ECLI:NL:HR:2022:1651

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
21/00368
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaten plaats ongeval en schadevergoeding aan benadeelde partij in strafrechtelijke context

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De verdachte was betrokken bij een verkeersongeval op 10 maart 2018, waarbij hij de plaats van het ongeval heeft verlaten. De benadeelde partij, die schade had geleden aan zijn auto, vorderde schadevergoeding. Het hof had de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij het oordeelde dat er voldoende verband bestond tussen het handelen van de verdachte en de geleden schade. De verdachte stelde in cassatie dat het hof de schade ten onrechte als rechtstreekse schade had aangemerkt en dat er geen rechtstreeks verband bestond tussen het feit en de schade. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het hof niet onjuist had geoordeeld. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de benadeelde partij recht had op schadevergoeding voor de materiële schade die hij had geleden als gevolg van het ongeval.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00368
Datum15 november 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 27 januari 2021, nummer 23-002348-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer over de toewijzing door het hof van de vordering van de benadeelde partij. Het voert daartoe aan dat het hof de gevorderde schadeposten ten onrechte heeft aangemerkt als rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 361 lid 2, aanhef en onder b, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv).
2.2.1
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Amsterdam op de Haarlemmerweg, op 10 maart 2018 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander, te weten [betrokkene 1], schade was toegebracht.”
2.2.2
Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Het hof stelt op grond van het dossier het volgende vast. Op 10 maart 2018 heeft de aangever [betrokkene 1] zijn auto (een grijze Volkswagen Golf) geparkeerd op de Haarlemmerweg bij het Westerpark in Amsterdam. Kort daarop wordt hij gebeld door de politie dat er schade is aan zijn auto. De getuige [betrokkene 2] verklaart dat hij in zijn auto reed, aan de linkerkant een parkeerplaats zag, remde, richting aangaf en naar links stuurde om te parkeren en dat er toen een auto (grijze Volkswagen) van achteren hem over de rijbaan voor het tegemoetkomend verkeer inhaalde en tegen de geparkeerde Volkswagen Golf aan botste. In ieder geval is de verdachte, de bestuurder van de grijze Volkswagen, uitgestapt om met getuige [betrokkene 2] te praten over het ongeval en te vragen of hij schade had. De getuige [betrokkene 2] verklaart bij de raadsheer-commissaris over het vervolg dat er toen een paar dingen ontsprongen die misschien wat vreemd waren: de verdachte zei: “als je niks hebt, stap maar in en rij maar door.” Getuige [betrokkene 2] vond dat een beetje vreemd, stapte weer in en parkeerde zijn auto en is wat boodschappen gaan doen. Toen hij terug kwam was de verdachte weg en politie ter plaatse. Hij heeft de auto van de verdachte niet meer gezien, dat zal een paar minuten later zijn geweest. Hij heeft een minuut of drie à vier met de politie daar gestaan. Ook de getuige [betrokkene 3], die vanuit zijn woning een klap hoorde en door de ramen is gaan kijken, heeft verklaard dat hij beneden een minuut of twee met de politie heeft gesproken en dat zij misschien tien of vijftien minuten later bij hem aanbelden voor de persoonsverificatie.”
2.2.3
Bij de aan de Hoge Raad toegezonden stukken bevindt zich een ‘verzoek tot schadevergoeding’ van de benadeelde partij. Dit stuk houdt onder meer het volgende in:
“Hoe is uw schade ontstaan?
10-3-2018 heb ik omstreeks 17:38 mijn auto file geparkeerd op de Haarlemmerweg. 18:11 werd ik door de politie gebeld dat mijn auto was aangereden door een andere auto (...)
Omschrijving materiële schade
Auto schade € 4.507,86 (...)
Parkeerboete € 52 (...)
Leenauto € 640 (...)
Taxikosten € 17,85 (...)”
2.2.4
Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en heeft daartoe onder meer als volgt overwogen:
“De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5217,71 en bestaat uit materiële schade in de vorm van autoschade, een parkeerboete, een leenauto en taxikosten. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5165,71, met wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
(...)
Namens de verdachte is de vordering van de benadeelde partij betwist. De raadsman heeft primair bepleit de vordering af te wijzen gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen het feit en de ontstane schade en dat hij zich bovendien, gelet op de e-mailcorrespondentie tussen het Slachtofferloket en Achmea Rechtsbijstand, afvraagt of de verzekering van de verdachte niet reeds de schade heeft gedekt.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreekse materiële schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.”
2.3
Een benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden als voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zo’n verband bestaat, zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd. (Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.3.1.)
Bovendien geldt dat voor vergoeding aan de benadeelde partij overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking komt de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek aan de verdachte kan worden toegerekend. (Vgl. HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, rechtsoverweging 2.4.1.)
2.4
Uit de vaststellingen van het hof volgt dat de verdachte een ongeval heeft veroorzaakt doordat hij, tijdens het passeren van een andere auto, tegen de Volkswagen Golf van de benadeelde partij is gebotst, en dat hij de plaats van dit ongeval heeft verlaten. Het op die vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade, waaronder schade aan de Volkswagen Golf, voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden getuigt, gelet op wat is overwogen onder 2.3, niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Evenmin is onbegrijpelijk het in zijn beslissing besloten liggende oordeel van het hof dat de schade die de benadeelde partij heeft geleden het gevolg is van de vastgestelde, aan de verdachte toe te rekenen onrechtmatige gedragingen (in het bijzonder: het door de verdachte veroorzaakte ongeval waarbij de auto van de benadeelde partij is beschadigd), een en ander in de hiervoor onder 2.3 bedoelde zin.
2.5
Het cassatiemiddel faalt in zoverre.
2.6
De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 november 2022.