3.1.In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen zijn op 29 december 1992 te [plaats] (Turkije) met elkaar gehuwd.
Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
De man heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, dat op 15 december 2020 door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, is ontvangen.
De rechtbank heeft bij beschikking van 28 maart 2022 onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Daarnaast heeft de rechtbank in voornoemde beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen gelast op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen (rov.) 4.40, 4.44 en 4.46 van die beschikking.
Partijen zijn op de mondelinge behandeling in eerste aanleg in die procedure overeengekomen dat de echtelijke woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) aan de man zal worden toegedeeld. Daarnaast zijn partijen overeengekomen:
“De op de woning rustende hypotheek bij ING met [nummer] , zal, onder vrijwaring van de vrouw, geheel door de man worden gedragen en afgelost. Deze toedeling vindt plaats onder de voorwaarde dat de vrouw zal worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid op grond van deze hypotheek. Partijen zijn daarnaast overeengekomen dat de overwaarde van de woning moet worden berekend door de waarde van de woning te vermeerderen met het saldo van de genoemde aan de hypotheek gekoppelde beleggingsrekening en te verminderen met het saldo van de genoemde hypotheek, te verminderen met de kosten van eigendomsoverdracht van de woning bij de notaris en te verminderen met de genoemde (alsdan af te lossen) schuld bij Defam.”,zoals weergegeven in rov. 4.35 van die beschikking.
De rechtbank heeft in rov. 4.39 geoordeeld dat het, gelet op wat de man heeft aangevoerd, redelijk en billijk is om de peildatum te bepalen op de datum van indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft voor het bepalen van de waarde op dat moment aanleiding gezien - op basis van de bekende taxatiewaarden en als gevolg van het verloop van de tijd tot de mondelinge behandeling, waar beide partijen geen invloed op hadden- om voor de waarde aan te sluiten bij een objectief stuk gelegen dicht bij de peildatum, namelijk de WOZ-waarde 2022 (waarvan de waardepeildatum 1 januari 2021 is). Deze bedraagt € 240.000,--. De man dient aan de vrouw een ondertekende offerte voor herfinanciering te overleggen, waaruit blijkt dat hij in staat is de woning over te nemen voor een bedrag van € 240.000,--.
Ten aanzien van de woning heeft de rechtbank in rov. 4.40 van die beschikking partijen gelast tot toedeling van de woning aan de man tegen een waarde van € 240.000,-- met inachtneming van hetgeen is vermeld in overweging 4.35 en 4.39, op voorwaarde dat de woning binnen drie maanden na de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking op naam van de man is gesteld, bij gebreke waarvan de rechtbank partijen gelast tot verkoop van de woning aan een derde.
Partijen hebben geen hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 28 maart 2022. De beschikking is in kracht van gewijsde gegaan.
De echtscheidingsbeschikking is op 8 juli 2022 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De woning is niet binnen de termijn van drie maanden na 8 juli 2022 (derhalve uiterlijk op 8 oktober 2022) op naam van de man gesteld.
Bij brief van 12 oktober 2022 heeft de advocaat van de vrouw de advocaat van de man aangeschreven met de mededeling dat uitvoering moet worden gegeven aan de verkoop van de woning aan een derde.
De vrouw heeft de man op 4 november 2022 in kort geding gedagvaard.
Partijen wonen nog altijd samen in de woning.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert de vrouw (in conventie) en uitvoerbaar bij voorraad:
I. de man te veroordelen om zijn medewerking te verlenen aan het te koop zetten van de woning, zoals ook gelast onder rov. 4.40 van de beschikking van 28 maart 2022, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere keer dat de man zijn medewerking aan het te koop zetten van de woning weigert;
II. te bepalen dat [de makelaar] te [plaats] de verkoopopdracht krijgt, zodat de verkoop van de woning in gang gezet kan worden;
III. de man te veroordelen tot het onvoorwaardelijk opvolgen van de schriftelijke aanwijzingen van de makelaar en dus al datgeen te verrichten, respectievelijk na te laten, wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht van de woning te komen, op straffe van verbeurte van een
dwangsom van € 500,-- per dag of gedeelte daarvan dat de man na betekening van het vonnis hieraan niet zijn medewerking verleent, met een maximum van € 20.000,, althans een dwangsom en een maximum die de voorzieningenrechter juist acht;
IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.2.Aan deze vordering heeft de vrouw, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Zij heeft een spoedeisend belang bij verkoop van de woning, omdat zij niet langer met de man in een onverdeeldheid wil blijven. Daarnaast is de waarde van de woning volgens de vrouw gestegen en heeft zij het hogere aandeel in de overwaarde nodig om zelf een woning te kunnen kopen. Nu de in de echtscheidingsbeschikking gestelde termijn van drie maanden is verstreken moet de woning volgens de vrouw worden verkocht. De vrouw betwist dat uit de door de man overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de man er alles aan heeft gedaan om een overname van de woning binnen de termijn van drie maanden te kunnen realiseren en dat zij enig aandeel heeft in het feit dat de man daarin niet is geslaagd.
3.2.3.De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.De man vordert (in reconventie) en uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te veroordelen om uiterlijk binnen twee weken na het vonnis haar medewerking te verlenen aan de overname van de woning, waarbij de vrouw in ieder geval aan de navolgende handelingen moet meewerken:
overleggen bewijs nieuwe woon-/verblijfadres van de vrouw middels een verklaring;
ondertekenen van het beëindigingsverzoek beleggersrekening;
aan alle overige handelingen die nodig zijn voor de overname van de woning door de man, waaronder ook het ondertekenen van de stukken bij de notaris;
zulks op straffe van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat de vrouw in gebreke blijft om haar medewerking te verlenen;
II. indien de vrouw haar medewerking weigert te verlenen aan hetgeen hiervoor onder I. is opgenomen, dan vordert de man om aan hem vervangende toestemming te verlenen om namens de vrouw de akte van levering te laten opmaken, alsmede te ondertekenen en ter zake alle feitelijke rechtshandelingen te verrichten die nodig zijn voor het realiseren van de eigendomsoverdracht dan wel levering van de woning aan de man, waaronder derhalve ook het verstrekken van de gegevens aan de bank met betrekking tot haar nieuwe woonadres;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.5.Aan deze vorderingen heeft de man, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
De in de echtscheidingsbeschikking gehanteerde termijn van drie maanden is geen fatale termijn. Ook is het volgens de man aan de vrouw te wijten dat hij de overname van de woning niet binnen de gestelde termijn van drie maanden heeft kunnen realiseren, omdat de vrouw weigerachtig is gebleven (tijdig) haar medewerking te verlenen aan, onder meer, de ondertekening van de benodigde formulieren. Volgens de man kan hij de woning overnemen. Nu de man inmiddels een offerte van de bank heeft ontvangen, stelt de man een spoedeisend belang te hebben bij overname van de woning.
3.2.6.De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.7.In het bestreden vonnis van 22 december 2022 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen en de kosten van het geding gecompenseerd aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen dat niet, dan wel onvoldoende aannemelijk is geworden dat een van partijen een zodanig spoedeisend belang heeft dat de vorderingen in het kader van deze procedure kunnen worden toegewezen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat partijen van mening verschillen over de vraag of de rov. 4.40 van de beschikking van 28 maart 2022 genoemde voorwaarde geacht moet worden te zijn ingetreden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat die vraag zich niet leent voor beoordeling in kort geding, omdat beantwoording van die vraag de facto neerkomt op het (opnieuw) definitief verdelen van de echtelijke woning. Het is niet aan de voorzieningenrechter om in het kader van een ordemaatregel een definitief einde aan de verdeling te maken. De geëigende weg hiertoe is die van een bodemprocedure.