staat met verdovende middelen. In BVH mutatie 2014047921-1 is gemeld dat er mogelijke drugshandel is en [medeverdachte 13] daar niet meer zou wonen. [medeverdachte 13] is mogelijk de oom van [medeverdachte 10] , destijds de partner van [medeverdachte 4] . [52]
Verweren met betrekking tot incident B5
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat informatie (op verzoek van [medeverdachte 4] ) met [medeverdachte 4] is gedeeld en dat dus evenmin kan worden geconcludeerd dat sprake zou zijn van medeplegen.
Het hof overweegt als volgt .
Het hof heeft hierboven vastgesteld dat [medeverdachte 4] zowel op 22 juli 2014 als op 6 oktober 2014 in de woning van de verdachte aanwezig was op het moment dat hij de systemen bevroeg op het adres [adres 7] / [adres 3] te Brunssum. Op die dagen wordt, na 10 respectievelijk 15 minuten nadat [medeverdachte 4] de woning van de verdachte heeft betreden en steeds in de tijd dat [medeverdachte 4] nog in de woning van de verdachte aanwezig is, het politiesysteem door de verdachte bevraagd op voornoemde adressen. Op 1 augustus 2014 bevraagt de verdachte de systemen weer op dit adres en heeft dan die dag veelvuldig sms-contact met [medeverdachte 4] . Verder blijkt uit bovenstaande dat [medeverdachte 4] een connectie had met (de eigenaar van) het pand [adres 7] , in die zin dat [medeverdachte 4] er kennelijk verantwoordelijk voor was dat de persoon die erin verbleef het pand zo spoedig mogelijk zou verlaten met medeneming van zijn spullen, omdat de eigenaar met ‘allerlei dingen’ in verband werd gebracht waar hij ‘geen zin in’ had. Tot slot blijkt van een mogelijk verband tussen het pand [adres 7] en drugshandel. Gelet op alle vorenstaande omstandigheden tezamen, in de context van het gehele dossier en de andere bevindingen, concludeert het hof dat genoegzaam is komen vast te staan dat de verdachte op verzoek van [medeverdachte 4] het politiesysteem heeft bevraagd op voornoemde adressen en dat hij deze informatie vervolgens heeft gedeeld met [medeverdachte 4] , zodat het verweer wordt verworpen.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de gedeelde informatie geheime informatie betreft en dat het slechts mededelingen van algemene aard kunnen zijn geweest. Wat betreft de juridisch relevante uitgangspunten ter beoordeling van dit verweer, verwijst het hof allereerst naar hetgeen het daaromtrent heeft overwogen onder het kopje ‘Verweren met betrekking tot incident A1’. Daaraan kan worden toegevoegd dat uit de rechtspraak van de Hoge raad volgt dat het feit dat de aan een derde verschafte informatie voor die derde ook bij andere instanties of op andere wijze verkrijgbaar zou zijn geweest, op zichzelf er niet aan in de weg staat dat sprake kan zijn van een ‘geheim’ in de zin van artikel 272 eerste lid Wetboek van Strafrecht. Ook openbare informatie kan dus onder omstandigheden een “geheim” betreffen dat op de voet van art. 272, eerste lid, Sr dient te worden bewaard (HR 11 februari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF2343, NJ 2003/274 en HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5677).
Het hof stelt vast dat de verdachte de volgende systemen heeft geraadpleegd .

Bij controle van de loggingsgegevens, waarbij de gegevens uit het verleden zichtbaar
werden, bleek mij dat de verdachte [verdachte] , binnen de Basis Voorziening Informatie - Integrale Bevraging (BVI-IB) op maandag 6 oktober de volgende bevragingen had gedaan:
  • 19:28:11 uur: Bevraging van de [locatie] , binnen de registers AAC, BVH, GBA, PAPOS en PSHV.
  • 19:29:09 uur: Bevraging van registersleutel [adres 4] |, binnen het PSHV register.
  • 19:29:35 uur: Bevraging van [adres 5] , binnen de registers AAC, BVH, GBA, PAPOS en PSHV.
  • 19:30:18 uur: Bevraging van [adres 6] , binnen de registers AAC, BVH, GBA, PAPOS en PSHV.
  • 19:31:50 uur: Bevraging van [adres 7] , binnen de registers AAC, BVH, GBA, PAPOS en PSHV.
  • 19:31:57 uur: Bevraging van de postcode [adres 7] , binnen het BVH register.

De postcode [adres 7] , behoort bij het adres [adres 7] .

19:32:13 uur: Bevraging van registersleutel 1359925, binnen het BVH register.

Het registersleutel 359925 verwijst naar BVH mutatienummer PL2300-2014116154 van de eenheid Limburg. Dit betreft een mutatierapport ter zake een gebeurtenis op 4 oktober 2014,en gaat over het feit dat op het adres [adres 7] , een mogelijke bewoner aldaar niet meer woonachtig zou zijn. [53]
Ook wat betreft deze informatie geldt dat de aard van de informatie die voortkomt uit het bevragen van dergelijke registers zodanig is dat naar het oordeel van het hof per definitie als geheime informatie is aan te merken. Het hof verwerpt het verweer van de verdediging. Het hof stelt dan ook vast dat de verdachte door het verkrijgen en delen met [medeverdachte 4]
van informatie over voornoemde adressen uit de politiesystemen, zijn ambtsgeheim heeft geschonden .
Incident B6
In de maand juli 2014 kreeg het Team Criminele Inlichtingen Eenheid Limburg informatie dat [medeverdachte 4] in het bezit was van een vuurwapen. Deze TCI-informatie werd op 29 juli 2014 ter beschikking gesteld. Op 30 juli 2014 bevroeg de verdachte om 9.03 uur het politiesysteem met de kenosleutel: iedem72, zijnde de kenosleutel van [medeverdachte 4] . Om 9.05 uur bevroeg de verdachte het systeem op [medeverdachte 4] , geboren op [geboortedag 3] 1972. Op de tijdens de doorzoeking in de woning van de verdachte aangetroffen MacBook werd een afbeelding aangetroffen, die was gemaakt met een iPhone 5 op 1 augustus 2014 om 14.33 uur. De afbeelding betreft een aandacht vestiging van een persoon op naam van [medeverdachte 4] . Op de foto staat een afbeelding van een persoon met identiteitsgegevens, zijnde [medeverdachte 4] . Verder staat er op de afbeelding de tekst van de TCI-informatie, die betrekking heeft op [medeverdachte 4] . In die periode hebben de verdachte en [medeverdachte 4] ook veelvuldig sms contact met elkaar.
Hoewel vaststaat dat de verdachte een foto heeft genomen van een aandacht vestiging van [medeverdachte 4] en de tekst van de TCI-informatie betrekking hebbend op [medeverdachte 4] , kan het hof niet vaststellen dat de verdachte voornoemde informatie ook daadwerkelijk heeft gedeeld met [medeverdachte 4] . Dat de verdachte en [medeverdachte 4] in die periode veelvuldig sms-contact hebben met elkaar en dat [medeverdachte 4] een sms-bericht naar [medeverdachte 10] stuurt waarvan de inhoud luidt ‘Problemen’, is daartoe onvoldoende.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van incident B6.
Incident B13
Op 10 september 2014 om 16.21 uur werd het politiesysteem door de verdachte bevraagd op de kenocode IEDEM72. Als resultaat werd [medeverdachte 4] te Kerkrade getoond. [54]
Op 11 september 2014, 20.10 uur, stuurde de verdachte een sms-bericht aan [medeverdachte 4] met de tekst: ‘Heb je tijd’. [medeverdachte 4] stuurt: ‘Ja’. De verdachte antwoordt daarop: ‘Ben alleen thuis’. [medeverdachte 4] reageert: ‘Ik kom’. [55]
Op de camerabeelden die zijn gemaakt bij de woning van de verdachte is te zien dat de verdachte om 20.16 uur bij de voordeur staat en meermalen naar links en rechts kijkt. Dan komt [medeverdachte 4] aanlopen. De verdachte draait zich om en loopt de woning in, direct daarna volgt [medeverdachte 4] . Om 21.00 uur opent de verdachte de voordeur en kijkt hij links en rechts, waarna [medeverdachte 4] de woning weer verlaat. [56]
Op 11 september 2014 werd om 20.53 uur het politiesysteem bevraagd door de verdachte. Hij zocht op de kenosleutel: iedem72. [57]
De verdachte heeft verklaard dat hij fouten heeft gemaakt door informatie op te zoeken en te delen met derden. [58]
Conclusie
Het hof is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de verdachte in de periode 25 juni 2014 tot en met 8 december 2014 telkens de politiesystemen heeft bevraagd en de informatie heeft gedeeld met derde(n) die niet gerechtigd/bevoegd was/waren om kennis te nemen van deze informatie. De verdachte was in de tenlastegelegde periode werkzaam als
politieagent en had uit hoofde van zijn functie, zo blijkt uit zijn beëdiging, een geheimhoudingsplicht. De verdachte heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door de geheime informatie te delen met voornoemde derden. Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde, voor zover dit betrekking heeft op incidenten A1, A3, B3, B5 en B13, heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende dat deze hem aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk schenden van een ambtsgeheim, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn – gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek van voorarrest .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat de verdachte al acht jaar gebukt gaat onder deze strafzaak; de arrestatie en het verblijf in de gevangenis waren erg heftig voor hem en hij heeft verschillende doodsbedreigingen ontvangen. De verdachte heeft zich veerkrachtig getoond doordat hij, door hard te werken, weer een goede baan heeft. Daarnaast heeft de raadsman gewezen op de schending van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. De verdachte heeft weliswaar zijn plicht verzuimd, maar de schade die daardoor is veroorzaakt, is zeer beperkt gebleven. In dat kader heeft de raadsman gewezen op andere uitspraken, waaronder een vonnis van de rechtbank Limburg (ECLI:NL:RBLIM:2022:2623) waarin een bewezenverklaring volgde voor onder meer het opzettelijk schenden van het ambtsgeheim en de verdachte, tevens een politieagent, werd veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, terwijl de schade in die zaak omvangrijker was, alsmede de uitspraak in de strafzaak tegen [naam] aan wie 10 maanden gevangenisstraf werd opgelegd. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou betekenen dat de verdachte zijn baan/inkomen, woning en de kapperszaak van zijn vrouw verliest. Dat zal zorgen voor grote problemen binnen het gezin. De verdediging verzoekt het hof daarom om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen, maar te kiezen voor een langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf en een (eventueel gecumuleerde) taakstraf.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 11 december 2014 tot en met 8 januari 2015 meermalen schuldig gemaakt aan omkoping. Dit heeft de verdachte gedaan door het geautomatiseerde politiesysteem te bevragen op een kenteken respectievelijk een naam en de hieruit voortkomende gegevens/informatie te verstrekken aan [medeverdachte 2] , politieagent werkzaam onder dekmantel. Daarvoor ontving de verdachte een bedrag van € 375,00 respectievelijke € 500,00 van deze [medeverdachte 2] .
Daarnaast heeft de verdachte zich in de periode van 25 juni 2014 tot en met 8 december 2014 meermalen schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim, door vijfmaal informatie/gegevens uit het politiesysteem te bevragen en deze informatie/gegevens te verstrekken dan wel te delen met medeverdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en met [medeverdachte 2] .
De verdachte heeft de ambtseed als politieambtenaar afgelegd, maar heeft deze – al dan niet voor financieel gewin – vervolgens meermalen naast zich neergelegd. De verdachte heeft zich niet als een integere politieagent gedragen en heeft daardoor het vertrouwen in en het aanzien van de politie ernstig geschaad. Een onkreukbaar politiekorps is voor het functioneren van de rechtsstaat een absoluut vereiste. Daarnaast moet de samenleving er ook op kunnen vertrouwen dat een politieagent zijn werkzaamheden naar eer en geweten uitvoert. De verdachte heeft ook het vertrouwen van de samenleving daarin geschaad. Het hof rekent de verdachte voornoemde feiten ernstig aan.
Het hof heeft gelet op de schade die door het handelen van de verdachte is of heeft kunnen ontstaan. Door verdachtes handelen zouden personen criminele activiteiten hebben kunnen doorzetten. Het hof is echter niet gebleken van de omstandigheid dat de verdachte daadwerkelijke (grote) politieonderzoeken heeft gefrustreerd met diens handelen, alhoewel dit niet aan het handelen van de verdachte te danken is geweest, maar wel een gevolg had kunnen zijn. Daarnaast is schade ontstaan aan het imago van de Nederlandse politie. Het kan niet anders dan dat door het handelen van de verdachte dit imago schade heeft opgelopen.
De verdachte heeft de feiten deels bekend, maar heeft nimmer volledige verantwoordelijkheid genomen voor het bewezenverklaarde. De verdachte heeft verklaard ‘een vriend in nood’ te willen helpen, maar was zich wel degelijk bewust van het feit dat de gedeelde informatie niet voor deze ‘vrienden’ bestemd was. Verdachte heeft niet te kennen gegeven het verwerpelijke van zijn handelen in te zien. Tijdens de behandeling in hoger beroep van zijn strafzaak verklaarde hij er nog steeds geen enkel probleem mee te hebben om het politiesysteem te bevragen op naam van een vriend terwijl dit voor de uitoefening van zijn werk in het geheel niet nuttig of nodig was.
Voorts heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij heeft het hof tevens gelet op het reclasseringsrapport d.d. 20 januari 2023 dat omtrent de persoon van de verdachte is opgemaakt.
In het voordeel van de verdachte neemt het hof in aanmerking dat hij blijkens het hem betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 28 november 2022 niet eerder is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten.
Gelet op het vorenstaande acht het hof in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof komt tot een aanzienlijk lagere gevangenisstraf dan is geëist door de advocaat-generaal, voornamelijk nu het hof de verdachte heeft vrijgesproken van de onder 3 tenlastegelegde criminele organisatie.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 20 januari 2015, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 16 november 2017. De behandeling in eerste aanleg is derhalve niet afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. Er is in eerste aanleg sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met bijna tien maanden.
Verdachte heeft op 21 november 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 2 maart 2023. In hoger beroep is aldus sprake van een forse termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ongeveer drie jaren en drie maanden.
Het hof ziet in voornoemde overschrijdingen aanleiding om een andere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijdingen. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats zou zijn geweest. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, opleggen. Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Inbeslaggenomen goederen
Met betrekking tot de inbeslaggenomen armband heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het hof de teruggave aan de verdachte kan gelasten.
De verdediging heeft omtrent het beslag geen standpunt ingenomen.
Het hof zal de teruggave van de inbeslaggenomen armband gelasten, nu niet kan worden vastgesteld dat dit goed enig verband houdt met het bewezenverklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 272 en 363 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 (incident B15, B17, B26 en – voor zover betrekking hebbend op het kenteken [kenteken 1] – B6) tenlastegelegde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een armband (goednummer 581757).
Aldus gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. M.M. Koevoets, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.G. Gersen, griffier,
en op 2 maart 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het hof zal in dit arrest gebruikmaken van de roepnamen van de verdachten, nu de meerderheid van de verdachten dezelfde achternaam draagt.
2.Verdachte [medeverdachte 6] .
3.Verdachte [medeverdachte 7] .
4.Verdachte [medeverdachte 5] .
5.Verdachte [verdachte] .
6.Verdachte [medeverdachte 4] .
7.In de hiernavolgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van politie Limburg, proces-verbaalnummer 13INT082, gesloten d.d. 17 september 2015, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 5511.
8.Het geschrift, te weten de akte van aanstelling d.d. 8 januari 1997, p. 560.
9.Het geschrift, te weten het proces-verbaal van beëdiging, p. 559.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2015, p. 2995.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 20 januari 2015, p. 578.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 mei 2015, p. 3801.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2015, p. 2995.
14.Proces-verbaal bevindingen d.d. 27 januari 2015, p. 2965 tot en met 2967, in combinatie met het proces-verbaal d.d. 17 september 2015, p. 110.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2015, p. 1707, 1708 en 1709.
16.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2015, p. 2880 en 2881.
17.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 9 mei 2017 afgelegd en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2023 afgelegd.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2014, p. 1730.
19.Proces-verbaal d.d. 17 september 2015, p. 105.
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2014, p. 1730 en 1731.
21.Proces-verbaal d.d. 22 december 2014, p. 2689.
22.Proces-verbaal d.d. 22 december 2014, p. 2689.
23.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 9 mei 2017 afgelegd en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2023 afgelegd.
24.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2015, p. 1753.
25.Proces-verbaal d.d. 7 januari 2015, p. 2837.
26.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2015, p. 1659 en 1660.
27.Proces-verbaal d.d. 17 september 2015, p. 106.
28.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2015, p. 1659, 1660 en 1661.
29.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2015, p. 2898 en 2901.
30.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2015, p. 2899.
31.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2015, p. 2895 en 2896.
32.Proces-verbaal van onderzoek tapkamer d.d. 19 januari 2015, p. 2929 tot en met 2931.
33.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2015, p. 2969.
34.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 december 2014, p. 1695 en 1696.
35.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2015, p. 2898 tot en met 2901.
36.Proces-verbaal d.d. 17 september 2015, ad.6 korte uitleg politiesystemen en afkortingen, p. 53.
37.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot opgenomen telecommunicatie d.d. 21 november 2014, p. 2274 en 2275, in combinatie met het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 januari 2015, p. 1124.
38.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot opgenomen telecommunicatie d.d. 19 november 2014, p. 2221 tot en met 2223.
39.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden van 27 juni 2014, p. 1870.
40.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 juli 2014, p. 1848.
41.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot opgenomen telecommunicatie d.d. 1 december 2014, p. 2368.
42.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 11] d.d. 27 januari 2015, p. 1126.
43.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 26 januari 2023 afgelegd.
44.Proces-verbaal onderzoek telecommunicatie d.d. 22 december 2014, p. 2702.
45.Proces-verbaal van onderzoek camerabeelden van 22 juli 2014 d.d. 18 augustus 2014, p. 1852 en 1853.
46.Proces-verbaal bevindingen m.b.t. herkenning persoon d.d. 13 februari 2015, p. 2314.
47.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 januari 2015, p. 1881.
48.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2014, p. 2629 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 januari 2015, p. 2919 tot en met 2921.
49.Mutatierapport d.d. 7 oktober 2014, p. 2245 en Proces-verbaal d.d. 6 januari 2015, p. 2806 tot en met 2808.
50.Proces-verbaal onderzoek camerabeelden van 6 oktober 2014 d.d. 25 november 2014, p. 2109 tot en met 2111.
51.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2015, p. 2242 en 2243.
52.Proces-verbaal d.d. 17 september 2015, p. 133.
53.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 januari 2015, p. 2242 en 2243.
54.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2015, p. 2825.
55.Proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot opgenomen telecommunicatie d.d. 11 november 2014, p. 2184, 2185 en 2186.
56.Proces-verbaal onderzoek camerabeelden van 11 september 2014, p. 2008 en 2009.
57.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 januari 2015, p. 2814.
58.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 11 februari 2015, p. 722.