ECLI:NL:GHSHE:2023:599

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
200.320.005_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheer in strafzaak

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door een verzoekster in een strafzaak, die zich benadeeld voelde door de raadsheer, mr. F.C.J.E. Meeuwis, die de enkelvoudige strafkamer voorzat. De verzoekster stelde dat de raadsheer blijk gaf van partijdigheid en vooringenomenheid, onder andere door de advocaat-generaal te helpen en door het onderzoek ter terechtzitting afhankelijk te stellen van het standpunt van de advocaat-generaal. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld tijdens een openbare zitting op 8 februari 2023, waar verzoekster haar standpunten heeft toegelicht. De raadsheer en de advocaat-generaal hebben ook hun standpunten naar voren gebracht. De wrakingskamer oordeelde dat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om te concluderen dat de raadsheer partijdig was. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de gronden van verzoekster niet tot een succesvolle wraking konden leiden en heeft het verzoek afgewezen. De hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
Zaaknummer hoofdzaak : [nummer]
Wrakingsnummer : 200.320.005/01
Uitspraak : 17 februari 2023
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
gegeven op het schriftelijk verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), ingekomen ter griffie van het gerechtshof op 6 december 2022, in de zaak met zaaknummer [nummer] , in het hoger beroep aanhangig bij de enkelvoudige strafkamer van dit gerechtshof, ingediend door:
[verzoekster] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] .
hierna te noemen: ‘verzoekster’,
strekkende tot wraking van mr. F.C.J.E. Meeuwis, voorzitter van de enkelvoudige strafkamer van dit gerechtshof, hierna te noemen: ‘de raadsheer’.

1.Het procesverloop

1.1.
Het hof heeft ter terechtzitting van 2 december 2022 de door verzoekster aanhangig gemaakte strafzaak in hoger beroep onder parketnummer [nummer] behandeld. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 2 december 2022 is gebleken dat verzoekster de dagvaarding pas een dag voor de terechtzitting heeft ontvangen. Daarnaast is door de raadsheer geconstateerd dat zij geen grieven in het dossier heeft aangetroffen. Verzoekster heeft aangegeven dat zij het grievenformulier heeft aangeleverd en heeft die ook naar de terechtzitting van 2 december 2022 meegebracht, waarna kopieën zijn gemaakt en overhandigd aan de raadsheer, de advocaat-generaal en de griffier. De raadsheer heeft opgemerkt dat het om artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994 gaat en dat in dat verband de uitspraak van de Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2022:1651, van belang kan zijn. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens voor onbepaalde tijd geschorst om verzoekster in de gelegenheid te stellen een raadsman te raadplegen.
1.2.
Verzoekster heeft per brief van 6 december 2022 het onderhavige verzoek tot wraking ingediend.
1.3.
De raadsheer heeft schriftelijk verklaard niet in de wraking te berusten.
1.4.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting van 8 februari 2023 behandeld. Verzoekster is ter zitting verschenen en gehoord. Zij heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht aan de hand van een verklaring. De wrakingskamer heeft de raadsheer en de advocaat-generaal – mr. L.H.M. Geuns –, ter terechtzitting aanwezig, in de gelegenheid gesteld hun standpunten naar voren te brengen. De benadeelde partij is niet verschenen.
1.5.
De wrakingskamer heeft de behandeling aan het einde van de zitting gesloten en medegedeeld dat binnen twee weken, of zoveel eerder als mogelijk, op het wrakingsverzoek zal worden beslist.

2.Standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft – kort samengevat – aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de raadsheer blijk heeft gegeven van partijdigheid en vooringenomenheid, althans dat zij de schijn daarvan heeft gewekt .
De raadsheer heeft gewezen op jurisprudentie van de Hoge Raad (15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1651). Die zaak gaat over het toekennen van schadevergoeding. Dat wijst erop dat de raadsheer nog voor aanvang van de inhoudelijke behandeling uitging van de schuld van verzoekster en zij heeft daarmee de advocaat-generaal geholpen. De raadsheer had de advocaat-generaal nooit op eigen initiatief mogen helpen. Verzoekster verwijst naar een uitspraak van rechtbank Gelderland van 2 maart 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:1336).
Daarnaast heeft de raadsheer de vraag of het onderzoek ter terechtzitting moest worden geschorst af laten hangen van het standpunt van de advocaat-generaal. Pas nadat de advocaat-generaal aangaf dat verzoekster de mogelijkheid moest krijgen om een raadsman te raadplegen, heeft de raadsheer aangegeven dat het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd zou worden geschorst.
De raadsheer heeft deze beslissingen genomen zonder de grieven van verzoekster te hebben gezien. Deze grieven bleken niet in het dossier te zitten, terwijl verzoekster de grieven wel heeft ingeleverd.
Tijdens de zitting van de wrakingskamer van 8 februari 2023 heeft verzoekster nog aangegeven dat de raadsheer alleen de aangever/ benadeelde partij een goed weekend heeft gewenst en toen verzoekster dat op haar beurt ook deed richting raadsheer, de raadsheer wegkeek.

3.Standpunt van mr. Meeuwis

De raadsheer heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. Van de gestelde partijdigheid of vooringenomenheid is geen sprake. Bij de vraag of het onderzoek ter terechtzitting moest worden geschorst zijn verzoekster en de advocaat-generaal gehoord. Het onderzoek ter terechtzitting is aangehouden omdat verzoekster zich niet goed heeft kunnen voorbereiden. De raadsheer heeft het arrest van de Hoge Raad genoemd zodat alle betrokken partijen zouden weten wat tijdens de voortzetting van het onderzoek ter terechtzitting zou (kunnen) worden behandeld. Daarbij heeft de raadsheer niet bedoeld om iemand te helpen, maar heeft zij gehandeld vanuit procedurele rechtvaardigheid. Het proces-verbaal geeft een goede weergave van de terechtzitting. Als de raadsheer verzoekster aan het einde van de terechtzitting geen goed weekend heeft gewenst, is dat niet bewust gedaan.

4.Standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft uitvoerig geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, nu hem van enige partijdigheid of vooringenomenheid in het geheel niet is gebleken.

5.Beoordeling van het wrakingsverzoek

5.1.
De wrakingskamer neemt, onder verwijzing naar de arresten van de Hoge Raad van 25 september 2018 (ECLI:NL:HR:2018:1413 en ECLI:NL:HR:2018:1770), voor de beoordeling van de gegrondheid van het wrakingsverzoek het volgende tot uitgangspunt.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM en art. 14, eerste lid, van het IVBPR dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Artikel 512 Sv voorziet in de mogelijkheid dat op verzoek van de verdachte of het Openbaar Ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, wordt gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ook bij de beoordeling van een dergelijk verzoek dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn en dat slechts als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte of het Openbaar Ministerie een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte of het Openbaar Ministerie dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, dit vermoeden moet wijken.
5.4.
Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken brengt met zich dat een
rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking.
Wraking is immers geen verkapt rechtsmiddel tegen dergelijke beslissingen. De
wrakingskamer komt derhalve geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing
noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval
van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Wat
betreft de motivering van de (tussen)beslissing geldt evenzeer dat het gesloten stelsel van
rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat die motivering grond kan vormen voor wraking, ook
indien het gaat om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te
summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend
anders indien de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten — bijvoorbeeld door de in de
motivering gebezigde bewoordingen — niet anders kan worden verstaan dan als blijk van
vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
5.5.
Tegen deze achtergrond overweegt de wrakingskamer als volgt.
5.6.
De wrakingskamer stelt vast dat het door verzoekster ingediende wrakingsverzoek is gebaseerd op twee pijlers, te weten (1) de beslissing om het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd te schorsen is afhankelijk gesteld aan het standpunt van de advocaat-generaal en (2) het wekken van (de schijn van) partijdigheid door het helpen van de advocaat-generaal. De wrakingskamer zal deze aangevoerde onderdelen behandelen.
Voor zover verzoekster ter terechtzitting bij de behandeling van het wrakingsverzoek op 8 februari 2023 nog meer gronden naar voren heeft willen brengen (het al dan niet groeten), overweegt de wrakingskamer dat deze als te laat aangevoerd buiten beschouwing moeten blijven. Op grond van artikel 513 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering moet het wrakingsverzoek immers alle voorgedragen wrakingsgronden tegelijk bevatten. Ten overvloede merkt de wrakingskamer op dat het gedag zeggen door verzoekster bij de afsluiting van een terechtzitting door de voorzitter kan zijn gemist. Voor zover de raadsheer verzoekster niet heeft gegroet, getuigt dat nog niet van objectief gerechtvaardigde partijdigheid.
5.7.
Verzoekster verwijt de raadsheer dat zij haar beslissing om het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd te schorsen afhankelijk heeft gesteld van het standpunt van de advocaat-generaal. In het kader van hoor en wederhoor worden echter de standpunten van alle betrokken partijen gevraagd voordat een rechterlijke beslissing wordt genomen. Hiermee heeft de raadsheer dan ook geen objectief gerechtvaardigde (schijn van) partijdigheid gewekt.
5.8.
Verzoekster verwijt de raadsheer daarnaast (de schijn van) partijdigheid door de advocaat-generaal op eigen initiatief met een verwijzing naar HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1651 te helpen.
5.8.1.
De door verzoekster aangehaalde uitspraak van rechtbank Gelderland van 2 maart 2016 (ECLI:NL:RBGEL:2016:1336) betrof evenwel een wezenlijk ander geval. Dat betrof een rechter die de officier van justitie ter zitting op eigen initiatief had gewezen op een mogelijke fout of tegenstrijdigheid in de tenlastelegging en op een mogelijke oplossing daarvoor, nadat hij de (raadsman van) verzoeker net had belet om op dat punt een preliminair strafrechtelijk verweer te voeren.
5.8.2.
In het geval van verzoekster gaat het met name niet om een mogelijke fout of tegenstrijdigheid in de tenlastelegging van de officier van justitie en ook niet om een mogelijke oplossing daarvoor, die het verschil zou kunnen maken voor een door de rechter uit te spreken veroordeling of vrijspraak.
5.8.3.
Hier gaat het om het door de raadsheer genoemde arrest van de Hoge Raad van 15 november 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1651) dat toen recent was gewezen, waarvan zij blijkens het proces-verbaal alleen heeft aangegeven dat het mogelijk van belang kan zijn. Daarmee heeft zij niet alleen de advocaat-generaal maar ook verzoekster als verdachte en de benadeelde partij gewezen op een recente openbare uitspraak waarin de Hoge Raad een bepaalde maatstaf geeft voor het mogelijk in de aangehouden zaak nog ambtshalve te toetsen rechtstreeks (schade)verband met betrekking tot de door de benadeelde partij geclaimde schade. Daarmee heeft de raadsheer alle betrokkenen in staat gesteld om zich op de komende zitting zo nodig (voorbereid) daarover uit te laten alvorens zij daarover dan mogelijk ambtshalve zal hebben te beslissen (over het rechtstreeks (schade)verband met betrekking tot de door de benadeelde partij ook in hoger beroep geclaimde schade).
Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting van 2 december 2022 betreft een zakelijke weergave en laat zien hoe de terechtzitting is verlopen. Verzoekster heeft niet gemotiveerd betoogd dat die weergave onjuist zou zijn.
5.9.
Wat verzoekster stelt is onvoldoende om de vrees voor (schijn van) rechterlijke partijdigheid objectief te rechtvaardigen of voor objectief gerechtvaardigde twijfel aan de rechterlijke onpartijdigheid van de raadsheer.
5.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat de aangevoerde gronden niet tot een succesvolle wraking van de raadsheer leiden. Daarom zal het daartoe strekkende verzoek worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek tot wraking van de raadsheer af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, het Openbaar Ministerie en de raadsheer wier wraking was verzocht.
Aldus gegeven te ’s-Hertogenbosch op 17 februari 2023 door mr. M.G.W.M. Stienissen, voorzitter, mr R.R.M. de Moor en mr. A.C. Bosch, leden, bijgestaan door mr. L. Kramer, griffier.
Mr. M.G.W.M. Stienissen is buiten staat om deze beslissing te ondertekenen.